Raad van State


Uitspraak Sluiting coffeeshop "Alpha Blondy" in Rotterdam

Zaaknummer: 200505883/1
Publicatie datum: woensdag 9 augustus 2006
Tegen: de burgemeester van Rotterdam
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

200505883/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

, wonend te Rotterdam,

tegen de uitspraak in zaak nos. VVEROR 05/1996 en VEROR 05/1997 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

de burgemeester van Rotterdam.


1. Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2004 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de onmiddellijke sluiting bevolen van aan de te Rotterdam (hierna: de coffeeshop) voor een periode van twaalf maanden.

Bij besluit van 15 april 2005 heeft de burgemeester het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het bestreden besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering.

Bij uitspraak van 25 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de burgemeester een nieuwe beslissing neemt op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij besluit van 2 augustus 2005 heeft de burgemeester, gevolg gevend aan de uitspraak van de voorzieningenrechter, het bezwaar van appellanten, voor zover gericht tegen de duur van de sluitingstermijn, gegrond verklaard, de duur van de sluiting teruggebracht naar zes maanden en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 15 augustus 2005 beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 augustus 2005. Deze brieven zijn op 16 september 2005 doorgezonden aan de Afdeling.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de burgemeester. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

Bij brief van 8 juni 2006 heeft de Afdeling de burgemeester opgeroepen om in persoon of bij gemachtigde ter zitting te verschijnen.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. V.M. Weski, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. W.H.K. Bruggemann, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst om deze stukken te bestuderen. Met toestemming van partijen is afgezien van een nadere behandeling ter zitting. Daarop is het onderzoek ter zitting gesloten.


2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

2.2. Appellanten bestrijden het oordeel van de voorzieningenrechter voor zover dat betrekking heeft op de aanwezigheid van harddrugs in de coffeeshop. Zij voeren aan dat er geen bewijs is dat de pillen die zijn aangetroffen in de coffeeshop middelen bevatten welke staan op lijst I van de Opiumwet. De coffeeshop is naar hun oordeel ten onrechte op grond van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs gesloten.

2.2.1. Op 14 oktober 2004 zijn tijdens een preventieve fouilleringsactie in de coffeeshop 19 pillen aangetroffen en voor onderzoek meegenomen. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI) heeft op 11 januari 2005 een rapport opgesteld, inhoudende dat op verzoek van de Technische Recherche Rotterdam een drietal door de recherche aan het NFI overhandigde pillen is onderzocht en dat twee daarvan stoffen bevatten welke staan vermeld op lijst I van de Opiumwet.

Eén van de bij de fouilleringsactie betrokken politieambtenaren heeft bij aanvullende op ambtseed opgemaakte processen-verbaal van 16 oktober en 28 december 2004 en van 28 januari 2005 verklaard over de gang van zaken rond het onderzoek van de in beslag genomen pillen. Deze politieambtenaar is eveneens onder ede gehoord door de voorzieningenrechter. De op ambtseed opgemaakte processen-verbaal bevatten echter een aantal tegenstrijdigheden en onduidelijkheden over de vraag op welke wijze de in beslag genomen pillen zijn bewaard en op welk moment pillen in welke verpakking voor onderzoek naar welke instantie zijn ingestuurd, die niet worden opgehelderd door de ter zitting bij de voorzieningenrechter afgelegde verklaringen. Dit brengt mee dat niet aannemelijk is geworden dat de op 14 oktober 2004 aangetroffen pillen dezelfde pillen zijn als die door het NFI zijn onderzocht en derhalve evenmin aannemelijk is geworden dat een handelshoeveelheid harddrugs in de coffeeshop is aangetroffen. De voorzieningenrechter heeft ten onrechte overwogen dat de burgemeester bevoegd was tot sluiting van de coffeeshop over te gaan op de grond dat een handelshoeveelheid harddrugs in de coffeeshop is aangetroffen.

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De voorzieningenrechter heeft het besluit van 15 april 2005 terecht vernietigd, zij het op niet geheel volledige gronden. Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen en beslist, dient de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij is bepaald dat de burgemeester een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van deze uitspraak, te worden vernietigd. Voor het overige dient die uitspraak, voor zover aangevallen, te worden bevestigd met aanvulling van de gronden.

2.4. Ter uitvoering van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester bij besluit van 2 augustus 2005 opnieuw op het bezwaar van appellanten beslist en daarbij overwogen dat voor de sluiting van de coffeeshop de omstandigheid dat een handelshoeveelheid harddrugs in de coffeeshop is aangetroffen als grondslag resteert. Hij heeft daarom de sluiting van de coffeeshop gehandhaafd en de sluitingsuur teruggebracht tot zes maanden.

2.5. Dit besluit moet worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht, zodat het hoger beroep ingevolge artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht moet worden geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht. Nu, zoals hiervoor onder 2.2.1. is overwogen, niet aannemelijk is geworden dat een handelshoeveelheid harddrugs in de coffeeshop is aangetroffen, zijn het van rechtswege gegenereerde beroep en het beroep van 15 augustus 2005 tegen dit besluit gegrond. Het besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal het besluit van 6 december 2004 herroepen en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.

2.6. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten van appellanten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 25 mei 2005, VVEROR 05/1996 en VEROR 05/1997 voor zover is bepaald dat de burgemeester een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;

III. bevestigt de uitspraak, voor zover aangevallen, voor het overige;

IV. verklaart de beroepen tegen het besluit van de burgemeester van Rotterdam van 2 augustus 2005, 05BSD10866, gegrond;

V. vernietigt dit besluit;

VI. herroept het besluit van de burgemeester van Rotterdam van 6 december 2004, 04BSD127527;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 2 augustus 2005;

VIII. veroordeelt de burgemeester van Rotterdam tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Rotterdam aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IX. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006

413.