Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Uw brief Kenmerk 2050618390 Doorkiesnummer Ons kenmerk AM/AKA/2006/79864 Datum 26 september 2006 Onderwerp Kamervragen leden Van Hijum en Mosterd (beiden
CDA)

Hierbij zenden wij u, mede namens de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschappen, de antwoorden op de Kamervragen van de leden Van Hijum en Mosterd (beiden CDA) over werkplekken voor laagopgeleide schoolverlaters. Deze vragen zijn ingezonden op 4 september 2006 (kenmerk 2050618390).

De Minister van Sociale Zaken De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus) (H.A.L. van Hoof)

Bijlage(n): Beantwoording Kamervragen

Ons kenmerk AM/AKA/2006/79864

2050618390

Vragen van de leden Van Hijum en Mosterd (beide CDA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over werkplekken voor laagopgeleide schoolverlaters. (Ingezonden 4 september 2006)

1 Bent u op de hoogte van het bericht over laagopgeleiden die niet aanhaken bij de economische groei?

Antwoord: Ja.

2 Klopt het bericht dat vorig jaar de kansen op werk voor schoolverlaters met een vmbo-, mbo-1- of mbo-2-diploma zijn verslechterd, met name voor schoolverlaters met een technische, economische of een zorgopleiding? Geldt voor dit jaar hetzelfde beeld?

Antwoord: Uit de ROA-analyse blijkt dat de kansen op werk voor vmbo-gediplomeerden in 2004 in vergelijking met 2003 niet verslechterd zijn. In 2005 blijkt wel een toename van de werkloosheid onder een kleine groep vmbo'ers die niet doorstuderen (van 6 naar 12 procent), 85 procent van de vmbo-ers stroomt door naar het mbo. De stijging deed zich vooral voor in de sector economie en in veel mindere mate in de techniek. Voor de gezondheidszorg waren in 2005 geen gegevens beschikbaar.

Het werkloosheidspercentage van BOL 1 en 2 is in 2003 en 2004 niet apart berekend waardoor een vergelijking met de uitkomsten in 2005 niet goed mogelijk is. Voor BBL zijn, aldus het rapport, geen betrouwbare gegevens beschikbaar omdat de steekproef niet representatief bleek. Voor dit jaar wordt nog geen beeld geschetst voor de ontwikkeling van de werkloosheid voor genoemde opleidingen.

2

Ons kenmerk AM/AKA/2006/79864

3 Kunt u verklaren waarom de problemen zich juist in deze sectoren voordoen, terwijl zeker ook in de techniek en de zorg in toenemende mate sprake is van moeilijk te vervullen vacatures?

Antwoord: Het rapport betreft de periode 2003-2004, de periode met de minst goede perspectieven voor schoolverlaters (gerekend vanaf 1999-2000, een relatief gunstige periode voor schoolverlaters). De problematiek van moeilijk te vervullen vacatures speelt pas recent weer, nu de werkloosheid in 2006 sterk daalt.

De ontwikkeling in deze sectoren voor 2006 zijn echter niet zo geprononceerd als de vraagstelling suggereert. Op basis van cijfers niet-werkende werkzoekenden (NWW) van het CWI kan geconstateerd worden dat er voor lager en middelbaar opgeleiden in de zorg sprake is van een daling van het aantal NWW'ers in 2006 met 10 à 12 procent, dit is maar weinig minder dan de daling van het totale NWW-bestand met 13 procent. Alleen voor lagere (para)medische beroepen is nog sprake van een toename van het aantal NWW'ers. Voor lager en middelbaar opgeleiden in de techniek is met 17 à 20 procent sprake van een relatief grote daling van het aantal NWW'ers. Er is dan ook vooral voor laatstgenoemde technisch opgeleiden sprake van een relatief lange vacatieduur (de gemiddeld te verwachten duur dat een ontstane vacature zal openstaan), namelijk 2,9 à 3,2 maanden tegenover een gemiddelde vacatieduur van 2,6 maanden. Ook voor lager en middelbaar opgeleiden in de zorg ligt de vacatieduur met 2,6 à 2,8 iets boven het gemiddelde.

4 Hoe ontwikkelt zich het aantal stage- en leerwerkplekken die door werkgevers beschikbaar zijn gesteld zich in de genoemde sectoren? Worden door de vmbo- en mbo- scholen voldoende leerlingen aangeleverd voor deze plekken?

Antwoord: Over het algemeen blijkt eerder een overschot aan stageplaatsen dan een tekort. Dit geldt in de technische sector, maar ook in de zorg wordt de komende jaren een overschot voorzien. De technische opleidingen kampen met een groeiend tekort aan leerlingen ten opzichte van de vervangingsvraag in de branches. Ook in de zorg en welzijn worden weinig leerlingen opgeleid om aan de toekomstige arbeidsvraag te voldoen. Bij economische en administratieve opleidingen groeit het aantal leerlingen juist. In deze sector is een schaarste aan stage en leerwerkplekken. Dit blijkt uit de gegevens van COLO, de vereniging van kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven. Een actueel overzicht van de afstemming van vraag en

3

Ons kenmerk AM/AKA/2006/79864

aanbod op de stage- en leerbanen voor het opleidingsjaar 2007-2008 zal voor 1 oktober worden gepubliceerd op www.kansopstage.nl.

5 Hoe beoordeelt u de aansluiting van de opleidingen in de genoemde sectoren op de arbeidsmarkt? Is er aanleiding om de praktijkgerichtheid van deze opleidingen verder te verbeteren?

