- Antwoorden op kamervragen over de regiopolitie Midden-Gelderland
Antwoorden op kamervragen over de regiopolitie Midden-Gelderland
18 oktober 2006
Antwoorden op kamervragen van het lid Özütok
(GroenLinks) over de regiopolitie Midden-Gelderland, ingezonden op
23 augustus 2006.
---
1. Vraag
Heeft u kennisgenomen van het bericht 1) over het terugtreden van de
korpchef van de politieregio Gelderland-Midden, naar verluid vanwege
een gebrek aan vertrouwen van de overige leden van de regionale
driehoek en van de ondernemingsraad?
1. Antwoord
Ja, ik heb kennisgenomen van dat krantenbericht.
2. Vraag
Is het waar dat het Bureau Interne Zaken onderzoek heeft verricht naar
de handelwijze van leden van de korpsleiding en dat uit dit onderzoek
bleek dat er sprake was van strafbare feiten of van plichtsverzuim?
Verdient het de voorkeur om interne onderzoeken naar strafbare feiten
of ernstig plichtsverzuim -waarbij leden van de korpsleiding als
onderzoeksubject betrokken zijn- door de rijksrecherche in plaats van
een bureau interne onderzoeken te laten verrichten? Mag van
politiemedewerkers verwacht worden dat zij hun eigen
baas/opdrachtgevers onderzoeken?
3. Vraag
Op welk moment heeft het Bureau Interne Zaken de korpsbeheerder op de
hoogte gesteld van zijn bevindingen? Welke activiteiten zijn naar
aanleiding van dit onderzoek door het bevoegd gezag (korpsbeheerder en
hoofdofficier) genomen? Is het waar dat de korpsbeheerder dit
onderzoek heeft stopgezet? Zo ja, op welk tijdstip, en wat waren
daarbij de overwegingen?
4. Vraag
Waarom is het advies van het Bureau Interne Zaken niet opgevolgd?
2, 3 en 4 Antwoord
In het rapport van het Bureau Interne Zaken wordt ingegaan op enkele
klachten van oud-medewerkers. Het rapport is een voorlopig
feitenonderzoek, waarin ten behoeve van intern beraad door de
opstellers een aantal mogelijkheden voor een eventueel vervolg ter
keuze is voorgelegd aan de regionale driehoek. Het rapport gaf voor de
regionale driehoek geen aanleiding om een strafrechtelijk
vervolgonderzoek te starten of om disciplinaire maatregelen te
treffen. Wel heeft de regionale driehoek in het rapport aanleiding
gezien om enkele gesprekken te doen plaatsvinden met leidinggevenden
binnen de politieregio. Overigens betrof het geen onderzoek naar
klachten gericht tegen de korpsleiding, zoals in de vraag staat, maar
tegen enkele leidinggevenden.
Door het Bureau Interne Zaken is op 4 november 2005 een rapport
uitgebracht. Op diezelfde dag heeft het Bureau Interne Zaken dit
rapport overlegd aan de korpsbeheerder. Er is, zoals hiervoor
aangegeven, geen sprake van het stopzetten van het oriënterend
feitenonderzoek of het niet opvolgen van een daaruit voortvloeiend
advies van het Bureau Interne Zaken. De gevoerde gesprekken met de
leidinggevenden vloeiden juist voort uit het rapport.
In de `Aanwijzing taken en inzet Rijksrecherche' van het College van
Procureurs-Generaal wordt omschreven met welke zaken de Rijksrecherche
kan worden belast. Het doel van de aanwijzing is dat de Rijksrecherche
vooral wordt ingezet op het terrein van de strafbare gedragingen die
daadwerkelijk de integriteit van de rechtspleging en de integriteit
van het openbaar bestuur raken. Inzet van de Rijksrecherche kan in
principe uitsluitend aan de orde zijn indien aan de algemene
voorwaarden van de aanwijzing wordt voldaan. Hiermee is niet gezegd
dat de Rijksrecherche dan ook altijd zal worden ingezet. Steeds zal
bezien worden of een andere opsporingsinstantie evengoed een
(onpartijdig) onderzoek kan verrichten. De Coördinatiecommissie
Rijksrecherche (CCR) is verantwoordelijk voor de inzet van de
Rijksrecherche en beslist hierover per geval.
In het onderhavige geval heeft de regionale beheersdriehoek geen
aanleiding gezien om de beslissing voor te leggen aan de
Coördinatiecommissie Rijksrecherche, omdat er geen aanleiding was om
te veronderstellen dat sprake was van verdenking van strafbare feiten.
