Raad van State


Uitspraak Gebruik van kruitpotten bij een vuurwerkevenement in Doetinchem

Zaaknummer: 200509965/1
Publicatie datum: woensdag 9 augustus 2006
Tegen: het college van gedeputeerde staten van Gelderland Proceduresoort: Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

200509965/1
Datum uitspraak: 9 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

, gevestigd te ,

en

het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder.


1. Procesverloop

Bij brief van 8 juli 2005 heeft verweerder medegedeeld dat de gegevens welke . heeft doorgegeven bij brieven van 2 juli 2005, voor zover het gaat om de toevoeging van 150 Kruitpotten A en 2 Kruitpotten B van ADR-klasse 1.1 D niet passen binnen de kaders van voorschrift 1.2 van de door hem op 25 mei 2005 verleende ontbrandingstoestemming. Verweerder heeft bij deze brief tevens medegedeeld dat desnoods zal worden overgegaan tot het geheel of gedeeltelijk stilleggen van het op 9 juli 2005 in de gemeente Doetinchem te houden vuurwerkevenement waarop de ontbrandingstoestemming betrekking heeft. Voorts heeft verweerder medegedeeld dat, voor zover noodzakelijk, deze brief aangemerkt dient te worden als een vooraankondiging ter zake van het toepassen van bestuursdwang.

Bij besluit van 19 oktober 2005, verzonden op 27 oktober 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 januari 2006.

Bij brief van 25 januari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 mei 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F. Voerman, advocaat te Doetinchem, alsmede door , en verweerder, vertegenwoordigd door mr. H.C.A. Hendriks en ing. C.M.J. Koreman, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder een besluit, waartegen op grond van artikel 7:1 en artikel 8:1 van de Awb bezwaar en beroep open staat, verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

2.2. Appellanten stellen in de eerste plaats dat de brief van 8 juli 2005 ten onrechte niet is aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, omdat verweerder hiermee een uitleg geeft over de reikwijdte van de bij besluit van 25 mei 2005 verleende ontbrandingstoestemming.

2.2.1. Ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit is het verboden zonder een daartoe verleende vergunning professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen.

Het tweede lid bepaalt, voor zover thans van belang, dat gedeputeerde staten van de provincie waarin de aanvrager is gevestigd, bevoegd zijn om te beslissen op een aanvraag om een vergunning.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a, wordt aan de vergunning het voorschrift verbonden dat voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk door de aanvrager toestemming is verkregen van gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht en de aan de toestemming verbonden voorschriften worden nageleefd.

Ingevolge artikel 3.3.4, tweede lid, kunnen aan de toestemming voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu.

Het derde lid bepaalt dat degene aan wie de toestemming is verleend, gehouden is de in het tweede lid bedoelde voorschriften na te leven.

2.2.2. Verweerder heeft op 26 november 2002 aan een vergunning krachtens artikel 3.3.2, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit verleend.

Bij besluit van 25 mei 2005 heeft verweerder krachtens artikel 3.3.2, derde lid, aanhef en onder a, van het Vuurwerkbesluit aan . een zogeheten ontbrandingstoestemming verleend om op 9 juli 2005 van 9.00 uur tot 24.00 uur te Doetinchem professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen en om ten behoeve daarvan het vuurwerk op te bouwen, te installeren, te bewerken en na ontbranding te verwijderen.

In voorschrift 1.1 van de ontbrandingstoestemming is bepaald dat de aantallen, soorten, kalibers en het totale gewicht explosieve stof van het af te steken vuurwerk moeten overeenstemmen met de opgave in het werkplan en eventuele wijzigingen die zijn opgegeven conform voorschrift 1.2.

In voorschrift 1.2 is bepaald dat beperkte wijzigingen in het werkplan (bijvoorbeeld afsteekprogramma, tijden, soorten vuurwerk), mits zonder milieugevolgen (zoals minder aantallen en kleinere kalibers), minimaal zeven dagen voorafgaand aan het vuurwerkevenement schriftelijk aan het bevoegd gezag dienen te worden overgelegd.

heeft bij brieven van 2 juli 2005 wijzigingen van het werkplan voor het onderhavige vuurwerkevenement doorgegeven. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de desbetreffende wijzigingen, voor zover het betreft het gebruik in de middag- en in de avondperiode van 150 kruitpotten A en 2 kruitpotten B van ADR-klasse 1D, geen wijzigingen zijn als bedoeld in voorschrift 1.2.

2.2.3. De Afdeling is met verweerder van oordeel, dat uit de ontbrandingstoestemming rechtstreeks voortvloeit dat de door gemelde wijzigingen inzake het gebruik van de onderhavige kruitpotten niet zijn toegestaan. Immers deze wijzigingen hebben betrekking op het gebruik van meer vuurwerk en vuurwerk van een zwaardere klasse dan in de aan de ontbrandingstoestemming ten grondslag liggende werkplannen is vermeld. Gezien het voorafgaande is de Afdeling van oordeel dat de brief van 8 juli 2005 in zoverre niet is gericht op rechtsgevolg en niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verweerder heeft in zoverre de tegen de brief van 8 juli 2005 gerichte bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk verklaard. Deze beroepsgrond faalt.

2.3. Verder betogen appellanten dat de brief van 8 juli 2005 rechtsgevolg heeft onder meer omdat duidelijk wordt aangegeven dat handhavend zal worden opgetreden door geheel of gedeeltelijke stillegging van het vuurwerkevenement, indien geen gevolg wordt gegeven aan het gestelde in de brief.

2.3.1. De Afdeling overweegt dienaangaande dat in de brief van 8 juli 2005 wordt aangekondigd, dat zonodig handhavend zal worden opgetreden door het geheel of gedeeltelijk stilleggen van het vuurwerkevenement. Op 8 juli 2005 was echter geen sprake van een voorzienbare overtreding. Verder is in de brief van 8 juli 2005 onvoldoende concreet aangegeven op welke wijze, in geval van een overtreding, handhavend zal worden opgetreden. Gelet op het vorenstaande is sprake van een vooraankondiging om bij een overtreding op nader te bepalen wijze handhavend op te treden. Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat de brief van 8 juli 2005 ook in zoverre niet is gericht op rechtsgevolg en niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Verweerder heeft ook in zoverre de tegen de brief van 8 juli 2005 gerichte bezwaren van appellanten terecht niet-ontvankelijk verklaard heeft. Deze beroepsgrond treft geen doel.

2.4. Het beroep is ongegrond.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van Staat.

w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Melse
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006

191-518