Rechtbank Haarlem
Uitspraak Beverwijkse babymoord
In de zaak van de moeder is onder andere aan de orde geweest de vraag
of het hier gaat om moord of kindermoord?
De officier van justitie heeft betoogd dat in het onderhavige geval
geen sprake is van feiten waarop de bijzondere strafbepalingen van de
artikelen 290 en 291 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.), in
het kort aangeduid als âkinderdoodslagâ respectievelijk âkindermoordâ,
van toepassing zijn. Volgens de officier van justitie valt verdachte
onder het zwaardere strafregime van de algemene categorieën
âdoodslagâ en âmoordâ. De officier heeft hiertoe primair aangevoerd
dat de in de wetsartikelen 290 en 291 Sr. gebruikte zinsnede âonder de
werking van vrees voor de ontdekking van haar bevallingâ moet worden
gelezen in het licht van de sociale context waarin deze artikelen
destijds zijn ingevoerd.
Bepalend voor de beslissing of de feiten die door verdachte zijn
gepleegd al dan niet vallen onder de werking van de strafbepalingen
van artikel 290 of 291 Sr. is het antwoord op de volgende vraag:
verkeerde verdachte in de vereiste âbijzondere gemoedstoestandâ omdat
zij bevreesd was voor de ontdekking van haar bevalling op het moment
dat zij besloot om haar kind van het leven te beroven?
Uit de verklaringen van verdachte blijkt dat zij tijdens haar
zwangerschap beheerst werd door conflicterende gedachten en gevoelens
omtrent de kinderen die zij droeg. Doorslaggevend is echter dat bij
verdachte, op het moment dat zij er toe kwam om haar kinderen van het
leven te beroven, de vrees voor de ontdekking van de bevalling iedere
keer de overhand had. Zij was, blijkens haar eigen verklaringen, bang
dat haar toenmalige partner, die naar haar overtuiging geen kinderen
met haar wilde, haar zou verlaten. Daarnaast was zij bang dat
âdoktoren het kind bij haar zouden weg halenâ.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de door
verdachte gepleegde feiten vallen onder de bijzondere strafbepalingen
betreffende kindermoord respectievelijk kinderdoodslag.
Keuze voor kinderdoodslag
Bij de beoordeling of sprake is van kindermoord of van kinderdoodslag
is beslissend of verdachte vóór of na het begin van de bevalling het
besluit heeft genomen om haar kind van het leven te beroven.
De rechtbank stelt voorop dat het nemen van een dergelijk besluit
vóór de bevalling, ook al is sprake van een uitzonderlijke
gemoedstoestand, een zekere mate van kalm en rustig beraad
veronderstelt. Gezien het proces dat verdachte onder invloed van haar
stoornis voor elke bevalling doormaakte, zoals dit door psycholoog
Verheugt en psychiater Hassing is beschreven en ter zitting uitgebreid
toegelicht, is naar het oordeel van de rechtbank bij verdachte geen
enkele keer vóór het begin van de bevalling sprake geweest van een
moment van kalm en rustig beraad waarop zij zou hebben besloten dat
zij haar kind niet wilde laten leven.
Bewezenverklaring
Vier maal kinderdoodslag.
Strafbaar?
Verdachte is ten behoeve van deze strafzaak door psycholoog Verheugt
en psychiater Hassing onderzocht. Deze deskundigen zijn van mening dat
verdachte vanwege de bij haar aanwezige stoornissen volstrekt
onvoldoende in staat was het wederrechtelijke van haar handelen te
beseffen en haar wil conform dat besef in vrijheid te bepalen. Er is,
aldus de deskundigen, onderliggend wel sprake geweest van een nu en
dan opflakkerend besef dat zij iets verkeerds deed, maar het werkelijk
doordringen van dat besef is voor verdachte lange tijd niet mogelijk
geweest. De deskundigen komen niet tot de conclusie dat verdachte
volledig ontoerekeningsvatbaar was,
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen dat verdachte niet
volledig ontoerekeningsvatbaar was over. De verdachte is dus
strafbaar.
