Raad van State


Uitspraak


* bestemmingsplan
Zorgcentrum Hintham in Den Bosch

Zaaknummer: 200506368/1
Publicatie datum: woensdag 9 augustus 2006
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 1 - RO - Noord-Brabant

200506368/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

en anderen, allen wonend te , appellanten,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2004 heeft de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 16 november 2004, het bestemmingsplan "Zorgcentrum Hintham" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 mei 2005, no. 1060298, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 juli 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 17 augustus 2005.

Bij brief van 15 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 21 februari 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten, Woningstichting De Kleine Meijerij (hierna: DKM), die als partij is toegelaten, en de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 mei 2006, waar appellanten, in de personen van , en verweerder, vertegenwoordigd door P.M.A. van Beek, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van 's-Hertogenbosch, vertegenwoordigd door J.M. Groothuijse, ambtenaar van de gemeente, en ir. J.J.G. Heese, werkzaam bij Peutz, en DKM, vertegenwoordigd door mr. M.J.M.G. van Gerwen, J.Th.A.M. Jansen, en ing. L. Frensen.


2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Procedurele aspecten

2.2. Appellanten stellen dat de gemeenteraad onzorgvuldig heeft gehandeld door gelijktijdig met de procedure tot vaststelling van dit bestemmingsplan een procedure op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te starten.

De Afdeling ziet in de samenloop van de procedure tot vaststelling van dit plan en de procedure op grond van artikel 19 van de WRO geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder hierom goedkeuring aan het plan had moeten onthouden, aangezien de WRO hieraan niet in de weg staat. Deze handelwijze is ook overigens niet in strijd met het recht.

Voorts stellen appellanten dat ten onrechte geen sprake is geweest van overleg met hen.

Ingevolge artikel 23, eerste lid, onder d, van de WRO stelt de gemeenteraad degenen die hun zienswijze kenbaar hebben gemaakt in de gelegenheid tot het geven van een nadere mondelinge toelichting. De WRO stelt geen specifieke vormvereisten aan dit horen. In het bijzonder vereist dit artikellid niet dat sprake is van overleg. Niet is gebleken dat het plan in strijd met genoemd artikelonderdeel is vastgesteld.

Toetsingskader

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.4. Het plan heeft betrekking op een gebied globaal begrensd door de Jan Heijmanslaan, de Vincent van Goghlaan en de waterloop ten zuiden van de ontzandingsplas "Het IJzeren Kind" te Hintham. In het plan is deels de huidige situatie neergelegd en is deels in de mogelijkheid voorzien tot het bouwen van een woonzorgcentrum met verschillende voorzieningen, thuiszorgfuncties waaronder jeugdgezondheidszorg, een sociaal-cultureel centrum, een bibliotheek en 96 appartementen in de vrije sector.

Het standpunt van appellanten

2.5. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij voeren hiertoe aan dat de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan niet is gegarandeerd. De in de plantoelichting opgenomen informatie omtrent de grondexploitatie is onvoldoende inzichtelijk en actueel. Bovendien kan volgens appellanten niet uitgesloten worden dat DKM is bevoordeeld bij de onderhandse verkoop van gronden, waardoor sprake is van een steunmaatregel die bij de Europese Commissie had dienen te worden aangemeld. Verder vrezen appellanten dat de vrije sector appartementen niet zullen worden verkocht en het plan op kwalitatief mindere wijze zal worden uitgevoerd.

Voorts is de locatiekeuze voor het plan, met name de hierin mogelijk gemaakte bouw van de vrije sector appartementen, onvoldoende onderbouwd en wijkt deze keuze af van het locatieonderzoek uit 1996. Verder kunnen appellanten zich met name niet verenigen met de in het plan voorziene bouwhoogten. In dit verband stellen zij dat een stedenbouwkundige onderbouwing ontbreekt alsmede dat de bebouwing niet passend is in de wijk Hintham. Ook is de woningbouw niet onderbouwd in het kader van het volkshuisvestingsbeleid. Het plan is volgens appellanten verder nadelig voor de natuur en de recreatiemogelijkheden van het gebied. Daarbij ontbreekt deugdelijk onderzoek naar de flora en fauna in het plangebied en zijn er ten onrechte geen plannen voor het opknappen van het openbaar groen rondom de waterplas "Het IJzeren Kind".

