Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

30 682 Wijziging van enige socialeverzekeringswetten en enige andere wetten (Verzamelwet sociale verzekeringen 2007)

NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG


1. Algemeen

Met belangstelling heeft de regering kennisgenomen van de bijdrage van de PvdA-fractie bij het onderhavige wetsvoorstel. Op deze vragen wordt in het navolgende nader ingegaan.

Ten aanzien van het WGA-dagloon en de wens om werken lonend te maken, vragen de leden van de PvdA-fractie om meer uitgewerkte voorbeelden dan alleen van een werknemer die tweemaal het maximumdagloon verdient. Bovendien wensen zij een nadere toelichting op de zinsnede dat de oplossing er in is gelegen dat voor degenen die meer verdienen dan het maximumdagloon een lager verrekenpercentage wordt gehanteerd dan 70%.

De uitkeringsstructuur van de WGA is zodanig vormgegeven dat werken moet lonen. In de loongerelateerde WGA-uitkering is dat tot uitdrukking gebracht door 70% van de inkomsten te verrekenen met de uitkering. Daardoor gaat iemand er altijd in inkomen op vooruit door (meer) te gaan werken. Bij degenen die meer verdienden dan het maximumdagloon, kan dat echter tot gevolg hebben dat zij geen loongerelateerde uitkering ontvangen, terwijl zij wel hun resterende verdiencapaciteit volledig benutten. In die situatie is er sprake van loonverlies als gevolg van arbeidsongeschiktheid, maar zij ontvangen daarvoor geen financiële compensatie op basis van de WGA. Dat is onwenselijk. Daarom wordt hiervoor in het onderhavige wetsvoorstel een oplossing voorgesteld.

In de memorie van toelichting is het voorgaande met het volgende voorbeeld toegelicht. Stel dat iemand tweemaal het maximumdagloon van 168 verdiende, dat wil zeggen dat zijn laatstverdiende loon gelijk was aan 336 per dag. Stel voorts dat hij een mate van arbeidsongeschiktheid van 50% heeft, dat wil zeggen dat hij een resterende verdiencapaciteit van 168 heeft. Als hij deze resterende verdiencapaciteit volledig benut, bedraagt de hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering per dag 0,7 * (dagloon ­ inkomen) = 0. Anders gezegd, deze persoon heeft een loonverlies van 168 per dag als gevolg van zijn arbeidsongeschiktheid, maar ontvangt desondanks geen uitkering.
De oplossing daarvoor is om minder dan 70% van zijn inkomen te verrekenen. Het lagere verrekenpercentage, waarnaar door de leden van de PvdA-fractie is gevraagd, is het quotiënt van het (gemaximeerde) dagloon en het ongemaximeerde dagloon vermenigvuldigd met 0,7. In het rekenvoorbeeld is het quotiënt een 0,5 ( 168/ 336) en het verrekenpercentage dus 35%. De loongerelateerde WGA-uitkering van de betrokkene bedraagt dan 0,7 * (dagloon ­ inkomen * 0,5) = 0,7 * dagloon ­ 0,35 * inkomen = 117,60 - 58,80 = 58,80. Als iemand dus tweemaal het maximumdagloon verdiende wordt 35% van zijn inkomen met de loongerelateerde WGA-uitkering verrekend. Evenzo wordt bij iemand die driemaal het maximumdagloon verdiende 0,33 * 0,7 van het inkomen verrekend met de loongerelateerde WGA-uitkering.

Aan de hand van een aantal voorbeelden zal worden toegelicht hoe de vaststelling van het lagere verrekenpercentage uitwerkt in verschillende situaties. Voor een werknemer die een mate van arbeidsongeschiktheid van 50% heeft en die respectievelijk het maximumdagloon,
1,25 maal het maximumdagloon, 1,5 maal het maximumdagloon en tweemaal het
---

maximumdagloon verdiende, wordt de hoogte van de WGA-loongerelateerde uitkering alsmede het totale inkomen berekend bij een inkomen van respectievelijk 0, 0,25, 0,5, 0,75, 1,
1,5 en 2 maal de resterende verdiencapaciteit. Daarbij zij aangetekend dat het zich in de werkelijkheid niet vaak zal voordoen dat iemand een inkomen verdient dat anderhalf of tweemaal zo groot is als zijn resterende verdiencapaciteit.
De bedragen worden op maandbasis berekend.

