Raad van State


Uitspraak Milieuvergunning Frico Cheese Varsseveld

Zaaknummer: 200508753/1
Publicatie datum: woensdag 20 september 2006
Tegen: het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek Proceduresoort: Eerste aanleg - meervoudig
Rechtsgebied: Kamer 2 - Milieu - Overige

200508753/1.
Datum uitspraak: 20 september 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

, wonend te ,

en

het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek, verweerder.


1. Procesverloop

Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft verweerder aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Friesland Coberco Dairy Foods B.V." h.o.d.n. Frico Cheese Varsseveld een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een kaasproductiebedrijf aan de Boterstraat 5 te Varsseveld. Dit besluit is op 8 september 2005 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 17 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op 19 oktober 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 16 november 2005.

Bij brief van 3 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 12 mei 2006 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van verweerder en appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2006, waar appellanten in persoon en bijgestaan door ing. K. van der Kamp en , en verweerder, vertegenwoordigd door A.H. Wensink, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord Frico Cheese Varsseveld, vertegenwoordigd door E. Brandenbarg.


2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat de bij deze wetten doorgevoerde wetswijzigingen niet van toepassing zijn op het geding.

Op 1 december 2005 zijn de wet van 16 juli 2005, houdende wijziging van de Wet milieubeheer en de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 2005, 432), en het besluit van 8 oktober 2005, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Stb. 2005, 527), in werking getreden. Nu het bestreden besluit vóór 1 december 2005 is genomen, moet dit worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wet en dit besluit.

2.2. Appellanten betogen dat de vergunning te weinig waarborgen biedt tegen geluidoverlast. Volgens hen is verweerder uitgegaan van een onjuiste gebiedstypering. Verder verzetten zij zich tegen een toename van de vergunde geluidhinder op zondagen en algemeen erkende feestdagen

2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de omgeving rond de inrichting te karakteriseren valt als een woonwijk in de stad. De daarbij behorende richtwaarden vormen volgens hem een indicatie voor het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Voorts heeft hij rekening willen houden met bestaande rechten.

2.4. Uit voorschrift 6, onder 2, bij de vergunning volgt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de inrichting ter plaatse van de bepaalde beoordelingspunten in de dagperiode (07.00 - 19.00) niet meer mag bedragen dan tussen 37 en 54 dB(A), in de avondperiode (19.00 - 23.00) niet meer dan tussen 33 en 49 dB(A) en in de nachtperiode (23.00 - 07.00) niet meer dan tussen 32 en 42 dB(A).

2.5. Verweerder heeft bij de beoordeling van de van de inrichting te duchten geluidhinder de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) tot uitgangspunt genomen. In de Handreiking is bepaald dat zolang er nog geen gemeentelijke nota industrielawaai is vastgesteld - hetgeen het geval is in de gemeente Oude IJsselstreek - bij het opstellen van de geluidvoorschriften gebruik moet worden gemaakt van de systematiek van richt- en grenswaarden zoals die in hoofdstuk 4 van de Handreiking zijn opgenomen, welke overeenkomt met die van de Circulaire industrielawaai. De in dit hoofdstuk vermelde richtwaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau zijn gerelateerd aan de aard van de omgeving en worden als uitgangspunt gehanteerd bij het stellen van geluidgrenswaarden. Voor bestaande inrichtingen - zoals de inrichting in kwestie - wordt aanbevolen de aanvraag om vergunning opnieuw te toetsen aan de richtwaarden. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol spelen.

Mede in aanmerking genomen het deskundigenbericht stelt de Afdeling vast dat de omgeving van de inrichting kan worden gekarakteriseerd als een woonwijk in een stad, waarvoor in de Handreiking richtwaarden van 50 dB(A), 45 dB(A) en 40 dB(A) in de dag-, avond- en nachtperiode worden aanbevolen. De in voorschrift 6, onder 2, opgenomen geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau komen niet op alle beoordelingspunten met deze aanbevolen richtwaarden overeen. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat de overschrijding op die beoordelingspunten op grond van een bestuurlijke afweging toelaatbaar is. Uit de Handreiking vloeit voort dat het na bepaling van het referentieniveau op grond van een bestuurlijke afwegingsproces mogelijk is om de in de Handreiking aanbevolen richtwaarden te overschrijden. Verweerder heeft ten behoeve van het te nemen bestreden besluit geen onderzoek gedaan naar het ter plaatse heersende referentieniveau. Nu verweerder heeft nagelaten het referentieniveau van het omgevingsgeluid te bepalen voordat hij is overgegaan tot het maken van een bestuurlijke afweging, heeft hij in strijd gehandeld met het door hem gekozen uitgangspunt, de Handreiking.

Voorts heeft verweerder in de considerans van het bestreden besluit overwogen dat de normering in voorschrift 6, onder 2, bij de vergunning dusdanig is aangescherpt dat op zon -en feestdagen gelijkwaardige grenswaarden gelden als onder de eerdere milieuvergunning. Niet in geschil is dat voor zondagen en algemeen erkende feestdagen in de eerdere milieuvergunning een grenswaarde was opgenomen van 50 dB(A). De Afdeling stelt vast dat deze grenswaarde van 50 dB(A) - anders dan verweerder blijkens de considerans heeft beoogd - niet in de voorschriften bij de vergunning is vastgelegd.

Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht die vereisen dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart respectievelijk dat het besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering, en met het rechtsbeginsel dat een besluit zorgvuldig dient te worden genomen.

2.6. Het beroep is gegrond. Nu het aspect geluid bepalend is voor de beantwoording van de vraag of vergunning kan worden verleend, dient het bestreden besluit in zijn geheel te worden vernietigd. In verband hiermee behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Het verzoek van appellanten om vergoeding van kosten van een deskundige die zou ingeschakeld zijn komt niet voor inwilliging in aanmerking, reeds omdat niet is gebleken dat een deskundige een verslag heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, dan wel is meegebracht of opgeroepen met inachtneming van artikel 8:60, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek van 16 augustus 2005, kenmerk 05M012;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Oude IJsselstreek tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 682,67 (zegge: zeshonderdtweeëntachtig euro en zevenenzestig cent), waarvan een gedeelte groot ¤ 644,00 toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Oude IJsselstreek aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Oude IJsselstreek aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van ¤ 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2006

349.

terug naar overzicht.. | print uitspraak..