Risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen nog niet solide

Adviesraad gevaarlijke stoffen

Adviesraad Gevaarlijke Stoffen signaleert onvolkomenheden in rekenmodellen Risicoberekening vervoer gevaarlijke stoffen nog onvoldoende solide

Er zijn nog teveel knelpunten in de huidige praktijk van risicoberekeningen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit zegt de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen in het advies QRA-Modellering, vervoer van gevaarlijke stoffen . De Adviesraad bestudeerde een concrete casus: het vervoer van ammoniak per spoor en per binnenvaartschip. De huidige rekenmethodieken voor veiligheid in de nabijheid van een activiteit met gevaarlijke stoffen voldoen niet aan door de Adviesraad geformuleerde criteria.

Het risico van vrijkomen van gevaarlijke stoffen en de kans op gevolgen voor de bevolking kunnen met beperkte nauwkeurigheid met behulp van kwantitatieve risicoanalyse worden berekend. Aan de resultaten van dergelijke berekeningen wordt echter steeds meer gewicht toegekend. Zo wordt op basis ervan berekend welk deel van de openbare ruimte moet worden gereserveerd om afstand te creëren tussen de bevolking en het mogelijke gevaar. Grote bedragen worden geïnvesteerd in woningen en voorzieningen, bedrijventerreinen en vervoersassen, op grond van dit soort berekeningen. In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) worden zogenaamde Basisnetten geïntroduceerd voor vervoer van gevaarlijke stoffen via de afzonderlijke modaliteiten: weg, spoor en water. De overheid schuift in de Nota een rekenprogramma - RBM II - als verplicht naar voren. Het is de bedoeling dat dit programma wordt ingezet voor het uitvoeren van risicoberekeningen voor, bijvoorbeeld, de ruimtelijke ordening rondom de Betuwelijn en binnenvaartvervoer over de Waal.

Sinds geruime tijd is echter bekend dat risicomodellering niet steeds consistent is. Zo zijn de resultaten afhankelijk van de gekozen software en van de diverse aannamen die de risicoanalist moet doen, omdat de modellen niet voor elke specifieke situatie de juiste parameters bevatten. Vaak blijkt een - niet altijd succesvolle - speurtocht nodig om de oorspronkelijke bronnen te achterhalen.

Verder bevat de software van het rekenprogramma RBM II nog teveel kinderziekten. De Adviesraad vindt dat het programma op korte termijn grondig op tekortkomingen moet worden onderzocht en vervolgens aangepast, voordat het kan worden toegepast bij de ruimtelijke besluitvorming rondom de basisnetten. De overheid moet daarbij aangeven in welke situaties kwantitatieve risicoanalyseprogramma's als RBM II verantwoord kunnen worden toegepast en wanneer niet. In complexe gevallen zal volgens de Adviesraad de besluitvorming meer integraal moeten zijn, bijvoorbeeld door een stakeholdersanalyse uit te voeren. Daarnaast moeten hoge eisen worden gesteld aan de kennis van de risicoanalisten die met programma's als RBM II gaan werken.

Op de middellange termijn dient de overheid een ander fundamenteel knelpunt met betrekking tot RBM II op te lossen. Het instrumentarium van dit - en ook andere risicoanalyseprogramma's - is namelijk gebaseerd op modellen in de zogenoemde 'Gekleurde Boeken' uit de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen. De aannames in deze Gekleurde Boeken sluiten op een aantal punten niet meer aan op de stand van de wetenschap. Tevens dienen de Gekleurde Boeken op een aantal onderdelen verder te worden ontwikkeld. De Ministeries van VROM en VenW hebben de Adviesraad gevraagd advies uit te brengen ter verbetering.

Tot slot: risicoberekeningen zijn een noodzakelijk instrument bij de planvorming in het ruimtelijk verdichte Nederland. Het is echter onvoldoende bekend welke uitkomsten het meest de realiteit benaderen. Verschillende methoden geven vaak uiteenlopende uitkomsten. Daarom, zo stelt de Adviesraad Gevaarlijke Stoffen, kunnen de door hem beschouwde berekeningen bezwaarlijk 'adequaat' genoemd worden. Op termijn zal de Adviesraad adviseren over de wenselijkheid en de mogelijkheden voor een andere benadering naast de huidige risicobenadering.