Straf en maatregel
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking
genomen.
Verdachte heeft binnen een periode van ongeveer vijf jaar haar vier
pasgeboren kinderen om het leven gebracht door hen, nadat zij in bad
was bevallen, onder water te houden en vervolgens in handdoeken te
wikkelen en in een plastic zak te doen. Het gaat hier om zeer ernstige
strafbare feiten. Verdachte heeft een einde gemaakt aan vier jonge
mensenlevens; zij heeft de kinderen, zoals verdachte het zelf onder
woorden heeft gebracht, geen enkele kans gegeven. De onderhavige
feiten hebben, getuige de aandacht van en de vele reacties in de
media, een schok veroorzaakt in de samenleving, die ontdaan heeft
gereageerd op de vondst van de vier gedode babyâs.
De rechtbank is van oordeel dat de op te leggen straf tot uitdrukking
moet brengen dat juist de meest weerlozen door het recht dienen te
worden beschermd en dat, nu verdachte vier pasgeborenen die volledig
van haar afhankelijk waren van het leven heeft beroofd, er
nadrukkelijk behoefte is aan vergelding. Het is de taak van de rechter
om uiteindelijk te bepalen in welke mate er bij deze verdachte ruimte
is voor vergelding in de vorm van een onvoorwaardelijke
gevangenisstraf. Dat is mede afhankelijk van de persoon van verdachte
zoals die naar voren is gekomen uit de rapportage van de deskundigen
en hun toelichting ter zitting.
Volgens de deskundigen bevond de verdachte zich ten tijde van de
tenlastegelegde feiten in een toestand van ernstige dissociatie en
depersonalisatie, een toestand die verband houdt met een al jarenlang
aanwezige ernstige persoonlijkheidsstoornis. De deskundigen
beschrijven in hun rapport hoe onder invloed van deze stoornis
verdachte tot vier keer toe haar pasgeboren kind heeft kunnen doden:
"Vanuit haar verlangen naar kinderen raakte zij zwanger maar al snel
ontstaat vanuit haar persoonlijkheidsstoornis toenemende onzekerheid
over een adequate invulling van het moederschap en, om deze gevoelens
van angst en onzekerheid te ontvluchten, verliest zij zich toenemend
in een ideale maar illusionaire, dissociatieve wereld. Wanneer evenwel
die illusionaire wereld dreigt te worden doorbroken door de geboorte
van het kind creëert zij noodgedwongen een situatie waarin het kind
niet bestaat, maar weggemaakt wordt, waardoor zij kan terugkeren naar
haar droomwereld, een proces dat zich een aantal keren heeft
herhaald." Binnen de illusionaire wereld van verdachte past ook dat
zij de dode kinderen in en om het huis heeft bewaard: zij wilde hen
bij zich houden om haar eenzaamheid te doorbreken en zich te kunnen
verbeelden dat zij met de kinderen en haar vriend een gelukkig gezin
vormde. De deskundigen komen tot de conclusie dat verdachte sterk
verminderd toerekeningsvatbaar is.
De deskundigen hebben de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte de
tenlastegelegde feiten heeft begaan door en onder invloed van een
zware stoornis en dat zij sterk verminderd toerekeningsvatbaar was. Er
resteert echter een zeer geringe mate waarin de daden wél aan
verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal verdachte een
onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die daarmee in
overeenstemming is.
De door de rechtbank op te leggen gevangenisstraf is lager dan die
door de officier van justitie geëist, met name omdat zij, anders dan
de officier van justitie, ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 geen
moord, maar kinderdoodslag bewezen acht.
