Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

Toespraak van directeur-generaal ruimtelijke ontwikkeling, Ineke Bakker, op het congres over de positie van snel groeiende steden in een open, mondiale economie, getitelteld 'Haarlemmermeer 150 jaar', op 4 oktober 2006.

New Towns worden steden: de ruimtelijke en sociale groeiproblemen

Locoburgemeester, Voorzitter Meijdam, Dames en heren,

Iets meer dan 150 jaar geleden zouden we op de bodem van een meer hebben gestaan. Een eeuw geleden zouden we midden tussen de akkers hebben gestaan. Haast onvoorstelbaar - nu het gebied zo sterk verstedelijkt is, met de luchthaven op een steenworp afstand. De drooglegging van het Haarlemmermeer was niet alleen een civiel-technische prestatie om trots op te zijn. Het was ook het begin van de huidige stad - want wat is Hoofddorp en omgeving anders dan een stad? - met zijn 135.000 inwoners.
Vooral de laatste 25 jaar is de ontwikkeling snel gegaan. Een verzameling dorpen groeide uit tot een heuse stad. Inclusief een eigen ziekenhuis, een stadstheater en een nieuw winkelhart. Met een grote verscheidenheid aan woonmilieus en - in het algemeen - tevreden bewoners. In ruimtelijk-economisch opzicht speelt Haarlemmermeer bovendien in de eredivisie. Dankzij de luchthaven Schiphol fungeert de gemeente steeds meer als een schakel tussen de globaliserende wereld-economie en Nederland.

Daarbij is Haarlemmermeer een echt kind van het rijk. Was de drooglegging in de eerste plaats een lokaal en regionaal initiatief, de aanwijzing tot groeikern en een gericht mainportbeleid gaven de ontwikkeling van de gemeente een forse duw in de rug. Het groeikernenbeleid, dat het ministerie van VROM tussen de jaren '70 en '90 voerde, heeft immers ook andere groeikernen - zoals Purmerend, Zoetermeer en Almere - groot gemaakt. Ook deze kernen zie ik als kinderen van het rijk die intussen het huis uit zijn en op eigen benen staan. De positie van de Haarlemmermeer binnen de Noordvleugel van de Randstad staat buiten kijf. Iets vergelijkbaars geldt voor de verschillende andere groeikernen in het stedelijk gebied of het netwerk waartoe zij behoren. De voormalige groeikernen hebben er ook voor gezorgd dat de verstedelijkingsdruk in bijzondere landschappen beperkt is gebleven en groene en blauwe waarden kunnen worden behouden en ontwikkeld.

Ik zie het groeikernenbeleid en de volwassenwording van de groeikernen, zoals Haarlemmermeer, als een groot succes. Een betere en grotere woning kwam voor veel meer Nederlanders binnen handbereik en waardevol landschap werd ontzien. Toch is het niet allemaal rozengeur en maneschijn. Zo lijken de verschillende uitbreidingen erg op elkaar en ontbreekt vaak een eigen identiteit. Ook zijn de locaties niet altijd even gelukkig gekozen. En daardoor laten zowel de verkeersinfrastructuur als de werkgelegenheid wel eens te wensen over. Met name wat betreft aantakking op de verkeers- en vervoersinfrastructuur zijn new towns buiten Nederland, zoals Cergy-Pontoise en Milton Keynes, voor mij geslaagde voorbeelden. Zeker voor de groeikernen en -steden die aan de randen van de Randstad zijn ontwikkeld, zoals Almere, Lelystad, Hoorn en Spijkenisse, geldt op dit punt nog een flinke opgave. In Marne-la-Vallée is met EuroDisney een economische trekker gekomen om jaloers op te zijn. In Nederland heeft in feite alleen de Haarlemmermeer, met Schiphol, zo'n economische trekker van formaat.

