Ministerie van Financiën

Antwoorden op kamervragen over de gevolgen van de opheffing van de keuzemogelijkheid voor BTW-heffing bij beroepsopleidingen

Kamervragen | 21-08-2006 | nr DGB06-3674

Beantwoording van vragen van de leden Aptroot, Balemans en Dezentjé Hamming-Bluemink van de Tweede Kamer der Staten-Generaal over de gevolgen van de opheffing van de keuzemogelijkheid voor BTW-heffing bij beroepsopleidingen (2050615560).

Vraag 1

Waarom is bij besluit van 6 juni 20061 (naar aanleiding van de EG Verordening van 17 oktober 2005)2 bepaald dat de keuzemogelijkheid voor BTW-heffing bij bepaalde beroepsopleidingen per 1 december 2006 komt te vervallen?

Antwoord

De BTW-vrijstelling voor het verstrekken van onderwijs omvat mede het verzorgen van beroepsopleidingen. Bij de term beroepsopleidingen moet niet alleen worden gedacht aan het onderwijs dat in de strikte zin van het woord dient ter opleiding voor een vak of beroep, maar ook aan het geven van cursussen die zijn gericht op het functioneren in een (toekomstige) werkkring, zoals tekstverwerkingscursussen, cursussen administratieve organisatie, managementcursussen, automatiseringscursussen, taalcursussen, sollicitatiecursussen en dergelijke. De vrijstelling voor beroepsopleidingen is gebaseerd op de in de Zesde BTW-richtlijn opgenomen vrijstelling voor "beroepsopleiding of -herscholing". De EG Verordening van 17 oktober 2005 bepaalt dat de vrijstelling een ruim toepassingsgebied heeft: de diensten inzake beroepsopleiding of -herscholing omvatten het onderwijs dat rechtstreeks verband houdt met een vak of beroep en het onderwijs met het oog op het voor beroepsdoeleinden verwerven of op peil houden van kennis en de duur van een opleiding of herscholing is hierbij van geen belang. Deze uitleg van de vrijstelling laat geen ruimte voor de Nederlandse regeling die het ondernemers toestaat om per cursus, waaronder ook seminars en congressen, ervoor te kiezen de vrijstelling achterwege te laten. De hieruit voortvloeiende intrekking van de regeling is, na overleg met de scholingsbranche, thans vastgesteld op 1 december 2006. Deze datum biedt de ondernemers voldoende gelegenheid om zich op de wijziging te kunnen voorbereiden. Tevens is er een overgangsregeling getroffen die inhoudt dat ondernemers die vóór 1 december 2006 een overeenkomst afsluiten voor het verzorgen van de hier bedoelde


1 Besluit nr. CPP2006/1164M, Stcrt. Nr. 112.

2 1777/2005.


2 / 5

opleidingen, voor deze opleidingen nog gedurende één jaar van de keuzemogelijkheid voor BTW-heffing gebruik kunnen maken.

Vraag 2

Bent u ervan op de hoogte dat het besluit zal leiden tot hogere kosten voor beroepsopleidingen, omdat aanbieders van beroepsopleidingen zullen worden geconfronteerd met niet-aftrekbare BTW op hun kosten en een opslag op de huur als gevolg van het niet (langer) met BTW kunnen huren van gebouwen? Bent u er tevens van op de hoogte dat bovendien bij afnemers van de beroepsopleiding die normaliter recht hebben op BTW-aftrek, het besluit leidt tot een verplichte toepassing van de BTW-vrijstelling en tot cumulatie van BTW en dus tot hogere kosten?

Antwoord

Ja.

Vraag 3

Deelt u de mening dat deze hogere kosten voor beroepsopleidingen niet in het voordeel zijn van verbetering van de kenniseconomie en dat deze cumulatie van BTW in strijd is met het beginsel van belastingneutraliteit?