Tabel 1. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering en het totale inkomen bij verschillende inkomensniveau's van degene die het maximumdagloon verdiende (dat is 3654,00 per maand) Loongerelateerde WGA-uitkering Totale inkomen Geen inkomen 2557,80 2557,80

Inkomen is 25% van de resterende 2238,08 2694,83 verdiencapaciteit
( 456,75)
Inkomen is 50% van de resterende 1918,35 2831,85 verdiencapaciteit
( 913,50)
Inkomen is 75% van de resterende 1598,63 2968,88 verdiencapaciteit
( 1370,25)
Inkomen is 100% van de 1278,90 3105,90 resterende verdiencapaciteit
( 1827,00)
Inkomen is 150% van de 639,45 3379,95 resterende verdiencapaciteit
( 2740,50)
Inkomen is 200% van de 0 3654,00 resterende verdiencapaciteit
( 3654,00)

De betrokkene die het maximumdagloon verdiende ontvangt, als hij niet werkt, een loongerelateerde WGA-uitkering van 70% van 3654, dat is een bedrag van 2557,80 (zie eerste regel van de tabel). Als hij vervolgens gaat werken neemt zijn totale inkomen met 0,30 toe bij iedere euro die hij extra verdient. Bij een inkomen van 456,75 bedraagt zijn totale inkomen daarom 2557,80 plus 0,3 * 456,75, dat is een bedrag van 2694,83 (zie tweede regel van de tabel). Voorts is van belang dat de betrokkene bij elk inkomensniveau een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt die 70% van zijn loonverlies bedraagt. Deze systematiek heeft tot gevolg dat wanneer de betrokkene zijn oude inkomen gaat verdienen (zie zevende regel van de tabel), wat ­ als gezegd ­ in de praktijk vrijwel niet zal voorkomen, hij geen loongerelateerde WGA-uitkering meer ontvangt.


---

Tabel 2. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering en het totale inkomen bij verschillende inkomensniveau's van degene die 1,25 maal het maximumdagloon verdiende (dat is 4567,50 per maand) Loongerelateerde WGA-uitkering Totale inkomen Geen inkomen 2557,80 2557,80

Inkomen is 25% van de resterende 2238,07 2809,01 verdiencapaciteit
( 570,94)
Inkomen is 50% van de resterende 1918,35 3060,23 verdiencapaciteit
( 1141,88)
Inkomen is 75% van de resterende 1598,63 3311,44 verdiencapaciteit
( 1712,81)
Inkomen is 100% van de 1278,90 3562,65 resterende verdiencapaciteit
( 2283,75)
Inkomen is 150% van de 639,45 4065,08 resterende verdiencapaciteit
( 3425,63)
Inkomen is 200% van de 0 4567,50 resterende verdiencapaciteit
( 4567,50)

Vergelijking met tabel 1 leert ten eerste dat de betrokkene een hogere resterende verdiencapaciteit heeft, dan de betrokkene in tabel 1 (zie bijvoorbeeld de vijfde regel van de tabel). Dat komt omdat de betrokkene meer verdiende voordat hij arbeidsongeschikt werd. Dit betekent dat de betrokkene ­ bij eenzelfde mate van arbeidsongeschiktheid ­ een hogere resterende verdiencapaciteit heeft.
Ten tweede leert vergelijking met tabel 1 dat de betrokkene, als hij niet werkt, dezelfde loongerelateerde WGA-uitkering ontvangt als de betrokkene in tabel 1. Dit komt omdat het dagloon is gemaximeerd. De loongerelateerde WGA-uitkering is in beide tabellen weliswaar nominaal gelijk, maar verschilt wel als men die afzet tegen het loonverlies. In tabel 1 is het bedrag van 2557,80 gelijk aan 70% van het loonverlies (5 2557,80), maar in tabel 2 is dat bedrag gelijk aan 56% van het loonverlies ( 4567,50). Dit percentage komt overeen met het verrekenpercentage (zie hierna).
Ten derde is van belang dat ­ als de betrokkene gaat werken ­ een lager verrekenpercentage wordt gehanteerd. Omdat de betrokkene vijfvierde maal het maximumdagloon verdiende, is het verrekenpercentage gelijk aan 0,8 * 0,7 = 0,56. Dat wil zeggen dat zijn totale inkomen met 0,44 toeneemt bij iedere euro die hij extra verdient. Bij een inkomen van 570,94 bedraagt zijn totale inkomen daarom 2557,80 plus 0,44 * 570,94, dat is een bedrag van 2809,01 (zie tweede regel van de tabel).
Het verrekenpercentage brengt mee dat de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene bij een gelijke mate van benutting van de resterende verdiencapaciteit, even hoog is (op enkele afrondingsverschillen na) als de loongerelateerde WGA-uitkering van de betrokkene in
---

tabel 1. Zo bedraagt de loongerelateerde WGA-uitkering bij een benutting van 50% van de resterende verdiencapaciteit in zowel tabel 1 als tabel 2 een bedrag van 1918,35. Voorts brengt het verrekenpercentage mee dat de loongerelateerde WGA-uitkering bij elk inkomensniveau 56% van het loonverlies bedraagt. Dit heeft, evenals in tabel 1, tot gevolg dat wanneer de betrokkene zijn oude inkomen gaat verdienen (zie zevende regel van de tabel) hij geen loongerelateerde WGA-uitkering meer ontvangt.