Ik denk dat de gebreken in de Nederlandse new towns vooral aan een te centralistische sturing te wijten zijn. Onze groeikernen hadden nog dynamischer kunnen zijn, onze groeikernen hadden nog beter kunnen aansluiten bij de wensen van bewoners èn bedrijven - als we decentrale overheden, maatschappelijke organisaties en private partijen een veel grotere rol hadden durven geven. Iets wat ik met het huidige ruimtelijk beleid - de Nota Ruimte - ook probeer te doen. Op het gebied van verkeer en vervoer neemt het rijk vanzelfsprekend zijn verantwoordelijkheid. Niet voor niets bereiden we momenteel uitbreidingen van het netwerk tussen Amsterdam en Almere voor.

Groeikernen
Ik noemde net de gebrekkige werkgelegenheid in de groeikernen. De centrale sturing uit de jaren '70 en '80 leidde zeker in het begin tot 'slaapsteden' met weinig economische activiteit. Een eenvormige aaneenschakeling van rijtjeshuizen en tuinen. In combinatie met een bescheiden infrastructuur moest dit bijna wel leiden tot dagelijkse ellenlange files. 's Ochtends heen en 's avonds terug.

Tegelijkertijd hebben veel groeikernen een zekere kritische massa bereikt. Een kritische massa die instellingen voor hoger onderwijs, theaters en een divers cultureel aanbod rechtvaardigt. Zover is het echter nog niet. En dat terwijl de infrastructuur een soepele aansluiting bij andere kernen van het stedelijk netwerk belemmert. Onze investeringsstrategie moet dan zijn als een tweesnijdend zwaard: meer en betere infrastructuur enerzijds en meer en betere stedelijke voorzieningen anderzijds.
Daarmee zouden we bestaande ontwikkelingen een steuntje in de rug geven. Want de werkgelegenheid en het aantal stedelijke voorzieningen nemen wel degelijk toe.
Bovendien wonen de meeste inwoners wonen er graag, zijn de woningen ruimer en beter dan gemiddeld en beginnen de kernen steeds beter in de stedelijke netwerken te groeien.

Bij de stap naar volwassenheid die de groeikernen hebben gezet, horen ook volwassen problemen. Problemen als werkloosheid, criminaliteit en stedelijke beheersvraagstukken die op gespannen voet staan met de ontwikkeling van nieuwe woongebieden. Bovendien vragen de wijken uit de jaren '70 ook in de groeikernen meer en meer aandacht. Zelfs herstructurering kan noodzakelijk blijken. Tegelijkertijd zal er in de Randstad de komende decennia sprake zijn van een grote kwalitatieve en kwantitatieve vraag naar woningen. Het is niet de bedoeling dat ik vanuit Den Haag de precieze locaties voor woningbouw aanwijs. De regio's zijn aan zet. Eigen afwegingen en lokaal en regionaal maatwerk
- wie anders is daar het beste toe in staat? Niet voor niets is mijn motto: 'decentraal wat kan en centraal wat moet'.

Nieuwe opgaven
De Nederlandse woningmarkt is gespannen. De komende vijf jaar moeten zo'n 445.000 woningen worden gebouwd. In de Nota Ruimte heb ik daarom extra ruimte gemaakt voor verstedelijking en woningbouw. Bijvoorbeeld door planologische beperkingen op te heffen, zodat de regio's gemakkelijker nieuwe locaties kunnen vinden. Maar ook door aan de grootste opgaven bij te dragen vanuit het Rijk. Alleen al in de Noordvleugel van de Randstad zullen er in de periode 2010-2030 150.000 woningen moeten worden bijgebouwd. Almere is de grootste groeier met maar liefst 60.000 woningen, Amsterdam volgt met 50.000, en Haarlemmermeer staat samen met de Bollenstreek voor 25 à 30.000 woningen aan de lat. De vraag is hoe in de Noordvleugel wonen en werken met elkaar in balans kunnen worden gebracht. Gezien de hoge economische groei van Haarlemmermeer en Schiphol, is het realiseren van die 25.000 à 30.000 woningen pure noodzaak.

