Raad van State



* Sluiting Coffeeshop 2000 in Haarlem

Uitspraak

Zaaknummer: 200600527/1
Publicatie datum: woensdag 9 augustus 2006
Tegen: de burgemeester van Haarlem
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Bestuursdwang / Dwangsom

200600527/1.
Datum uitspraak: 9 augustus 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

, wonend te Haarlem,

tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 05-4710 en 05-6159 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem van 2 december 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de burgemeester van Haarlem.


1. Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2005 heeft de burgemeester van Haarlem (hierna: de burgemeester), voor zover hier van belang, besloten tot sluiting van het perceel te Haarlem (hierna: ), dat in gebruik is als horeca-inrichting, van 23 juni 2005 tot en met 22 juni 2006.

Bij besluit van 28 oktober 2005 heeft de burgemeester het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 2 december 2005, verzonden op 14 december 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Haarlem (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 16 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 28 maart 2006 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 juni 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.T. Doyer, advocaat te Haarlem, en de burgemeester, vertegenwoordigd door C.M.M. Hageman, drs. J.A.M. Lubbers en H. Meijer, zijn verschenen. Als getuigen zijn gehoord .


2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in voor het publiek toegankelijke lokalen en daarbij behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.

2.2. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 juni 2005 heeft de burgemeester, samengevat weergegeven, ten grondslag gelegd dat wordt gebruikt als een locatie waar hasjverkoop plaatsvindt aan particulieren, terwijl het bedrijf niet is opgenomen op de lijst van coffeeshops met een gedoogstatus zoals wordt bedoeld in de nota "Coffeeshops", gewijzigd vastgesteld op 11 mei 1999 (hierna: de Nota Coffeeshops).

2.3. Appellant voert aan dat ten onrechte is gesloten omdat dat het bedrijf ten onrechte niet is vermeld op de lijst van coffeeshops met een gedoogstatus.

2.3.1. De Nota Coffeeshops is vastgesteld op 30 maart 1993; publicatie heeft plaatsgevonden op 5 augustus 1993. In de nota is voorzien in maximering van het aantal coffeeshops, in overgangsrecht ten aanzien van de bestaande coffeeshops, welke staan vermeld op een lijst welke als bijlage bij de nota is gevoegd, en in sluitingscriteria. Appellant stelt dat ten onrechte niet op deze lijst staat vermeld, omdat het bedrijf dat hij op 1 augustus 1993 heeft overgenomen, reeds vanaf 1 februari 1992 door als coffeeshop als bedoeld in de Nota Coffeeshops werd geëxploiteerd en als zodanig ook bij de politie bekend stond.

Weliswaar heeft als getuige ter zitting bevestigd dat hij vanaf 20 februari 1992 en dus ruimschoots voor de inwerkingtreding van de Nota Coffeeshops, als coffeeshop heeft geëxploiteerd, doch uit zijn verklaring blijkt niet dat hij de gemeente daarvan op de hoogte heeft gesteld. Ook blijkt niet uit de ter zitting als getuige afgelegde verklaring van de eigenaar van het pand, dat de gemeente van deze exploitatie op de hoogte is gesteld. Evenmin hebben de getuigen aannemelijk gemaakt dat de exploitatie van de coffeeshop door hen bekend is gemaakt bij de politiefunctionaris die bovenvermelde lijst ten behoeve van de Nota Coffeeshops heeft opgesteld. Derhalve is niet aannemelijk gemaakt dat ten onrechte niet is opgenomen op de lijst van coffeeshops behorend bij de Nota Coffeeshops en staat vast dat ten tijde van de exploitatie door niet onder het gedoogbeleid van de Nota Coffeeshops viel. Daar komt bij dat de Nota Coffeeshops ten tijde van de overdracht van de exploitatie voorzag in beëindiging van de gedoogstatus deswege, nog daargelaten dat appellant, na de overname, de gemeente daarvan niet op de hoogte heeft gesteld noch van de exploitatie van de inrichting als coffeeshop in de zin van de Nota Coffeeshops. Het betoog van appellant faalt. De voorzieningenrechter heeft op goede gronden overwogen dat de burgemeester bevoegd was om op grond van artikel 13b van de Opiumwet over te gaan tot sluiting van .

2.4. Appellant voert voorts aan dat de omstandigheid dat op 22 juni 2005 in zijn woning 4 kilogram hasj is aangetroffen, hem niet in zijn hoedanigheid van exploitant van kan worden tegengeworpen.

2.4.1. Uit de stukken blijkt dat de politie bij onderzoeken op 18 en 22 juni 2005 respectievelijk ongeveer 50 gram, en ongeveer 105 gram hasj en daarnaast attributen als verpakkingsmateriaal (plastic zakjes voorzien van een afbeelding van een hennepblad), een weegschaaltje en een groot mes, voorzien van hasjresten in heeft aangetroffen. Bij een nader onderzoek in op 22 juni 2005 werd nog eens 4 kilogram hasj aangetroffen, waarvan een deel was verstopt in een behendigheidsautomaat, alsmede een geldbedrag van vijftienduizend euro. De burgemeester heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bedrijf werd gebruikt als locatie waar verkoop van middelen als vermeld op lijst II van de Opiumwet plaatsvond. Ook dit betoog van appellant faalt derhalve.

2.5. Appellant voert voorts aan dat sprake is van willekeur omdat het beleid niet goed wordt toegepast. Hij stelt dat niet wordt opgetreden tegen coffeeshops waarvan de exploitatie wordt overgedragen en evenmin tegen coffeeshops die in de nabijheid van scholen zijn gelegen.

2.5.1. Dit betoog slaagt evenmin. Dat overname van de exploitatie van coffeeshops heeft plaatsgevonden in de periode dat de Nota Coffeeshops van toepassing is, heeft appellant niet onderbouwd. Bovendien is inmiddels toegestaan dat na overname, onder omstandigheden, de exploitatie wordt voortgezet. Voorts voorziet het overgangsbeleid niet in gedwongen sluiting van coffeeshops, welke op het moment van vaststellen van de Nota Coffeeshops waren gevestigd op een niet geoorloofde locatie.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mathot, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Mathot
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2006

413.