Voorts ontbreken in het plan kaders voor sociale veiligheid en houdt het plan onvoldoende rekening met de belangen van appellanten waarbij zij wijzen op vermindering van uitzicht, privacy en schaduwwerking, alsmede stank- en geluidsoverlast.

Ten aanzien van de parkeerbehoefte stellen appellanten dat de Nota Parkeernormen van de gemeenteraad uitgaat van te lage normen in vergelijking met de normen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond-, Water- en Wegenbouw en de Verkeerstechniek (hierna: het CROW) en bovendien is geen rekening gehouden met parkeerruimte voor de commerciële voorzieningen.

Ten slotte is niet duidelijk of het plan kan voldoen aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: het Blk 2005).

Het standpunt van verweerder

2.6. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Hiertoe voert hij aan dat het plan passend is binnen het provinciale beleid van intensivering en zuinig ruimtegebruik. Verder stemt hij in met de weerlegging van de zienswijzen door de gemeenteraad en voegt daaraan onder meer toe dat hij de locatie verder zeer geschikt acht voor woondoeleinden en een zorgfunctie in het bijzonder. Ook de bouwhoogte acht verweerder passend. Voorts acht verweerder de uitvoerbaarheid van het plan voldoende aangetoond. Het groene karakter van de waterplas blijft gewaarborgd en ook is verweerder niet gebleken van grote natuurwaarden in het plangebied. Door de bebouwing in het gebied en de herinrichting van de openbare ruimte zal de sociale controle toenemen, aldus verweerder. Hij stelt ten slotte dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Het standpunt van de gemeenteraad

2.7. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat uit locatieonderzoek is gebleken dat de locatie uitermate geschikt is voor de functie van een zorgcentrum en dat de aan zorg gelieerde woonfunctie daar uitstekend bij past. De voorziene intensiteit en hoogte van de bebouwing spelen beter in op de ruimtelijke structuur van de wijk waarbij langs de randen hogere bebouwing is gesitueerd. Met de hoogte van de bebouwing wordt aansluiting gezocht bij de hoogte van de Jan Heijmansflat alsmede bij de aan de overzijde van de waterplas gelegen bestaande bebouwing, aldus de gemeenteraad. Uitgaande van de "Nota Parkeernormen" zijn voor het plan 289 parkeerplaatsen nodig waarin zal worden voorzien door de aanleg van een ondergrondse parkeergarage alsmede de aanleg van parkeerruimte boven het maaiveld. Voor de overige benodigde parkeerruimte kan volgens de gemeenteraad gebruik worden gemaakt van de parkeerplaatsen voor het educatief centrum ten noorden van het plangebied.

De gemeenteraad stelt zich wat betreft de financiële uitvoerbaarheid van het plan op het standpunt dat in de plantoelichting een samenvatting van de sluitende grondexploitatie wordt weergegeven en dat de ontwikkelaar inzicht heeft gegeven in de financiële haalbaarheid van de totale kosten van 49 miljoen euro. Verder zijn de gronden aan DKM verkocht tegen een marktconforme prijs, zodat geen sprake is van een steunmaatregel, aldus de gemeenteraad. Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid wordt door de gemeenteraad opgemerkt dat de bouw van de vrije sectorwoningen past binnen het kader van het gemeentelijk woonbeleid. Naar de stelling van de gemeenteraad verwacht de ontwikkelaar bovendien geen afzetproblemen gelet op de locatie van de woningen en de mogelijkheden van het naastgelegen zorgcentrum.

Vaststelling van de feiten

2.8. De Afdeling gaat bij haar oordeelsvorming uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.8.1. Appellanten wonen allen aan de te . Ten zuidoosten van de percelen zal de nieuwbouw worden verwezenlijkt.