Tabel 3. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering en het totale inkomen bij verschillende inkomensniveau's van degene die 1,5 maal het maximumdagloon verdiende (dat is 5481,00 per maand) Loongerelateerde WGA-uitkering Totale inkomen Geen inkomen 2557,80 2557,80

Inkomen is 25% van de resterende 2238,07 2923,20 verdiencapaciteit
( 685,13)
Inkomen is 50% van de resterende 1918,35 3288,60 verdiencapaciteit
( 1370,25)
Inkomen is 75% van de resterende 1598,63 3634,01 verdiencapaciteit
( 2035,38)
Inkomen is 100% van de 1278,90 4019,40 resterende verdiencapaciteit
( 2740,50)
Inkomen is 150% van de 639,45 4750,20 resterende verdiencapaciteit
( 4110,75)
Inkomen is 200% van de 0 5481,00 resterende verdiencapaciteit
(5481,00)

Op grond van deze tabel kunnen vergelijkbare conclusies worden getrokken als op grond van tabel 2. De resterende verdiencapaciteit van betrokkene is, ook al is de mate van arbeidsongeschiktheid gelijk, hoger dan van de betrokkene in tabellen 1 en 2 (zie bijvoorbeeld de vijfde regel van de tabel). Voorts ontvangt de betrokkene, als hij niet werkt, dezelfde loongerelateerde WGA-uitkering als de betrokkene in tabel 1 en tabel 2 (zie eerste regel van de tabel).
Anders dan in de vorige tabellen bedraagt de loongerelateerde WGA-uitkering echter (afgerond) 47% van het loonverlies. Dit is gelijk aan het verrekenpercentage, dat in dit geval wordt berekend door vermenigvuldiging van tweederde met 0,7. Dat wil zeggen dat het totale inkomen van betrokkene met (ongeveer) 0,53 toeneemt bij iedere euro die hij extra verdient. Bij een inkomen van 685,13 bedraagt zijn totale inkomen daarom 2557,80 plus (ongeveer) 0,53 * 685,13, dat is een bedrag van 2920,92 (zie tweede regel van de tabel; het verschil wordt verklaard door de noodzakelijke afronding van het verrekenpercentage). Het verrekenpercentage brengt ook nu mee dat de loongerelateerde WGA-uitkering van betrokkene bij een gelijke mate van benutting van de resterende verdiencapaciteit, even hoog
---

is (op enkele afrondingsverschillen na) als de loongerelateerde WGA-uitkering van de betrokkene in tabel 1 en tabel 2. Voorts brengt het verrekenpercentage mee dat de loongerelateerde WGA-uitkering bij elk inkomensniveau 47% van het loonverlies bedraagt. Dit heeft, evenals in de tabellen 1 en 2, tot gevolg dat wanneer de betrokkene zijn oude inkomen gaat verdienen (zie zevende regel van de tabel) hij geen loongerelateerde WGA- uitkering meer ontvangt.

Volledigheidshalve volgt hierna ­ zonder commentaar ­ de uitkomsten ingeval de betrokkene tweemaal het maximumdagloon verdiende.

Tabel 4. De hoogte van de loongerelateerde WGA-uitkering en het totale inkomen bij verschillende inkomensniveau's van degene die 2 maal het maximumdagloon verdiende (dat is 7308,00 per maand) Loongerelateerde WGA-uitkering Totale inkomen Geen inkomen 2557,80 2557,80

Inkomen is 25% van de resterende 2238,07 3151,57 verdiencapaciteit
( 913,50)
Inkomen is 50% van de resterende 1918,35 3745,35 verdiencapaciteit
( 1827,00)
Inkomen is 75% van de resterende 1598,63 4339,13 verdiencapaciteit
( 2740,50)
Inkomen is 100% van de 1278,90 4932,90 resterende verdiencapaciteit
( 3654,00)
Inkomen is 150% van de 639,45 6120,45 resterende verdiencapaciteit
( 5481,00)
Inkomen is 200% van de 0 7308,00 resterende verdiencapaciteit
(7308,00)

Ten aanzien van de Wet REA vragen de leden van de fractie van de PvdA of alle onderdelen die met het vervallen van de Wet REA zouden worden overgeheveld naar andere wetten, nu ook daadwerkelijk in die wetten staan. De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering nog eens kan aangeven welke onderdelen van de Wet REA niet zijn overgeplaatst en dus feitelijk zijn vervallen.