Maar of het nu gaat om de uitbreiding van Almere en Haarlemmermeer of om de ontwikkeling van de Zuidplaspolder in de buurt van Gouda - het zijn primair de decentrale overheden die maatwerk moeten leveren, dat bij de lokale wensen past. Inclusief aandacht voor stedelijk beheer, revitalisering en verbreding van het woningaanbod. Samenwerking en afstemming tussen steden zijn daarbij cruciaal. Het gebied waar we nu zijn - de Noordvleugel - is wat dat betreft een positief voorbeeld. Vanuit VROM zal ik me samen met regionale en lokale partners sterk maken voor krachtige steden in vitale en samenhangende stedelijke netwerken. Voor aantrekkelijke stedelijke milieus met meer diversiteit, meer voorzieningen en meer economische en culturele activiteiten.

Waar het om gaat, is dat mensen de woning en woonomgeving kunnen kiezen die bij hen past. Dat bewoners tevreden zijn. De maakbaarheidsgedachte uit de jaren '70 en '80 is verleden tijd. Met de Nota Ruimte heb ik gekozen voor een gebiedsgerichte aanpak die van de wensen van de woonconsument uitgaat. En die actoren als projectontwikkelaars en woningcorporaties nadrukkelijk de ruimte geeft om aan de slag te gaan.
Laat ik een concreet voorbeeld geven. Op dit moment wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Amsterdam en Almere tot een aantrekkelijke dubbelstad met 1,2 miljoen inwoners in 2030. In dit scenario zou Almere's inwonertal verdubbelen tot wel 400 duizend inwoners. Bovendien zou het echt een stad aan het water worden. Tegenover Amsterdam, gelegen aan het IJmeer, kan Almere zijn mooiste kant laten zien: een waterfront als place to be. En als unique selling point. De aantrekkelijkheid van de Noordvleugel van de Randstad vaart daar wel bij. Zeker wanneer ook natuur, water en recreatie verder worden ontwikkeld. Samen met de Minister van Verkeer en Waterstaat steunt VROM dit initiatief dan ook zoveel mogelijk.
Net zoals ik de Haarlemmermeer en de Bollenstreek steun in het maken van een grote kwalitatieve sprong. De woningbehoefte van de toekomst vereist dat er in de Haarlemmermeer nog een aantal ontbrekende woonmilieus wordt gerealiseerd. En dan met name op de Westflank. Vooral aan groene en blauwe woonmilieus van hoge kwaliteit is de behoefte groot. Denk maar aan combinaties van woningen met natuur, water en recreatie. Zulke hoogwaardige en gevarieerde woonmilieus zijn niet alleen fijne plekken om te wonen. Ze dragen bovendien bij aan een concurrerend vestigingsklimaat in de gehele Noordvleugel van de Randstad. Wat dat betreft is de functie van de voormalige groeikernen in Nederland denk ik vergelijkbaar met die van new towns in andere landen.

Dames en heren,

De Nederlandse groeikernen zijn de kwantitatieve fase voorbij. Zowel voor Almere als voor de Haarlemmermeer geldt niet langer de eenzijdige focus op woningbouw. De opgave is nu kwalitatief van aard. En integraal - wonen, werken, voorzieningen, water en groen moeten worden ontwikkeld en met elkaar in balans gebracht. Door de regio zelf welteverstaan. Die is aan zet om het eigen gebied tot ontwikkeling te brengen. En om de eigen stad vitaal te houden als deel van het stedelijk newerk.
De omslag van kwantiteit naar kwaliteit enerzijds, en het afscheid van maakbaarheid en de omarming van initiatieven van onderaf anderzijds - dat zijn de twee uitdagingen waar snel groeiende steden in Nederland de komende tijd voor staan.
Ik hoop dat we in 2030 zullen kunnen constateren dat we die ruimtelijke uitdagingen met even veel succes zijn aangegaan als de ontwikkeling van de groeikernen in de afgelopen 30 jaar.

Ik dank u wel.