Volgens de deskundigen is er een reëel gevaar voor recidive. Zij
baseren dit op de zeer grote samenhang tussen verdachteâs stoornis en
de onderhavige feiten, en de bij verdachte duidelijk aanwezige
kinderwens. De deskundigen verwachten dat verdachte haar fantasieleven
weer zal willen opzoeken en factoren die doorbreking daarvan zouden
kunnen bewerkstelligen, zal vermijden. Zij zijn van mening dat alleen
de maatregel van TBS met bevel tot verpleging voldoende garanties
biedt om het recidivegevaar in te perken. De behandeling zal moeilijk
en intensief zijn.
Beslissing
Bewijs = 4 maal kinderdoodslag
Straf = 3 jaar gevangenisstraf, onvoorwaardelijk + TBS met
dwangverpleging
In de zaak van de vader. Actieve of ondersteunende rol?
Een ieder die kennis heeft genomen van dit dossier zal zich afvragen:
hoe heeft verdachte niets van het onderhavige drama kunnen merken? In
zijn requisitoir heeft de officier van justitie deze retorische vraag
als volgt inhoud gegeven:
"Het is niet te bevatten dat iemand die een langdurige relatie heeft
met een vrouw, met haar samen in een huis woont, regelmatig seksueel
contact met haar heeft, elke nacht in hetzelfde bed slaapt, vier
zwangerschappen van die vrouw niet opmerkt. Het is niet te bevatten
dat zij vier keer bevalt van een kind terwijl hij in hetzelfde kleine
huis verblijft en daarvan zelfs drie keer op één à twee meter
afstand in bed ligt, met een open verbinding naar de badkamer, en hij
dit niet opmerkt. Het is niet te bevatten dat deze kinderen op diverse
plaatsen in en om het huis worden bewaard, op plaatsen waar hij
toegang heeft en ook komt, en hij dit niet opmerkt. Dit druist in
tegen het gezonde verstand. Het zijn niet de mensen die deze verdachte
rechtstreeks beschuldigen, het zijn de omstandigheden."
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen
bewijs in dit dossier aanwezig is voor een actieve rol van verdachte.
Anders gezegd: voor een bewuste en nauwe samenwerking bij het om het
leven brengen van de kinderen is geen bewijs voorhanden. Dat betekent
dat verdachte vrijgesproken dient te worden van de primair
tenlastegelegde variant, te weten het medeplegen van moord danwel
doodslag.
Voor bewijs van het subsidiair tenlastegelegde, de medeplichtigheid,
zou een ondersteunende rol van verdachte voldoende zijn. Daarvoor
dient bewezen te worden dat verdachte op zijn minst wetenschap gehad
moet hebben van het feit dat zijn vriendin (Etta) tot vier keer toe
zwanger was en is bevallen van een kind. Verdachte ontkent iedere
wetenschap. Getuigen leggen voor verdachte ontlastende verklaringen
af, net als zijn vriendin Etta. Behalve DNA-materiaal waaruit blijkt
dat verdachte de vader van de dode babyâs is, ontbreekt ieder
technisch bewijs (zoals sporen) waaruit volgt dat er aanwijzingen zijn
dat verdachte van het drama op de hoogte geweest moet zijn. Resteert
de vraag: kan het bewijs van die wetenschap afgeleid worden uit de
omstandigheden?
Was de verdachte op de hoogte van het drama?
De zwangerschappen:
Ten aanzien van de zwangerschappen is de rechtbank van oordeel dat
niet zonder meer gesteld kan worden dat een man die geregeld seksueel
verkeer heeft met zijn vrouw of vriendin moet merken dat zij zwanger
is. Dit zal in het algemeen wel zo zijn bij de gemiddelde opmerkzame
man die zich betrokken voelt bij zijn partner, maar verdachte blijkt
niet tot deze categorie te horen. In zijn rapport omschrijft
psychiater Gerritsen verdachte als een man die (te) ongevoelig is voor
signalen van een ander en die een matig ontwikkelde gevoelshuishouding
heeft. Daar komt bij dat Etta haar zwangerschappen verborgen hield
door altijd wijde kleding te dragen, door in bed de hand van verdachte
van haar buik weg te duwen en door ook overigens alles te doen om te
voorkomen dat de zwangerschappen ontdekt zouden worden. Dat laatste is
niet alleen gebaseerd op de verklaring van Etta zelf, maar past ook
bij haar ernstige stoornis. Volgens de gedragsdeskundigen is die
stoornis zo sterk dat zij alles doet om haar omgeving op een
dwaalspoor te zetten. Zelfs haar moeder, die zij regelmatig zag en die
kraamverzorgster is, heeft verklaard nooit iets gemerkt te hebben van
een zwangerschap bij haar eigen dochter. Het voorgaande brengt met
zich dat volgens de rechtbank de omstandigheid dat de partner van
verdachte vier keer zwanger is geweest in dit geval niet
noodzakelijkerwijs tot de conclusie leidt dat verdachte daarvan moet
hebben geweten.