De afstand van de voorziene woontoren met een maximale hoogte van 16 meter tot aan de woning bedraagt 96 meter respectievelijk 63 meter en 38 meter.

De afstand van de voorziene woontoren met een maximale hoogte van 23 meter tot aan de genoemde woningen bedraagt 126 meter, respectievelijk 98 meter, en 84 meter.

De afstand van de voorziene woontoren met een maximale hoogte van 20 meter tot aan de genoemde woningen bedraagt 209 meter, respectievelijk 180 meter en 153 meter.

De kortste afstand van de in het plan voorziene ingang van de parkeergarage tot aan de woning aan de J bedraagt 63 meter.

In het noordoosten van het plan ligt aan de de bestaande bebouwing van de zogenoemde . Deze flat heeft een hoogte van 12 meter. Ten zuiden hiervan staan thans het sociaal cultureel centrum "De Biechten" en een sportzaal. Ten oosten van het plangebied staat het Educatief Centrum Hintham en ten westen van het plangebied staat een flatgebouw met zes bouwlagen aan de Van Broeckhovenlaan.

De gronden tussen de waterplas "Het IJzeren Kind" en het sociaal cultureel centrum "De Biechten" zijn thans onbebouwd.

De in het plan voorziene bebouwing zal voor een deel op deze onbebouwde strook worden verwezenlijkt.

2.8.2. Op pagina 53-54 van de plantoelichting is wat betreft de financiële uitvoerbaarheid vermeld dat voor de realisering van het woonzorgcentrum in 2001 een intentieovereenkomst is afgesloten met woningstichting DKM. Hierin wordt vermeld dat DKM een vaste grondprijs van f13.400.000,- exclusief omzetbelasting voor de gronden betaalt. Omgerekend naar euro's en vermeerderd met omzetbelasting is dit gelijk aan de uiteindelijk betaalde verkoopprijs van ¤ 7.235.978,-.

Woonaccent Makelaars hebben de betreffende gronden op 5 september 2005 getaxeerd. In het taxatierapport is de onderhandse verkoopwaarde getaxeerd op een bedrag van ¤ 6.530.000,- inclusief BTW.

Op pagina 53-54 van de plantoelichting wordt verder vermeld dat de verwervingskosten binnen de door de gemeenteraad in 2001 beschikbaar gestelde financiële ruimte blijven. De kosten voor het bouw- en woonrijp maken zijn op basis van een inrichtingstekening opnieuw begroot en passen binnen de raming van 2001. De planschade is geïnventariseerd en wordt opgevangen via gereserveerde bedragen in de post onvoorzien. Ten slotte is een sluitende grondexploitatie van ¤ 6.800.000,- weergegeven en heeft de planontwikkelaar inzicht gegeven in de haalbaarheid van de bouwplannen voor een totaal van ¤ 49.000.000,-.

Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid wordt in de "Notitie Woonbeleid 2001" gesteld dat sprake is van een stijgende vraag naar (duurdere) appartementen. Voorts wordt door DKM vermeld dat zich ruim tweehonderd geïnteresseerden hebben gemeld voor de voorziene appartementen.

2.8.3. In 1996 is door Croonen Adviseurs locatieonderzoek verricht voor de vestiging van een zorgcentrum in 's-Hertogenbosch Oost. Hierin wordt vermeld dat in het kader van de landschappelijke-, ruimtelijke- en functionele inpassing de locatie "De Biechten" als meest positieve naar voren komt. Verder werd in dit onderzoek aanbevolen de bouw van 40 à 50 zogenoemde niet-grondgebonden aanleunwoningen te overwegen.

In de plantoelichting worden op pagina 23-25 de uitgangspunten van de "Notitie Woonbeleid 2001" vermeld. In deze notitie is gekozen voor de bouw van gestapelde woningen vanuit onder meer de verdichtingsopgave. Voorts wordt volgens de notitie gestreefd naar de spreiding van seniorenwoningen in de vorm van woonzorgcomplexen en wordt vermeld dat sprake is van een stijgende vraag naar (duurdere) appartementen. Volgens de plantoelichting voldoet het plan voor de locatie "De Biechten" aan de genoemde gemeentelijke uitgangspunten voor het woonbeleid.