Antwoord

Gezien de ervaringen met de in 'Meedoen, meer werk, minder regels' opgenomen afschaffing per 2004 van de fiscale faciliteit voor werkgevers ten behoeve van scholing van hun werknemers, is er niet de verwachting dat de hogere kosten voor commerciële beroepsopleidingen de kenniseconomie in de weg zullen staan. Overigens komen de extra kosten deels tot uitdrukking in de vorm van een verminderde afdracht van de vennootschapsbelasting. Dat de nietaftrekbare BTW in bepaalde situaties een cumulatief effect heeft, is inherent aan het wettelijke systeem van de vrijstellingen. Het is niet mogelijk om bij de toepassing van de onderwijsvrijstelling in afwijking van dat wettelijke systeem toch aftrek van de BTW toe te staan.

Vraag 4

Wat is uw reactie op het commentaar van de heer Nieuwenhuizen in het Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht (NTFR)3 van 13 april 2006, dat de in het besluit getroffen overgangsregeling te beperkt is?

Antwoord

In zijn artikel refereert de heer Nieuwenhuizen aan het besluit van 28 maart


3 Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht, d.d. 13 april 2006.

3 / 5

2006, waarin als intrekkingsdatum van de keuzemogelijkheid voor BTW-heffing is genoemd 1 juli 2006. Nader is bij besluit van 6 juni 2006 deze intrekkingsdatum vastgesteld op 1 december 2006. De overgangsregeling is daarbij eveneens versoepeld.

Vraag 5

Deelt u de mening dat met name bij kort voor het besluit van 6 juni 2006 afgesloten dan wel bij langlopende huurcontracten, waarbij is geopteerd voor BTW-belaste verhuur, de financiële gevolgen door het omslaan naar vrijgestelde verhuur aanzienlijk kunnen zijn?

Antwoord

Ja. De financiële gevolgen betreffen vooral de jaarlijkse herziening van de aan de verhuurder bij de aanschaf van de verhuurde onroerende zaak in aftrek gebrachte omzetbelasting. De precieze omvang van deze gevolgen is afhankelijk van de lengte van het bij de verhuurder nog niet verstreken deel van de herzieningstermijn van maximaal 10 jaren. Naarmate al langer aan een onderwijsinstelling wordt verhuurd, is deze herzieningstermijn korter en zullen de financiële gevolgen minder ingrijpend zijn.

Vraag 6

Bent u van plan de overgangsregeling te verruimen? Zo ja, hoe? Zo neen, waarom niet?

Antwoord

Nee. Gelet op het dwingende karakter van de EG Verordening is het niet mogelijk de overgangsregeling verder uit te breiden dan is gedaan bij het besluit van 6 juni jl.

Vraag 7

Bent u bekend met de Zesde Richtlijn welke eist voor de BTW-vrijstelling dat de (niet-publiekrechtelijke) aanbieders van beroepsopleidingen door de overheid zijn erkend?

Antwoord

Ja.

Vragen 8 en 9

Deelt u de mening dat, aangezien de Nederlandse regelgeving dit vereiste niet stelt, de BTW-vrijstelling - zonder keuzemogelijkheid - ruimer zal worden dan de Zesde Richtlijn, en daarmee de keuze wordt beperkt en er dus weer een nationale kop op Europese regelgeving wordt gezet? Waarom is de Nederlandse wet niet direct richtlijnconform te maken? Bent u bereid het alsnog te doen?


4 / 5

Antwoord

De terzake geldende Nederlandse regelgeving - artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 - is conform de Zesde BTWrichtlijn. De Zesde BTW-richtlijn stelt in artikel 13, lid 1, onderdeel i, dat de prestaties van onderwijsorganisaties, andere dan publiekrechtelijke lichamen, van BTW zijn vrijgesteld, mits deze organisaties door de betrokken lidstaat als lichamen met onderwijsdoeleinden worden erkend. Hoe deze erkenning dient te geschieden, wordt overgelaten aan de lidstaten. Op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, 2°, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is in artikel 8 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 onder meer invulling aan deze erkenning gegeven door het beroepsonderwijs in algemene zin aan te wijzen.