De bevallingen:
Ten aanzien van de bevallingen overweegt de rechtbank het volgende. De
raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de verklaring van Etta,
inhoudende dat verdachte tijdens de bevallingen in de woning aanwezig
was, niet voor het bewijs mag worden gebruikt. De rechtbank volgt de
raadsman hierin. Etta leefde, volgens haar eigen verklaring en het
rapport van de gedragsdeskundigen, in een fantasiewereld. Een wereld
waarin zij voor verdachte - en zelfs voor de dode kinderen - een grote
rol had ingeruimd. In werkelijkheid echter leefden verdachte en Etta
niet met, maar naast elkaar. Tegen de achtergrond van haar stoornis
valt zeker niet uit te sluiten dat de aanwezigheid van verdachte in de
woning ten tijde van de bevallingen past in diezelfde fantasiewereld,
terwijl in werkelijkheid deze bevallingen plaatsvonden op momenten
waarop Etta, zoals veelvuldig voorkwam, alleen thuis was.
De babylijkjes:
De laatste mogelijk relevante omstandigheid is het feit dat Etta de
dode kinderen in en rond het huis verborgen heeft gehouden. Het
gegeven dat verdachte en zijn vriendin samenwoonden en klein behuisd
waren, houdt echter niet noodzakelijkwijs in dat verdachte in de
klikobak moet hebben gekeken en de lijkjes moet hebben gevonden, zodat
dat onvoldoende is om te concluderen dat hij van één en ander moet
hebben geweten.
De stoornis van Etta en de persoon van verdachte:
Leiden de hierboven genoemde omstandigheden, die ieder voor zich niet
noodzaken tot de conclusie dat het niet anders kan dan dat verdachte
van één en ander moet hebben geweten, wellicht tezamen genomen en in
onderling verband beschouwd wél tot deze gevolgtrekking? Verdachte
heeft samengeleefd met een vrouw die leed aan een ernstige stoornis.
Hij is zich hiervan kennelijk niet bewust geweest, mede omdat hij
ongevoelig was voor signalen van Etta. Er was, zoals hij zelf heeft
aangegeven, al langer sprake van een verwijdering in de relatie. Etta
deed er van haar kant alles aan om ontdekking van de zwangerschappen
en bevallingen te voorkomen. Zij was er namelijk zeker van dat
verdachte geen kind van haar wilde en haar zou verlaten, en dat
doktoren het kind bij haar weg zouden halen. Deze gedachten passen
volgens de gedragsdeskundigen in het beeld van haar stoornis. Dat
laatste heeft zelfs tot de keuze voor een partner als verdachte
geleid, te weten iemand die geen werkelijke aandacht voor haar heeft
en die ze daardoor, als dingen voor haar te confronterend worden, kan
vermijden en op een dwaalspoor kan zetten. De rechtbank komt, dit
alles in aanmerking nemende, tot de conclusie dat ook uit de
omstandigheden, in samenhang beschouwd, niet blijkt dat verdachte van
de gebeurtenissen op de hoogte moet zijn geweest.
Conclussie: niet bewezen
Beslissing: vrijspraak
Bron: Rechtbank Haarlem
Datum actualiteit: 24 oktober 2006 Naar boven