2.8.4. Op pagina 33-34 van de plantoelichting staat dat het zicht op de waterplas "Het IJzeren Kind" van essentieel belang is. Ten aanzien van de bebouwing wordt vermeld dat is gekozen voor het concept van een uitwaaierende vingerstructuur waarbij tussen de bebouwing (de vingers) meerdere doorzichten op de waterplas ontstaan. De vingerstructuur wordt gevormd door de bestaande , het Educatief Centrum Hintham en de nieuwe bebouwing. Deze bebouwing steekt deels in de oever van de waterplas waartussen de groene oevers zullen doorlopen. De bebouwing in de vingers heeft de woontorens op de kop.

2.8.5. In het deskundigenbericht is vermeld dat de gemeenteraad op grond van gegevens van het Natuurloket een veldonderzoek heeft uitgevoerd om de natuurwaarden van het plangebied te inventariseren.

Verder zijn gegevens van de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna geraadpleegd alsmede een deskundige op het gebied van vleermuizen.

Op pagina 25 van de plantoelichting staat dat het onwaarschijnlijk is dat in het plangebied soorten voorkomen die beschermd zijn in het kader van de Europese Habitatrichtlijn. Ten aanzien van vleermuizen wordt gesteld dat de verblijfplaatsen van vleermuizen zijn beschermd, maar dat vleermuizen het plangebied alleen gebruiken als foerageergebied.

2.8.6. De gemeenteraad heeft een bezonningsonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn in bezonningsdiagrammen weergegeven en zijn als bijlage 3 bij de plantoelichting gevoegd. Voor de data 21 maart, 21 juli, 21 september en 21 december is voor vier tijdstippen de schaduwwerking van de voorziene woontorens afgebeeld. Alleen op 21 december om 10.30 uur is sprake van volledige schaduwwerking op het perceel en gedeeltelijke schaduwwerking op het perceel . De afbeelding van 21 december om 12.30 uur laat geen schaduwwerking op beide percelen zien.

2.8.7. Op 28 oktober 2003 heeft Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs B.V. akoestisch onderzoek verricht naar de laad- en los activiteiten ten behoeve van het zorgcentrum. Dit onderzoek is als bijlage 4 bij de plantoelichting gevoegd. Op pagina 7 van het onderzoek worden de uitgangspunten vermeld. De gemeenteraad is uitgegaan van een verlaging van 5 dB(A) ten opzichte van de in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer aangegeven geluidsniveaus. Zo bedraagt het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen in dit plan gedurende de dagperiode 45 dB(A) en voor de avondperiode 40 dB(A). Het piekniveau voor gevels van woningen bedraagt 70 dB(A), met de kanttekening dat deze waarde niet van toepassing is op het laden en lossen.

In het onderzoek staat dat de laad- en losactiviteiten zullen plaatsvinden ter plaatse van drie ingangen aan de noordzijde van het voorziene zorgcentrum. In het rapport wordt vermeld dat het equivalente geluidsniveau gedurende de dagperiode ter plaatse van de bestaande (flat)woningen aan de 45 dB(A) bedraagt. In de avondperiode bedraagt deze waarde 30 dB(A). Het piekniveau bedraagt in de dagperiode 75 dB(A) en in de avondperiode 65 dB(A).

2.8.8. Ten tijde van de voorbereiding van het voorontwerp-bestemmingsplan is voor de bepaling van de parkeerbehoefte uitgegaan van de normen van het CROW.

In december 2003 heeft de gemeenteraad de "Nota Parkeernormen" vastgesteld en is de parkeerbehoefte aan de hand daarvan berekend.

