Gerechtelijke organisatie

College van Beroep voor het bedrijfsleven maakt motivering vernietiging besluiten OPTA over mobiele gespreksafgifte bekend

Den Haag, 12 september 2006 - Bij uitspraak van 29 augustus 2006 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (hierna: CBb) de marktanalysebesluiten van 14 november 2005 van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: OPTA) over gespreksafgifte op de mobiele netwerken van Koninklijke KPN N.V. inclusief Telfort (hierna: KPN), Orange, Tele2, T-Mobile en Vodafone vernietigd. Vandaag wordt de motivering van de uitspraak bekendgemaakt op deze website en aan de gemachtigden van alle partijen toegezonden.

Gespreksafgifte op een mobiel netwerk houdt, kort en vereenvoudigd gezegd, in dat een mobiele aanbieder telefoonverkeer aflevert bij zijn abonnees. Als een klant van KPN Telecom bijvoorbeeld een abonnee van Orange op diens mobiele telefoon belt, levert KPN Telecom telefoonverkeer af bij Orange. Orange vervoert dit verkeer vervolgens over haar mobiele netwerk en levert het af bij haar abonnee. In dit voorbeeld levert Orange de dienst mobiele gespreksafgifte aan KPN Telecom. Orange brengt hiervoor een bedrag in rekening bij KPN Telecom, dat door KPN Telecom kan worden doorberekend aan haar eigen abonnee, de beller.

In zijn uitspraken van 29 augustus 2006 heeft het CBb geoordeeld dat OPTA gespreksafgifte op de mobiele netwerken van KPN, Orange, Tele2, T-Mobile en Vodafone terecht heeft aangewezen als afzonderlijke relevante markten in de zin van hoofdstuk 6A van de Telecommunicatiewet (hierna: Tw).

Het CBb heeft vastgesteld dat op elk van deze markten slechts één aanbieder actief is en dat er geen potentiële toetreders zijn. Op deze markten is derhalve per definitie geen sprake van daadwerkelijke concurrentie. OPTA hoefde daarom niet te onderzoeken of de markten voor mobiele gespreksafgifte daadwerkelijk concurrerend zijn.

Vervolgens heeft het CBb overwogen dat het ontbreken van daadwerkelijke en potentiële concurrentie op de markten voor mobiele gespreksafgifte niet zonder meer impliceert dat op deze markten een aanbieder met aanmerkelijke marktmacht (AMM) actief is. Een onderneming heeft AMM als zij zich op een markt in belangrijke mate onafhankelijk van haar concurrenten, klanten en uiteindelijk consumenten kan gedragen.

Bij het beantwoorden van de vraag of de mobiele aanbieders beschikken over AMM op de markt voor gespreksafgifte op hun eigen mobiele netwerk had OPTA naar het oordeel van het College specifieker moeten ingaan op de stelling van Orange, Tele2, T-Mobile en Vodafone dat KPN dan wel KPN Telecom beschikt over kopersmacht.

Kopersmacht houdt, kort en vereenvoudigd gezegd, in dat de koper van een product of dienst invloed kan uitoefenen op het gedrag van de verkoper, bijvoorbeeld bij het vaststellen van de prijzen voor het product of de dienst.

Indien het standpunt van OPTA dat relevante kopersmacht aan de zijde van KPN dan wel KPN Telecom ontbreekt juist zou zijn, rijst vervolgens de vraag of dit mede of zelfs in belangrijke mate wordt veroorzaakt door de regulering door OPTA op de markten voor vaste telefonie, waardoor KPN Telecom en andere vaste aanbieders een eventuele verhoging van de tarieven voor mobiele gespreksafgifte niet kunnen beantwoorden door hun tarieven voor het bezorgen van telefoonverkeer bij hun eigen klanten eveneens te verhogen. Naar het oordeel van het CBb had OPTA hier in haar besluiten meer aandacht aan moeten besteden, omdat zij bij haar marktanalyses in beginsel uitgaat van een situatie waarin markten, dus ook de markten voor vaste telefonie, niet gereguleerd zijn.

De mobiele aanbieders hebben verder aangevoerd dat zij zich niet onafhankelijk van elkaar kunnen gedragen, omdat een eventuele verhoging van de tarieven voor mobiele gespreksafgifte van een mobiele aanbieder kan leiden tot een verhoging van de tarieven van de andere mobiele aanbieders, zodat wellicht sprake is van een zeker machtsevenwicht. Dit argument is door OPTA niet wezenlijk weersproken, terwijl het niet op voorhand zonder grond lijkt te zijn.

Verder heeft OPTA in de bestreden besluiten naar het oordeel van het CBb onvoldoende duidelijk gemaakt wanneer zij een tarief, in dit geval het tarief voor mobiele gespreksafgifte, als buitensporig hoog beschouwt en waarom. Ook afgezien daarvan heeft OPTA in de bestreden besluiten onvoldoende gemotiveerd dat de mobiele aanbieders mogelijkheden en prikkels hebben tot het hanteren van buitensporig hoge tarieven.

Ook rijst de vraag of, als de mobiele aanbieders zouden beschikken over AMM, het algemene mededingingsrecht niet volstaat om op te treden tegen vermeend buitensporige tarieven. De mobiele aanbieders hebben hun tarieven de afgelopen jaren substantieel verlaagd, al dan niet onder dreiging van ingrijpen door de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Naar het oordeel van het CBb had OPTA de bestreden besluiten ook op dit punt beter moeten motiveren.

Daarnaast heeft het CBb geoordeeld dat OPTA de voor- en nadelen van tariefregulering niet op kenbare wijze tegen elkaar heeft afgewogen.

Het CBb heeft de besluiten van OPTA vernietigd en OPTA opgedragen nieuwe besluiten over gespreksafgifte op afzonderlijke mobiele netwerken te nemen.

Achtergronden

Op grond van de Kaderrichtlijn (Richtlijn 2002/21/EG) en hoofdstuk 6A Tw moet OPTA relevante markten in de telecommunicatiesector aanwijzen en onderzoeken. Als blijkt dat een onderneming op een relevante markt beschikt over AMM, kan OPTA deze onderneming verplichtingen opleggen ter voorkoming van mededingingsproblemen.

In haar besluiten van 14 november 2005 heeft OPTA zich op het standpunt gesteld dat KPN, Orange, Tele2, T-Mobile en Vodafone beschikken over AMM op de markt voor gespreksafgifte op hun eigen mobiele netwerk en heeft OPTA deze partijen verplichtingen opgelegd. Een van deze verplichtingen is het verlagen van de tarieven voor mobiele gespreksafgifte, met andere woorden het goedkoper maken van het bellen naar mobiele telefoons.

De mobiele aanbieders en KPN Telecom waren het niet eens met een of meer van deze besluiten en hebben daartegen beroep ingesteld bij het CBb.

LJ Nummer

AY7997

Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven Datum actualiteit: 12 september 2006 Naar boven