Vraag 10

Bent u bekend met het artikel van de heer Swinkels in het Weekblad Fiscaal Recht (WFR)4 waarin hij aangeeft dat na inwerkingtreding van de EG Verordening voor Nederland binnen de Zesde Richtlijn nog steeds ruimte is voor een mogelijkheid om bepaalde beroepsopleidingen met BTW aan te bieden, door een beperkte erkenning in te voeren voor (niet-publiekrechtelijke) instellingen die beroepsopleidingen verzorgen? Wat vindt u van deze mogelijkheid?

Antwoord

Ja, ik ben bekend met dit artikel. Uit het antwoord op de vragen 8 en 9 volgt dat op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel o, 2°, van de Wet op de omzetbelasting 1968, - anders dan de heer Swinkels als uitgangspunt lijkt te nemen - invulling is gegeven aan de in de Zesde BTW-richtlijn vereiste erkenning door in artikel 8 Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 onder meer beroepsopleidingen aan te wijzen. De Zesde BTW-richtlijn sluit overigens de invoering van een beperkte erkenning niet uit, maar een dergelijke erkenning kan in ieder geval niet leiden tot het handhaven van het keuzerecht voor BTW-heffing per cursus. De beperkte erkenning kan immers slechts betrekking hebben op een onderwijsinstelling als zodanig. Wel of geen erkenning van de instelling bepaalt dan de BTW-heffing voor al het onderwijs dat door die instelling wordt aangeboden.

Vraag 11

Bent u bekend met het artikel van mw. Van Dongen in het NTFR5, waarin zij ook een aantal suggesties (o.a. vrijstelling afhankelijk maken van afwezigheid van winstoogmerk) geeft om bepaalde beroepsopleidingen met BTW aan te bieden?

4 Weekblad Fiscaal Recht, d.d. 23 maart 2006.

5 Nederlands Tijdschrift voor Fiscaal Recht, d.d. 2 februari 2006.

5 / 5

Wat vindt u van deze suggesties?

Antwoord

De Zesde BTW-richtlijn biedt de mogelijkheid om de onderwijsvrijstelling afhankelijk te maken van één of meer voorwaarden. Wordt niet voldaan aan de voorwaarde(n) dan is BTW verschuldigd. De suggestie in het artikel van mw. Van Dongen om in dit verband ervoor te kiezen de onderwijsvrijstelling afhankelijk te maken van de voorwaarde dat geen winst wordt beoogd c.q. de gemaakte winst niet wordt uitgekeerd, is niet bruikbaar. Uit het overleg met de scholingsbranche is gebleken dat bij alle betrokken ondernemers het winststreven voorop staat. Het afhankelijk maken van de onderwijsvrijstelling van het winststreven zou dan meebrengen dat de vrijstelling volledig zou wegvallen, ook daar waar die door de betrokken ondernemers uitdrukkelijk wordt voorgestaan, bijvoorbeeld als een afnemer geen aftrekrecht heeft. Dit wordt niet gewenst geacht. De overige door mw. Van Dongen genoemde voorwaarden die op grond van de Zesde BTW-richtlijn kunnen worden gesteld aan de toepassing van de onderwijsvrijstelling, zoals (a) het beheer en bestuur van de instelling geschieden op vrijwillige basis en zonder vergoeding (b) de prijzen voor de betrokken opleidingen zijn goedgekeurd door de overheid dan wel er worden prijzen gehanteerd die lager liggen dan die welke door commerciële ondernemingen in rekening worden gebracht (c) er treedt geen concurrentieverstoring op ten nadele van commerciële ondernemingen, sluiten niet aan bij de praktijk van de scholingsbranche en zijn om die reden eveneens onbruikbaar.

Vraag 12

Bent u bereid het besluit aan te passen zodat beroepsopleidingen in bepaalde gevallen nog steeds BTW-belast kunnen worden aangeboden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, op welke termijn is een besluit op dit punt te verwachten?

Antwoord

Het overleg met de scholingsbranche over de mogelijkheden om de vrijstelling voor beroepsopleidingen op andere wijze vorm te geven is nog gaande. Mocht zich een mogelijkheid voordoen dan zal deze op de normale wijze worden bekendgemaakt.