Antwoord: Het ROA-rapport geeft op zich geen aanleiding om de praktijkgerichtheid van opleidingen verder te verbeteren. Uit het onderzoek is niet gebleken dat het relatief hoge werkloosheidspercentage is veroorzaakt door een slechte onderwijsinhoudelijke aansluiting op de arbeidsmarkt. Het onderzoek heeft betrekking op gediplomeerden van het schooljaar 2003/2004, een periode van laag conjunctuur. Daarvan is bekend dat er een verdringing op de arbeidsmarkt ontstaat waarbij de dienstensector het hardst wordt getroffen. Het Kabinet is echter over het algemeen wel voorstander van meer praktijkgericht onderwijs.

6 In hoeverre is er sprake van regionale verschillen als het gaat om de werkloosheid onder schoolverlaters met een vmbo- of mbo-diploma? Totaal Onderwijsniveau 1) Antwoord: Lager Middelbaar Hoger Het is bekend dat de arbeidsmarktsituatie verschilt per regio. In bijgaande tabel zijn de % verschillen per provincie zichtbaar gem21kt op basis van de werkloosheidscijfers over 2005. Nederland 6,5 aa 11 5 De werkloosheid in 2005 varieert van 9,6 procent in de provincie Groningen tot 5,1 procent in Groningen 9,6 19 17 10 de provincie Utrecht. 8,8 Flevoland 26 20 . Per opleidingsniveau geldt grosso modo een zelfde ma15 van variatie:5globaal is de Drenthe 7,6 27 te Limburg 7,3 28 13 4 werkloosheid in de provincie met het hoogste werkloosheidspercentage tweemaal zo hoog als Overijssel 7,2 22 13 4 in de provincie met het laagste percentage. Friesland 7,0 20 14 4 ENoord-Hollandgionale cij6,7ers van het werkloosheidspercentage onder 6schoolverlaters r zijn geen re f 20 11 beschikbaar, maar logischerwijs is voor schoolverlaters op lager (vmbo) en middelbaar Zuid-Holland 6,6 22 10 4 (MBO) niveau sprake van overeenkoms15ge regionale verschillen als hierboven aangegeven Zeeland 6,2 ti 17 . voor het totale aanbod op de arbeidsmarkt van lager en middelbaar opgeleiden. Gelderland 5,8 19 10 4 Noord-Brabant 5,4 19 9 4 Werkloosheidspercentage naar provincie en opleidingsniveau, 2005 Utrecht 5,1 14 8 5 1) Lager = Basis + Vmbo; Middelbaar = Havo/Vwo/MBO; 3 = HBO + WO. Bron: CBS (StatLine)

4

Ons kenmerk AM/AKA/2006/79864

7 Kunt u aangeven hoe ver gemeenten inmiddels zijn gevorderd met de realisatie van hun ambitie om 12.000 leerbanen te creëren in het kader van het Tweede Kans Beroepsonderwijs, via onder meer een no-riskpolis voor jongeren zonder startkwalificatie?

Antwoord: In het kader van het 2e Kans Beroepsonderwijs hebben de gemeenten dit voorjaar een ambitie vastgelegd dat zij meer dan 12.500 jongeren op een leerbaan willen plaatsen. De Taskforce Jeugdwerkloosheid heeft de afgelopen maanden in de 36 gemeenten, die meedoen aan het 2e Kans Beroeponderwijs overleg opgestart tussen gemeentelijke Sociale Dienst, CWI, werkgevers, kenniscentra en scholen om de gemeentelijke ambities te realiseren.

Zoals bij u bekend stel ik in het kader van het 2e Kans Beroepsonderwijs 10 mln beschikbaar voor de uitvoering van een no-riskpolis voor werkgevers. Daarmee kunnen ruim 15.000 polissen worden verstrekt. In juli is daarvoor het subsidiekader No-riskpolis gepubliceerd. De gemeenten krijgen tot 1 oktober 2007 de tijd om een aanvraag in te dienen bij het ministerie van SZW voor subsidie om de no-riskpolis aan werkgevers te verstrekken. Het indienen van een ondertekende ambitieovereenkomst met de Taskforce Jeugdwerkloosheid, waarin de definitieve ambitie is vastgelegd, geldt als formele aanvraag. Ter ondersteuning hebben alle deelnemende gemeenten van de Taskforce Jeugdwerkloosheid een handreiking ontvangen voor het opzetten en uitvoeren van de no-riskpolis. Daarnaast geeft de Taskforce een extra impuls aan het matchen van jongeren op leerbanen via het organiseren van actiedagen in alle 36 deelnemende gemeenten. Op 8 september heeft de eerste actiedag 2e Kans Beroepsonderwijs in Den Haag plaatsgevonden. Tot en met januari 2007 worden ook in de andere steden in samenwerking met de Taskforce Jeugdwerkloosheid actiedagen georganiseerd.

Tenslotte heeft de Taskforce een landelijke communicatiecampagne gestart. Deze heeft tot doel om werkgevers op te roepen om hun leerbanen te melden en jongeren aan te sporen zich in te schrijven bij CWI. Deze campagne wordt ook lokaal ingezet. Uiterlijk 31 december 2007 ontvang ik informatie van de gemeenten over daadwerkelijk gerealiseerde plaatsingen. Ik blijf tussentijds geïnformeerd via de Taskforce Jeugdwerkloosheid, die gaat monitoren hoe e.e.a. van de grond komt.

1) de Volkskrant, 31 augustus 2006