Betreffende de vraag of van politiemedewerkers verwacht mag worden dat
zij `hun eigen baas/opdrachtgevers onderzoeken' is het uitgangspunt
dat er een onpartijdig onderzoek kan worden verricht.
5. Vraag
Hoe kijkt u aan tegen de verantwoordelijkheidsverdeling van de leden
van de regionale driehoek in deze kwestie? Deelt u de mening dat de
burgemeester en de korpsbeheerder ter verantwoording geroepen moeten
worden door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties?
Zo neen, waarom niet? Op welke wijze heeft u zich in deze kwestie de
afgelopen maanden laten informeren? Heeft u overwogen om gebruik te
maken van uw wettelijke aanwijzingsbevoegdheid om in deze
beheersmatige aangelegenheid in te grijpen?
5. Antwoord
De regionale driehoek bestaat uit de korpsbeheerder, de korpschef en
de hoofdofficier van Justitie. De driehoek heeft tot taak om
regelmatig te overleggen over het beheer van het regionale
politiekorps. Uitwisseling van informatie vormt een wezenlijk
onderdeel van het overleg. De burgemeester speelt als gezagsdrager in
de regionale driehoek geen rol. Dit is anders in de lokale driehoek,
waarin de burgemeester, de korpschef en de officier van Justitie
overleggen over de uitvoering van de politietaak in de desbetreffende
gemeente. De korpsbeheerder, en dus niet de burgemeester, is op grond
van artikel 24 van de Politiewet 1993 belast met het beheer van het
korps en is daarvoor verantwoordelijk. De korpsbeheerder wordt in het
beheer bijgestaan door de korpschef. Deze heeft de dagelijkse leiding
over het politiekorps en staat wat betreft het beheer in een
hiërarchische verhouding tot de korpsbeheerder. De korpsbeheerder is
wettelijk verplicht om over het door hem/haar gevoerde beheer
verantwoording af te leggen aan het regionale college. Op de
hoofdofficier van Justitie rust, hoewel hij nauw betrokken is bij het
beheer van het korps, geen verantwoordingsplicht voor het beheer. Als
bevoegd gezag is de officier van Justitie uiteraard wel
verantwoordelijk voor de opsporing van strafbare feiten.
De huidige Politiewet 1993 kent geen nadrukkelijke verplichting voor
de korpsbeheerder om verantwoording af te leggen aan de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De minister heeft wel de
bevoegdheid om de korpsbeheerder een aanwijzing te geven in het belang
van het beheer van de politie. Hiervoor heb ik in dit geval niet
gekozen, omdat de korpsbeheerder mij op de hoogte heeft gehouden van
de situatie en zij de mijns inziens juiste beslissing heeft genomen om
een onafhankelijke onderzoekscommissie een onderzoek te laten
uitvoeren.
6. Vraag
Welke maatregelen bent u voornemens te entameren teneinde de rust in
het korps te doen terugkeren? Ziet u aanleiding voor een extern
onderzoek naar het verloop van zaken, de rol van de verschillende
partijen, en de wijze waarop in dit soort slepende zaken adequater kan
worden opgetreden?
6. Antwoord
De korpsbeheerder heeft mij, na het op 13 september 2006 verschijnen
van het rapport `Algemene bevindingen m.b.t. het korps
Gelderland-Midden' van de onafhankelijke onderzoekscommissie
`Klachtenafhandeling Gelderland-Midden', verzocht om een
vervolgonderzoek uit te voeren. Ik heb de Commissaris van de Koningin
in de provincie Gelderland gemandateerd om opdracht te geven voor dat
onderzoek. Dat onderzoek dient een feitenonderzoek te zijn op basis
van het rapport `Algemene bevindingen m.b.t. het korps
Gelderland-Midden'. Verder heb ik de korpsbeheerder geadviseerd om de
korpschef opdracht te geven om een plan van aanpak op te stellen met
betrekking tot de cultuur en de communicatie binnen het korps, waarin
onder andere aandacht wordt besteed aan het centraal, objectief en
transparant regelen en naleven van processen, zoals een interne
klachtenprocedure, een `klokkenluiderregeling', P&O-beleid en de in-
en externe communicatie.
Overigens voert ook de Nationale Ombudsman een onderzoek uit.
1) de Volkskrant, 17 augustus 2006
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties