Partij van de Arbeid


Den Haag, 05 september 2006


Bijdrage van het lid Eijsink aan het algemeen overleg met de staatssecretaris van Defensie


over de notitie Veteranenbeleid 2006 (30 139, nr. 16)


GESPROKEN WOORD GELDT


Inleiding


Voorzitter, graag wil ik de Staatssecretaris complimenteren met de geslaagde Veteranendag op 29 juni. We hadden prachtig weer en een goed defilé. Uiteraard blijven er wensen over, maar ik ga ervan uit dat de Staatssecretaris ook die weer meeneemt in een evaluatie voor mogelijke verbeteringen.


Voorzitter, we bespreken vandaag de notitie Veteranenbeleid 2006 . Afgelopen jaren hebben we diverse keren over de zorg voor onze militairen en hun thuisfront gesproken. Een aantal regelgevingen is inmiddels uitgebreid en zo we ook in deze brief (met verwijzing naar 8 andere Kamerbrieven ! Wie kan door de bomen het bos nog zien?) lezen, betreft het hier een verzameling van toegezegde beloftes.


Wanneer we een vergelijking maken tussen enkele jaren geleden, toen bijvoorbeeld mevrouw Zonneveld met haar lotgenotengroep PTSS haar strijd begon voor meer aandacht, dan kunnen we constateren dat er stappen gezet zijn. Probelemen zijn bespreekbaar en uit de doofpot gehaald en dat is goed.


Alleen zitten er tussen de theorie van het papier en de praktijk toch nog enkele gaten die nog gedicht moeten worden. Een jaarlijkse bijgewerkte Veteranennota zou wat mij betreft ook een jaarlijks overzicht moeten geven over de stand van zaken met een tijdsschema van de diverse acties en uit te voeren moties én inzicht in het budget. Slechts deels lees ik die nu terug.


De vooruitgang van bijvoorbeeld het toegezegde stappenplan m.b.t. LOK (Lichamelijk Onverklaarbare Klachten) en andere acties: het gaat om het dichten van de kloof tussen beleid (beloftes en brieven etc.) en praktijk.


Waarom wetgeving?


sinds 1990 zodanig veel brieven omtrent de (na)zorg voor veteranen aan de Tweede Kamer gezonden, dat niemand meer weet hoe dit in elkaar zit, dus&


noodzaak één en ander te verzamelen, op een rij zetten en te institutionaliseren


vorm van erkenning én helderheid over de kwaliteit van de zorg


rechten van de veteraan inzichtelijk maken, maar óók de plichten van de overheid


à Ik verneem graag van de Staatsecretaris op welke wijze hij de jaarlijkse notitie verder gaat implementeren en monitoren?


Voorzitter, ik gaf al aan dat we vandaag feitelijk spreken over acht Kamerbrieven. Een aantal onderwerpen wil ik toch even aanstippen, ook om de consistentie van het beleid nog even te toetsen.


Zorgplicht versus aansprakelijkheid, blz. 11


En als in VN-verband wordt geopereerd, dan is deze organisatie verantwoordelijk en aansprakelijk voor de daar gemaakte fouten of ontstane tekortkomingen. Voor alle duidelijkheid, het al of niet aanwezig zijn van schuldaansprakelijkheid doet niets af aan mijn zorgplicht zoals hiervoor vermeld. ( blz 12 bovenaan).


Voorzitter, hier heb ik toch een aantal vragen over aan de Staatssecretaris. Van zogenoemde schuldaansprakelijkheid is sprake wanneer zich een situatie voordoet van een aan de werkgever toe te rekenen tekortkoming, waardoor de werknemer schade lijdt.


In het al eerder genoemde toe te rekenen (blz. 11 onderaan) zit nu net de crux. De Staatssecretaris gaat in op uitgangspunten die van toepassing zijn bij het civiele recht, zoals dat op dit moment wordt gehanteerd. Ik ben niet van plan de verdere juridische lijn hier uiteen te zetten, maar de Staatssecretaris mist hier echt de kern, waar het om draait. De Centrale Raad van Beroep heeft immers meerdere malen laten weten een eigen jurisprudentie te voeren en daarbij de jurisprudentie van de Hoge Raad menigmaal te laten passeren. Expliciet wordt dit in een aantal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep ook neergelegd. Het niet werken van de Eenheidskamer in deze zin, wreekt zich al op deze wijze. Sterker nog, de Staatssecretaris dient, ruimer dan het civiele recht, het toe te rekenen aspect in beschouwing te nemen.