Uit pagina 30-31 van de plantoelichting blijkt dat in de parkeerbalans rekening gehouden met 1,0 parkeerplaats per 100 m2 voor de voorziene bibliotheek met een oppervlakte van 300 m2. Voor de 900 m2 bruto-vloeroppervlak van het sociaal cultureel centrum is een norm van 4,2 parkeerplaatsen per 100 m2 aangehouden. Voor de 90 bedden in het zorgcentrum wordt uitgegaan van 0,5 parkeerplaats per woning, voor de 30 aanleunwoningen wordt uitgegaan van 0,7 parkeerplaats per woning en voor de ongeveer 95 appartementen wordt uitgegaan van 1,6 parkeerplaats per woning.

In afwijking van de "Nota Parkeernormen" is voor de bestaande 30 (flat)woningen aan de uitgegaan van 1,0 parkeerplaats per woning in plaats van de in de nota genoemde norm van 1,4 parkeerplaats per woning. Nachtelijk verkeersonderzoek heeft namelijk een werkelijke parkeerdruk van 26 auto's opgeleverd.

In de plantoelichting wordt uitgegaan van een totale parkeerbehoefte van 289 parkeerplaatsen. In de parkeerkelders worden 126 parkeerplaatsen aangelegd waardoor in het openbare gebied 163 parkeerplaatsen benodigd zijn.

In het concept-inrichtingsplan wordt uitgegaan van de aanleg van 144 parkeerplaatsen in het oosten, noorden en zuiden van het plangebied en het gebruik van ongeveer 20 parkeerplaatsen van het ten oosten van het plangebeid gelegen Educatief Centrum Hintham.

2.8.9. Op pagina 44 van de plantoelichting staat dat in de huidige situatie de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide 38 microgram per m3 bedraagt. In de toekomstige situatie zal de verkeersintensiteit op de afnemen tengevolge van de afsluiting van de Kloosterstraat in 2006/2007. Hierdoor zal de concentratie van stikstofdioxide in de toekomst afnemen.

In de plantoelichting, noch in het goedkeuringsbesluit is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de luchtkwaliteit en evenmin op de vraag of kan worden voldaan aan de grenswaarden voor zwevende deeltjes (PM10).

Toepasselijke wet- en regelgeving

2.9. Ingevolge artikel 87, eerste lid, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna: het EG-verdrag) zijn steunmaatregelen van de Lidstaten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde procedures of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, behoudens de afwijkingen waarin dit verdrag voorziet, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

Ingevolge artikel 88, derde lid, van het EG-verdrag wordt de Commissie van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 87 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vangt zij onverwijld de in artikel 88, tweede lid, bedoelde procedure aan. De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregel niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid.

2.9.1. De Europese Commissie heeft op 10 juli 1997 een Mededeling gepubliceerd omtrent staatssteunelementen bij de verkoop van gronden en gebouwen door openbare instanties (PB C 209, p. 3-5) (hierna: de Mededeling). De Mededeling bevat een procedure waarmee de Lidstaten de verkoop van gronden zodanig kunnen uitvoeren dat staatssteun is uitgesloten. Zo kunnen gronden verkocht worden via een onvoorwaardelijke biedprocedure. Indien openbare instanties geen gebruik maken van deze procedure moet vóór de verkooponderhandelingen een taxatie door één of meer onafhankelijke taxateurs van het onroerend goed worden verricht. Dit om de marktwaarde vast te stellen op grond van algemeen aanvaarde marktindicaties en taxatiecriteria.

Lidstaten moeten iedere verkoop die, zonder een onvoorwaardelijke biedprocedure, niet tot stand kwam tegen op zijn minst de marktwaarde die door onafhankelijke taxateurs werd vastgesteld, bij de Europese Commissie aanmelden.

Het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer alsmede het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben in mei 2005 de "Handreiking Grondtransacties en Staatssteun met achtergrondinformatie over het Europese Kader" (hierna: de Handreiking) opgesteld. De Handreiking beschrijft op welke wijze kan worden voorkomen dat grondtransacties staatssteunelementen bevatten en gaat onder meer in op de Mededeling.

