Radboud Universiteit Nijmegen


Dyslexie: vroege training scheelt

Kinderen met een verhoogd risico op dyslexie, die in de kleuterklas een zeer gestructureerd programma aangeboden krijgen om letters en klankgroepen te leren, doen het iets beter aan het eind van groep drie dan kinderen uit dezelfde risicogroep die niet zijn getraind. De getrainde kinderen scoren nog altijd slechter dan kinderen die geen dyslectische ouder hebben. Deze resultaten worden besproken op het dertiende dyslexiecongres, woensdag 20 oktober in Nijmegen.

De kleutertraining is ontworpen door Fred Hasselman, psycholoog, en Saskia de Graaff, orthopedagoog. Zij maakten een computerprogramma dat kleuters helpt bij het leren van de klank-tekenkoppeling. Hasselmans onderzoek maakt deel uit van het NWO-programma `longitudinaal onderzoek naar oorzaken en behandelmethoden van dyslexie'. Ook in Amsterdam en Groningen werden preventieprogramma's ontworpen en getest. Alleen het Nijmeegse programma had effect op de leesprestaties aan het eind van groep 3.

Remediëren houdt effect

Ander nieuws op het dyslexiecongres wordt gepresenteerd, is dat de effecten van behandeling GRAMMA, ontwikkeld door het Regionaal Instituut voor Dyslexie (RID), acht jaar later nog zichtbaar zijn. Deze behandeling sluit aan bij de laatste wetenschappelijke stand van zaken over dyslexie. De therapie is gebaseerd op het gestructureerd leren van klank-tekenkoppelingen. Hasselman vergeleek een groep dyslectische kinderen met een groep volwassenen bij wie dyslexie was vastgesteld maar die hiervoor nooit behandeld werden. De kinderen die de therapie bij het RID volgden deden het na acht jaar veel beter dan de onbehandelde volwassenen.

Dyslectisch brein begrijpen

Om de neurobiologische kant van dyslexie te begrijpen is momenteel een groot, langlopend onderzoek gaande met driehonderd kinderen. Een specifieke hypothese van dit programma is dat dyslexie samenhangt met een stoornis in de hersenen, die de verwerkingssnelheid van visuele en auditieve stimuli aantast.

Tweehonderd van de deelnemende kinderen hebben een dyslectische ouder en minstens één ander familielid in de eerste graad met dyslexie; op basis van de erfelijkheid van de aandoening valt te verwachten dat 60
-100 van hen dyslectisch zijn. De andere honderd kinderen, zonder dyslexie in de familie, vormen een controlegroep. De kinderen worden in Nijmegen, Amsterdam en Groningen al vanaf de leeftijd van twee maanden onderzocht. Dit gaat door tot zij negen jaar oud zijn. Op dit moment kunnen de deelnemers nog niet lezen: de meeste kinderen zitten nu in groep 2. De onderzoekers weten daardoor nog niet precies welke deelnemers dyslectisch zullen blijken en welke niet. Ondertussen is er al wel heel veel bekend over de verschillen in de breinen van de deelnemende kinderen.

Wat zijn die verschillen? Baby's van twee maanden uit de dyslexie-risicogroep reageren minder op subtiele klankverschillen dan baby's uit de controlegroep. Dit is gemeten door de baby's in hun slaap naar monotone klanken te laten luisteren (`bak-bak-bak...' met af en toe `dak' ertussen door) en hun hersengolven met behulp van EEG te meten. De hersengolven van baby's uit de controlegroep laten zien dat de kleintjes zelfs in hun slaap reageren op het af en toe langskomen van een `dak' tussen de `bak's. In de risicogroep is dat effect veel kleiner. Ook lijkten risico- en controlekindjes op een leeftijd van zeventien maanden iets andere hersengebieden te gebruiken bij het verwerken van klanken. Dit past bij de hypothese dat de fonologische verwerking anders is bij dyslectici.

Dyslexielab

Naast electrofysiologisch onderzoek wordt ook gedragsonderzoek verricht naar de ontwikkeling van cognitie, taal en spraak. Bij zeventien maanden blijkt uit vragenlijstonderzoek onder de ouders dat de potentieel dyslectische kinderen achterlopen in hun taalontwikkeling. Bij 59 maanden is de kinderen een lexicale decisietaak voorgelegd. Het is voor het eerst dat dat met succes met zo'n jonge groep kinderen werd gedaan. Bij zo'n taak moeten de kinderen beslissen of een voorgelegde klank/letterreeks waarnaar ze luisteren een bestaand woord is. De tijd die de kinderen nodig hebben om te antwoorden zegt veel over de organisatie van de woordenschat in het brein. Uit dit onderzoek blijkt dat de reactietijden van dyslectische kinderen afwijken van die van de controlegroep als het gaat om woorden met veel fonologische buren (sterk gelijkklinkende woorden. Voorbeeld: `kat' heeft als buren `kar', kam', `rat', `nat'). Waar dyslectische kinderen over het algemeen trager zijn, zijn ze hierin sneller: ze hebben minder `last' van fonologische informatie in de beoordeling of iets een woord is.

Verder is er onderzoek gaande naar de uitspraak van kinderen uit de risicogroep. Daar wordt over het algemeen binnen dyslexieonderzoek weinig aandacht aan besteed - wat vreemd is, want als de taalperceptie minder goed gaat en ook het lexicon anders wordt opgebouwd, valt te verwachten dat de spraakproductie minder goed is. Toch is de Nijmeegse focus op spraakproductie uniek binnen het onderzoeksgebied. Luister ook naar de geluidsfragmenten (klik op het driehoekje bij elk geluidsfragmentje):

Marieke van Herten, de Nijmeegse coördinator van het langlopende dyslexieonderzoek is enthousiast over de fundamentele inzichten die het onderzoek tot nu toe opleverde. "Straks als de kinderen echt gaan lezen kunnen we de data veel preciezer gaan interpreteren. Maar nu al kunnen we zien dat er echte verschillen zijn tussen de kinderen."

Dit onderzoek levert een belangrijke bijdrage aan de ontwikkeling op de langere termijn van een betrouwbare test om op zeer jonge leeftijd dyslexie te kunnen vast stellen, zodat heel specifiek vroege interventie kan plaatsvinden.

NWO-programma dyslexie
Het NWO-programma dyslexie betreft een multidisciplinair programma, waarin onderzoekers uit diverse vakgebieden, waaronder neurologie, psychiatrie, psychologie, pedagogiek, genetica en taalkunde, samenwerken. Eén van de belangrijkste doelen van het onderzoek is om aan de hand van combinaties van methoden en technieken uit de genoemde gebieden te onderzoeken wat de oorzaken van dyslexie zijn. Dit wordt gedaan aan de hand van een longitudinaal onderzoek, waarbij kinderen vanaf hun geboorte tot en met het negende levensjaar worden gevolgd. Behalve prospectief, longitudinaal onderzoek vindt ook genetisch onderzoek en interventieonderzoek plaats. Het onderzoek wordt uitgevoerd aan de Universiteit van Amsterdam, Radboud Universiteit Nijmegen, en Rijksuniversiteit Groningen. 1997-2007 >> Meer informatie over het NWO dyslexieproject

Congres Effectief dyslexiebeleid in Nederland; aansluiting tussen onderwijs en zorg. Woensdag 20 en 21 oktober 2006, Radboud Universiteit Nijmegen, Aula Radboud Universiteit, Comeniuslaan 2.