Een voorbeeld is de situatie van een militair die tijdens een uitzending op correcte wijze een militair voertuig bestuurt. Als gevolg van een fout van een medeweggebruiker ontstaat een verkeersongeval waarbij de Nederlandse militair ernstig gewond raakt. Op basis van de zorgplicht van de Staatssecretaris wordt, omdat er sprake is van een dienstverband, een invaliditeitspensioen toegekend. Daarbij wordt slechts een gedeelte van de schade vergoed. Wil de (verwijtbare) veroorzaker van het ongeval worden aangepakt, dan zal de zaak in het land waar het ongeval heeft plaatsgevonden moeten dienen. Dit betekent dat die militair zelf met behulp van een advocaat die procedure in het buitenland zal moeten opstarten.


Deze situatie en er zijn nog veel meer situaties denkbaar is volstrekt onwenselijk! Bovendien staat dit haaks op de gedachte door alle andere partijen meerdere malen hier in de Kamer geuit - dat tijdens de uitzending van Nederlandse militairen op adequate wijze voor hen wordt gezorgd en dat zij op een adequate wijze worden begeleid. Op grond van artikel 115 AMAR kan een militair die schade heeft geleden bij de uitoefening van de dienst een compensatie daarvoor ontvangen.


Onder de huidige omstandigheden brengt dit met zich mee dat de uitgezonden militair die tijdens die uitzending te maken krijgt met een onrechtmatige handeling van een derde, die derde in het recht dient te betrekken. Dit kan zijn tegen de Verenigde Naties wanneer het een vertegenwoordiger van die organisatie betreft, maar ook tegen een individu in het land waar het voorval zich heeft voorgedaan. In beide gevallen behoort naar de mening van de PvdA de Staatssecretaris de verantwoordelijkheid één op één over te nemen. Dat betekent dat hij de betrokken militair compenseert voor wat betreft de schade die deze heeft opgelopen (op basis van artikel 115 AMAR) en vervolgens deze schade (het gaat om de schade op basis van schuldaansprakelijkheid) bij die derde gaat verhalen. Dit kan zijn bij de Verenigde Naties, de NAVO, maar dit kan ook zijn al dan niet door tussenkomst van de landsadvocaat bij een derde in het land waar het voorval zich heeft voorgedaan.


à Ik verneem graag van de Staatssecretaris of ook hij niet van mening is dat:


de uitgezonden militair die de schade heeft opgelopen zijn rechten en aanspraken over zou moeten dragen aan het Ministerie van Defensie;


dit op eenvoudige wijze kan en vervolgens uitvoering kan worden gegeven aan het extern verhalen van de schade.


Mocht één en ander te bezwaarlijk voor de Staat, dan kan men daar natuurlijk vanaf zien, maar dan lijdt in die situatie de desbetreffende militair hier niet onder;


de Staat (dus) de verantwoordelijkheid één op één dient over te nemen?


Voor het geval de Staatssecretaris van mening blijft wat mij betreft een zeer onwenselijke situatie, die ik dan ook beter beargementeerd zou willen horen - dat de militair toch zelf zijn schade dient te verhalen, merk ik op dat de rechtsbijstandsregeling, die op deze militair van toepassing is, zodanig mager en inadequaat is dat hij daarbij niet doeltreffend in het buitenland kan procederen. Er moet dan ondersteuning worden gevonden bij een buitenlandse advocaat, de stukken moeten in een vreemde taal vertaald worden, en veelal zijn medische onderzoeken aan de orde etc. De procedure wordt uiteindelijk te kostbaar voor de militair en op die gronden ziet hij er vervolgens vanaf, of hij wil daar niet verder mee door gaan. De compensatie via de rechtsbijstandsregeling van Defensie is ronduit veel te mager en incompleet.


à Wat gaat de Staatssecretaris doen aan de gebrekkige rechtsbijstandregeling?


à Ondersteunt Defensie op dit moment individuele situaties waarbij rechtszaken zijn aangespannen tegen de VN/NAVO? Zo ja, hoe? Hoeveel zijn er dat? Zo nee, waarom niet?


Wet Werk en Inkomen (WIA) Eén-loket-functie, blz. 15


De motie Eijsink/Veenendaal (Kamerstuk 30 139 nr. 5) betreft het streven om naar één-loket-functie voor de veteranen en dienstslachtoffers te komen, voornamelijk omdat het UWV niet klantgericht naar deze doelgroep kon optreden, dan wel een verbetering van de benadering en behandeling kon garanderen.