Het overgrote deel van de wet REA is overgeheveld naar andere wetten en zijn daar ook vastgelegd. Enkele onderdelen zijn gewijzigd of komen te vervallen.
Met de intrekking van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) is de mogelijkheid tot het opleggen van een quotumplicht ­ waarvan overigens nimmer gebruik is gemaakt ­ vervallen. Daarnaast is de structurele financiering van een aantal door de minister
---

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen scholingsinstellingen, de zogenoemde REA-scholingsinstituten, vervallen. Daarvoor in de plaats is gekomen de Subsidieregeling scholing jonggehandicapten met ernstige scholingsbelemmeringen en de inkoop van scholing en re-integratie via aanbesteding door het UWV voor niet-jonggehandicapten.

Andere onderdelen van de Wet REA zijn niet vervallen. Deze zijn overgeheveld naar andere wetten, zoals de Ziektewet, de Wet WIA, de WAJONG, de WAZ en de WAO. Dit is uitgebreid toegelicht in de memorie van toelichting op de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Overige wijzigingen in het instrumentarium van de Wet REA zijn al eerder doorgevoerd, zoals bij het Belastingplan 2002 en de Wet tot wijziging van enkele socialeverzekeringswetten en enige andere wetten in verband met het aanbrengen van enige vereenvoudigingen. Hierop is in eerder genoemde toelichting bij de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen eveneens uitgebreid ingegaan.

De leden van de PvdA-fractie vragen verduidelijking over de zinsnede dat het vervallen van het toestemmingsvereiste enerzijds leidt tot een vermindering van de administratieve lasten, maar dat anderzijds het effect op de administratieve lasten vrijwel nihil is.

Het vervallen van de toestemmingsvereiste betekent dat voor de werkgever een verplichting vervalt en voor het UWV een uitvoeringstaak. Uit informatie van het UWV blijkt dat in de praktijk deze verplichting slechts sporadisch (15 keer per jaar) voorkomt en bovendien geen extra tijd kost. Alhoewel er een verplichting (en in beginsel dus een administratieve last) voor de werkgever vervalt, is het effect op de administratieve lasten in kwantitatieve zin vrijwel nihil.

De leden van de fractie van de PvdA hebben nog een vraag over de verplichting gehoor te geven aan een medisch onderzoek. Deze leden vragen zich af of het hier gaat om een onderzoek door verzekeringsartsen, of om een onderzoek door derden.

Bij het niet meewerken aan een medisch onderzoek gaat het om personen die een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvragen en vervolgens niet meewerken aan het medisch onderzoek door de verzekeringsarts. Indien deze personen bijvoorbeeld niet reageren op de oproep om bij de verzekeringsarts te verschijnen kan de (mate) van arbeidsongeschiktheid niet worden vastgesteld.

De leden van de PvdA-fractie hebben een vraag ten aanzien van de no-riskpolis en WAJONG-gerechtigden. Zij delen de mening dat het niet wenselijk is dat een werkgever die een persoon in dienst neemt voor zijn 18e, en deze persoon na zijn 18e WAJONG-er wordt, wordt benadeeld ten opzichte van werkgever die een WAJONG-er na zijn 18e in dienst neemt. De leden van fractie van de PvdA vragen of de regering signalen heeft over hoe vaak dit voorkomt. Tot slot vragen deze leden of de regering bereid is deze wijziging met terugwerkende kracht in te voeren, vanaf in ieder geval 29 december 2005.

Over deze situatie zijn geen cijfers bekend. Omdat het hier gaat om werknemers die al vóór hun 18e verjaardag bij een werkgever in dienst zijn getreden en pas daarna aanspraak maken op een WAJONG-uitkering, wordt ervan uitgegaan dat het om een zeer gering aantal gevallen gaat. In veel gevallen zal het immers niet komen tot een WAJONG-uitkering indien een werknemer als vóór zijn 18e jaar in dienst is getreden. Toch wordt het van belang geacht dat er ook voor deze situatie een regeling is ter dekking van het ziekterisico op dezelfde wijze als die waarin werknemers pas na hun 18e jaar en met een WAJONG-uitkering aan het werk zijn
---

gegaan. Daarom wordt ook voor deze groep in het onderhavige wetsvoorstel deze regeling voorgesteld.
Het is niet nodig deze wijziging met terugwerkende kracht in te voeren. Voor werknemers die vóór inwerkingtreding van dit wetsvoorstel en vóór hun 18e verjaardag in dienst zijn getreden bij een werkgever is tot dat moment de no-riskpolis met een geldigheidsduur van vijf jaar van toepassing. Deze kan eventueel in individuele gevallen verlengd zijn of worden. Met dit wetsvoorstel geldt vanaf 2007 de permanente no- riskpolis ook voor iedereen die vóór zijn 18e verjaardag in dienst is getreden en pas na indiensttreding recht op WAJONG- uitkering heeft gekregen.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(A.J. de Geus)


---