Nationale Ombudsman


Postadres Telefoon Doorkiesnummer Postbus 93122 (070) 3 563 563 (070)3 563 2509 AC Den Haag Telefax Datum Bezoekadres (070) 3 607 572 Bezuidenhoutseweg 151 E-mail Ons nummer 2594 AG Den Haag bureau@nationaleombudsman.nl 2004.05623 075 Uw brief Uw kenmerk De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden Postbus 264 Bijlagen 2501 CG DEN HAAG Behandelend medewerker

Onderwerp insluitingsfouillering van arrestanten in arrestantenhuizen van de politie

In goede orde ontving ik het door u toegezonden afschrift van uw brief aan de minister van Justitie van 8 juni 2006. Ik zeg u dank voor het verstrekken van deze informatie. U heeft de minister van Justitie gevraagd om aanpassing van de huidige regelgeving inzake de insluitingsfouillering van arrestanten in arrestantenhuizen van de politie, zodanig dat het uitvoeren van een onderzoek aan - en zo nodig ook in - het lichaam van arrestanten tot de wettelijke mogelijkheden gaat behoren. Dit in verband met de veiligheid van arrestanten en personeel. U verwees in dit verband naar het rapport van de Nationale ombudsman van 18 januari 2006, nummer 2006/011. Uit dit rapport van de Nationale ombudsman volgt naar uw zeggen dat het uitvoeren van een onderzoek aan het lichaam van arrestanten als niet behoorlijk moet worden beschouwd. Uit uw brief aan de minister lijkt het beeld te ontstaan als zou ik categorisch elk onderzoek aan het lichaam van een arrestant afkeuren. Dit doet mij vermoeden dat hier sprake is van een misverstand. Ik hecht er daarom aan mijn standpunt ten aanzien van het uitvoeren van fouilleringen bij arrestanten nader toe te lichten.
Een insluitingsfouillering omvat het aftasten en doorzoeken van de kleding van de arrestant op de aanwezigheid van gevaarlijke voorwerpen. In het kader van de insluitingsfouillering kan de politie- ambtenaar in bepaalde gevallen verder van de arrestant verwachten dat deze zich ontkleedt. Zo'n situatie doet zich voor wanneer de kleding tijdens de insluiting een gevaar vormt voor de veiligheid van de verdachte of van anderen én indien de hulpofficier van justitie daartoe toestemming heeft gegeven. De politieambtenaar mag deze kleding in bewaring nemen. Een en ander is geregeld in de artikelen 28 en 29 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.
De politie is bij het uitvoeren van de insluitingsfouillering, zoals geregeld in de Ambtsinstructie, dus niet bevoegd om een onderzoek aan het lichaam te verrichten, om te verlangen dat arrestanten kleding uittrekken of bepaalde houdingen aannemen (zoals hurken zonder ondergoed) of om lichaamsholten of-openingen te schouwen. Daarom heeft de Nationale ombudsman in rapport 2006/011, over een zaak waarin deze varianten van "fouillering" waren toegepast, geoordeeld dat de vereiste grondslag in regelgeving ontbrak en, nu van vrijwillige medewerking niet kon worden gesproken, het politieoptreden op dit punt "niet behoorlijk" geacht.

2004.05623 075

2

In het rapport was niet aan de orde de mogelijkheid die artikel 8, vierde lid van de Politiewet 1993 biedt tot een onderzoek aan het lichaam van een arrestant bij zijn voorgeleiding, de zogenaamde veiligheidsfouillering. De (hulp)officier van justitie kan - als hij dat nodig acht in verband met de veiligheid - bepalen dat de arrestant aan een onderzoek aan het lichaam wordt onderworpen. Als er een objectiveerbaar veiligheidsrisico aanwezig moet worden geacht, kan dus een verdergaand onderzoek aan het lichaam in principe plaatsvinden. Sterker nog, er zijn situaties denkbaar waarin de bijzondere zorgplicht van de politie voor de veiligheid van personen die zich in een politiebureau of politiecellencomplex bevinden, meebrengt dat de hulpofficier van justitie zo'n onderzoek niet achter- wege mag laten.
Een onderzoek in het lichaam van een arrestant is, zoals u terecht constateert, niet toegelaten. Het mag zo zijn dat de wetgever, zoals u in uw brief aan de minister van Justitie ook heeft aangegeven, verdergaande mogelijkheden biedt voor het uitvoeren van (insluitings)fouilleringen in penitentiaire inrichtingen dan in politiecellen. Blijkens de Nota van Toelichting op artikel 28 en 29 van de Ambts- instructie heeft de wetgever met betrekking tot politiecellen weloverwogen de keus gemaakt voor een regeling waarmee niet ieder gevaar voor de veiligheid van een arrestant of van anderen in het politie- bureau kan worden uitgesloten.
U heeft uw verzoek aan de minister om aanvullende regelgeving onderstreept met een verwijzing naar de tragische gevolgen van de brand in het cellencomplex op Schiphol-Oost. In dit verband spreek ik mijn vrees uit dat de actuele situatie rondom deze brand een risico schept om in de waan van de dag te worden meegevoerd in een wens om steeds verdergaande maatregelen te willen doorvoeren ter bevordering van de veiligheid, die ten koste kunnen gaan van grondrechten van het individu. Met de afweging die de wetgever heeft gemaakt bij het opstellen van de regeling rondom insluitings- fouilleringen in de Ambtsinstructie, is uiting gegeven aan de gedachte dat de uitoefening van bevoegd- heden door de overheid dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Ten aanzien van de veiligheidsfouillering zijn de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit zelfs in artikel 8, vijfde lid van de Politiewet verankerd. Het gaat naar mijn oordeel te ver om toe te staan dat in alle gevallen, zonder afweging van de feiten en omstandigheden van het geval, op het politiebureau of in een politiecellencomplex een onderzoek kan worden uitgevoerd aan het lichaam van een verdachte. Ik ga ervan uit mijn standpunt met het bovenstaande te hebben verhelderd. Een afschrift van deze brief zend ik aan de minister van Justitie.

DE NATIONALE OMBUDSMAN,
dr A.F.M. Brenninkmeijer