Zoals we al in een eerder debat hier constateerden, heeft het UWV geen enkele binding met deze bijzondere doelgroep. De betrokken (ex)militairen hadden dan ook veel commentaar op de wijze van keuren door het UWV, met name omdat het UWV geen gevoel en begrip toonde voor het bijzondere letsel van de militairen, vooral bij PTSS-klachten.


Het UWV heeft daarnaast zelf ook laten weten af te willen van de uitvoering van alle bovenwettelijke uitkeringen in combinatie met de reguliere uitkeringen, omdat dit niet zou passen binnen hun werkzaamheden.


Daarom is er dringend gevraagd om alle keuringen, uitkeringen en voorzieningen onder te brengen bij ABP/BRD. En dat van daaruit de MIP-keuring én de WIA-keuring zouden worden ingevuld. Dit is ook toegezegd door de Staatssecretaris aan de Kamer.


In de nota van 7 juni lees ik dat dit één-loket 1 januari gereed dient te zijn.


Naar ik nu begrepen heb en ik verneem graag de reactie van de Staatssecretaris hierop, inclusief de laatste stand van zaken is het UWV niet akkoord gegaan met het uitbesteden van de WIA-keuring aan het ABP.


Ook heb ik vernomen dat de laatste plannen nu zijn om alle keuringen, zowel voor MIP als voor WIA, uit te laten voeren door het UWV, om zodoende toch te komen tot een soort één loket.


Gezien het geschetste verleden vind ik dit onbegrijpelijk en bovendien komen we zo niet tot één loket, omdat de uitvoering van de regelingen, uitkeringen en voorzieningen, waaronder de nieuwe WMO, ondergebracht is bij het ABP. Zo blijven militairen geconfronteerd met twee loketten.


à Graag een reactie van de Staatssecretaris, temeer omdat de motie dus blijkbaar niet uitgevoerd gaat worden.


à Is de Staatssecretaris met mij van mening dat het welzijn van de veteraan in het geding is, sterker: centraal hoort te staan bij de besluitvorming?


Bovenwettelijke uitkeringen


In tegenstelling tot de indruk die gewekt wordt (paragraaf 4.3.3 blz. 15 ) ontvangt op dit moment geen enkele ex-militair die ontslagen is na 1 januari van dit jaar een suppletie dan wel een verhoogd arbeidsongeschiktheidpensioen.


Er zijn nog steeds geen uitvoeringsrichtlijnen sinds 1 januari voor wat betreft de overgangsregeling tot het moment van afprocederen van de nieuwe regelgeving.


Dit betekent dat juist degenen die niet in staat zijn om te werken, gezien hun beperkingen ontstaan in hun militaire diensttijd, afgestraft worden met een terugval van hun militair inkomen naar een uitkering van 70 %


à Graag opheldering van de Staatssecretaris


Veteranen Registratie Systeem, blz. 7


De vorderingen met het Veteranen Registratie Systeem zijn op zichzelf zeer positief te noemen. Nu dit systeem na negen jaar! realiteit lijkt te worden, verbaast het me dat over beleid en beheer rond dit systeem nog steeds geen uitspraken worden gedaan. Het wordt, zo lees ik opgenomen in de bedrijfsvoering binnen het ministerie van Defensie (Dienstencentrum HR Enschede). Het is nog onduidelijk wat er nu mee gedaan wordt en wie wat zal uitvoeren. Ik citeer: Door actieve informatieverstrekking zal contact worden gehouden met de veteraan, waarbij ook de bekendheid met de zorgmogelijkheden wordt bevorderd (blz. 24). Er is geen sprake van interactie met de doelgroep.


Registratie is middel tot doel en dat doel is ondersteunen van de veteranen .


à Wat gaat de Staatssecretaris ná registratie voor deze doelgroep doen? Wat zijn de concrete vervolgstappen? En dan heb ik het niet over het uitdelen van bijvoorbeeld Checkpoint


Chantal Linnemann


Secretaresse Voorlichting


Tweede Kamer-fractie Partij van de Arbeid


Plein 2


K 104


Postbus 20018


2500 EA Den Haag


Tel: 070 318 2694


Fax: 070 318 2800


c.linnemann@tweedekamer.nl