2.9.2. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 verricht het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van het gebied der gemeente onderzoek naar de bestaande toestand in en naar de mogelijke en wenselijke ontwikkeling van de gemeente.

Ingevolge het tweede lid van dit artikel heeft bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan het in het eerste lid bedoelde onderzoek van stonde af aan mede betrekking op de uitvoerbaarheid van het plan.

2.9.3. Ingevolge artikel 37 van het Blk 2005 treedt dit besluit in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en werkt het ten aanzien van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van dit besluit, die zijn uitgeoefend voor dat tijdstip en na 4 mei 2005 terug tot laatstgenoemde datum. Uit artikel 37 van het Blk 2005 volgt dat het Blk 2005 op dit geding van toepassing is.

2.9.4. Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften, zijn op de begane grond van het meest zuidelijke bouwblok (op de plankaart aangeduid met "c") naast de woonfunctie op de begane grond tevens commerciële activiteiten in de vorm van zakelijke dienstverlening mogelijk.

Ingevolge artikel 1, wordt in de voorschriften onder zakelijke dienstverlening het bedrijfsmatig verlenen van diensten en/of het leggen van contacten of het uitvoeren van commerciële handelingen, uitgezonderd detailhandel verstaan.

Het oordeel van de Afdeling

2.10. Gelet op de plantoelichting zoals vermeld in overweging 2.8.2. is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voldoende inzicht bestaat in de gegevens omtrent de financiële uitvoerbaarheid.

Wat betreft de vraag of voldoende is gewaarborgd dat het plan financieel uitvoerbaar is overweegt de Afdeling het volgende. Blijkens de Mededeling moet, indien wordt afgezien van een onvoorwaardelijke biedprocedure, vóóraf aan de verkooponderhandelingen een taxatie van de gronden worden verricht teneinde de marktwaarde van de gronden vast te stellen. Deze biedprocedure heeft niet plaatsgevonden. Uit overweging 2.8.2. blijkt, hetgeen ter zitting ook is bevestigd, dat de prijs waartegen de gronden aan DKM zijn verkocht reeds in 2001 vaststond, terwijl de gronden eerst in september 2005 zijn getaxeerd.

De Afdeling overweegt dat, door het niet toepassen van de biedprocedure en het taxeren ná de verkooponderhandelingen, niet is voldaan aan de Mededeling en dat gelet hierop een vermoeden van staatssteun niet kan worden uitgesloten. Gelet hierop had aanmelding van de grondtransactie bij de Europese Commissie niet achterwege mogen worden gelaten. Deze omissie doet echter niet af aan het feit dat uit de stukken blijkt alsook ter zitting door DKM uitdrukkelijk is bevestigd dat het plan, zoals dat is goedgekeurd, zal worden uitgevoerd ook in geval een hogere prijs voor de gronden moet worden betaald indien de grondtransactie in strijd is met het EG-verdrag. Voorts is niet gebleken dat DKM voor de uitvoering van het plan over onvoldoende middelen zou beschikken.

Uit het voorgaande volgt dat, los van de uitkomst van de eventuele aanmelding, de financiële uitvoerbaarheid van het plan is gewaarborgd, zodat reeds hierom niet geoordeeld kan worden dat de bepalingen van EG-verdrag aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Gelet op overweging 2.8.2. behoefde verweerder niet te twijfelen aan de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Voor zover appellanten vrezen dat het plan kwalitatief minder zal worden uitgevoerd, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het plan zelf maar op de uitvoering daarvan. Uitvoeringsaspecten kunnen in deze procedure niet aan de orde komen. Dit bezwaar kan derhalve buiten beschouwing blijven.

2.10.1. Wat betreft de locatie van het voorziene zorgcentrum met woningen overweegt de Afdeling dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de locatie geschikt is voor woondoeleinden en een zorgfunctie in het bijzonder. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de locatie reeds in het locatieonderzoek uit 1996, genoemd in overweging 2.8.3., als meest geschikt naar voren komt voor de vestiging van een zorgcentrum. De bouw van 40 tot 50 niet-grondgebonden woningen werd daarbij zelfs aanbevolen. Dat het plan wat betreft de intensiviteit van de bebouwing afwijkt van het locatieonderzoek doet hier niet aan af, omdat het onderzoek enkel zag op de beoordeling van drie locaties op hun geschiktheid, zonder daarbij de exacte invulling vast te leggen. Een andere onderbouwing dan wel een onderzoek naar de locatie heeft verweerder dan ook niet nodig hoeven achten.

Verweerder heeft zich verder in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan voorziene bebouwing passend is binnen het in overweging 2.8.3. genoemde gemeentelijke woonbeleid. Daarbij is van belang dat de voorziene bebouwing past in zowel het gemeentelijke als provinciale planologische beleid dat is gericht op intensivering en verdichting.

2.10.2. Uit 2.8.4. blijkt dat voor de stedenbouwkundige inpassing is aangesloten bij een zogenoemde uitwaaierende vingerstructuur waarbij door de situering van de nieuwe bebouwing met op de kop de woontorens zichtlijnen op de waterplas ontstaan. Gelet op de rol van de waterplas in de stedenbouwkundige onderbouwing voor het plangebied hebben de gemeenteraad en verweerder de vrees van appellanten voor het ontstaan van een gemarginaliseerde parkzone niet hoeven te onderschrijven. Uit de planopzet blijkt dat is aangesloten bij de ruimtelijke structuur van de woonwijk waarbij aan de randen hogere bebouwing staat. In zoverre bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat een stedenbouwkundige onderbouwing voor het plan ontbreekt en het plan verder niet passend is in de wijk Hintham. Verweerder heeft de hoogte van de bebouwing uit stedenbouwkundig oogpunt dan ook passend kunnen achten.

2.10.3. Ten aanzien van de door appellanten naar voren gebrachte stelling dat het plan in strijd is met de Flora- en Faunawet alsmede met de Habitatrichtlijn in verband met de aanwezigheid van diersoorten overweegt de Afdeling dat appellanten geen gegevens hebben overgelegd die een begin van bewijs leveren dat zich ter plaatse te beschermen diersoorten bevinden. De enkele stelling ter zitting dat zij ter plaatse geregeld vleermuizen zien acht de Afdeling in dit verband onvoldoende. Ook anderszins is niet aannemelijk gemaakt dat bedoelde dieren feitelijk hun verblijf- dan wel broedplaats in het plangebied hebben. Voor het overige is de Afdeling gelet op onder meer overweging 2.8.5. alsmede het verhandelde ter zitting niet gebleken van feiten of omstandigheden die leiden tot het oordeel dat het plan een onevenredige aantasting van de in en nabij het plangebied aanwezige natuurwaarden zal opleveren.

2.10.4. Hoewel gelet op overweging 2.8.1. het plan voorziet in een toename van de bebouwing in het plangebied heeft verweerder aan het belang van het woonzorgcomplex, mede gelet op het feit dat het groene karakter van de waterplas behouden blijft, overwegende betekenis kunnen toekennen. Daarbij heeft verweerder zich voorts op het standpunt kunnen stellen dat de recreatieve functie van het plan wordt versterkt doordat het plan op goede wijze inspeelt op de aanwezige waterplas. Voor de stelling dat het recreatieve gebruik en het groene karakter van de waterplas ernstig worden aangetast bestaan derhalve geen aanknopingspunten.

2.10.5. De Afdeling overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van appellanten. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat er geen blijvend recht op een vrij uitzicht bestaat. Daarbij heeft het plan alleen een beperking van het oostelijk zij-aanzicht tot gevolg en blijft het zuidelijk uitzicht op de waterplas grotendeels ongewijzigd.

Weliswaar beperken de in het plan voorziene bouwhoogten de privacy van appellanten, maar deze beperking is niet onaanvaardbaar groot gelet op het feit dat de kortste afstand van de woning aan de 38 meter bedraagt tot de woontoren met een bouwhoogte van maximaal 16 meter.

Wat betreft de door appellanten gevreesde schaduwwerking wordt opgemerkt dat uit het in 2.8.6. genoemde bezonningsonderzoek blijkt dat alleen gedurende de ochtend op 21 december sprake is van schaduwwerking op de percelen . Weliswaar is gedurende de periode rond 21 december sprake van schaduwhinder op deze woningen, maar verweerder heeft dit niet hoeven aanmerken als ernstige schaduwhinder als gevolg waarvan goedkeuring aan het plan had moeten worden onthouden.

Ten aanzien van de door appellanten gevreesde stankoverlast als gevolg van de mogelijke half-ondergrondse aanleg van de parkeergarage is van belang dat de kortste afstand van de woning aan de tot aan de voorziene ingang van de parkeergarage 63 meter bedraagt, zodat niet aannemelijk is dat deze zal leiden tot een onaanvaardbare stankoverlast.

Gelet op het in 2.8.7. genoemde akoestische onderzoek is niet aannemelijk dat ter plaatse van de woningen van appellanten geluidsoverlast zal ontstaan. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit het onderzoek volgt dat ter plaatse van de flatwoningen aan de geen overschrijdingen van het equivalente geluidsniveau dan wel het piekgeluidniveau zijn geconstateerd. Van belang hierbij is dat de woningen van appellanten op een grotere afstand van de voorziene ingangen van het zorgcentrum liggen dan de genoemde flatwoningen.

2.10.6. Dat de gemeenteraad bij het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de gemeentelijke "Nota Parkeernormen" heeft verweerder redelijk kunnen achten. Hoewel de door het CROW opgestelde normen ter berekening van de parkeerbehoefte gezaghebbend zijn, betekent dit niet dat geen gebruik mag worden gemaakt van gemeentelijke normen. Hierbij acht de Afdeling van belang dat niet gebleken is dat de "Nota Parkeernormen" is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten.

Wat betreft de toepassing van de "Nota Parkeernormen" overweegt de Afdeling dat gelet op overweging 2.9.4. ter plaatse van het meest zuidelijke bouwblok commerciële activiteiten zijn toegestaan. Uit de parkeerbalans, zoals weergegeven in overweging 2.8.8., blijkt echter niet dat rekening is gehouden met de parkeerbehoefte tengevolge van deze commerciële activiteiten.

Gelet hierop berust het bestemmingsplan in zoverre niet op een zorgvuldige voorbereiding, hetgeen in strijd is met artikel 9 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Door het plan in zoverre niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is in zoverre gegrond, zodat het besluit dient te worden vernietigd voor zover het betreft de goedkeuring van de aanduiding "commerciële activiteiten toegestaan -c-".

Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de genoemde aanduiding.

2.10.7. Uit overweging 2.8.10. volgt dat ten tijde van het bestreden besluit geen onderzoek voorhanden was waarin de gevolgen van het plan voor de jaargemiddelde concentratie voor stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) zijn onderzocht. Evenmin was onderzocht of kan worden voldaan aan normen voor de uurgemiddelde concentratie en de vierentwintig-uurgemiddelde concentratie voor respectievelijk stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10). Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is ook voor het overige gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.

Eerst na het bestreden besluit zijn twee luchtkwaliteitsonderzoeken verricht. Uit het onderzoek van 28 maart 2006 zou blijken dat aan alle grenswaarden van het Blk 2005 wordt voldaan. Dit onderzoek biedt in het onderhavige geval geen grondslag om toepassing te geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Daarbij is van belang dat appellanten dit onderzoek gemotiveerd hebben bestreden. De Afdeling overweegt hiertoe dat gelet op de door appellanten aangevoerde argumenten thans niet buiten twijfel is dat het plan aan het Blk 2005 voldoet.

Proceskostenveroordeling

2.11. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 24 mei 2005, no. 1060298;

III. onthoudt goedkeuring aan de aanduiding "commerciële activiteiten toegestaan -c-";

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover het de aanduiding "commerciële activiteiten toegestaan -c-" betreft;

V. gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006

270-461.