Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Ons kenmerk AM/BR/06/85830 Doorkiesnummer Datum 24 oktober 2006

Onderwerp Evaluatie re-integratiemarkt en enige andere
onderwerpen.

Inleiding
In deze brief informeer ik u over de uitkomsten van de evaluatie re-integratiemarkt. In de bijgaande notitie is in lijn met de Evaluatie SUWI, afgezien van nieuwe beleidsvoornemens. Het ligt in de rede dat het volgende kabinet hierover een besluit zal nemen. Daarnaast ga ik kort in op enkele onderwerpen waarover ik u eerder informatie heb toegezegd. Dit betreft de onderzoeken naar nep-opleidingen ICT voor werklozen, de langdurigheidtoeslag WWB en de termijn waarop u een onderzoek kunt verwachten naar de kosten en baten van re-integratie naar ondernemerschap in vergelijking tot re-integratie naar een betrekking in loondienst. Tevens zend ik u de samenvatting van de Eindevaluatie ESF 3 in Nederland toe.1

Evaluatie re-integratiemarkt; trendrapport 2006
In juni 2004 heeft het parlement een plan van aanpak voor de evaluatie van de werking van de re-integratiemarkt ontvangen. De notitie Evaluatie re-integratiemarkt en Trendrapport 2006 (bijlage bij deze brief) beoordeelt de werking van de re-integratiemarkt aan de hand van de door het kabinet in de notitie Naar een werkende re-integratiemarkt (Tweede Kamer, 2002- 2003, 28 719, nr. 1) geformuleerde parameters. De notitie is gebaseerd op het rapport De re- integratiemarkt geijkt, het trendrapport 2006. In dit trendrapport is gebruik gemaakt van inzichten uit een aantal deelstudies, waarin aspecten van de werking van de re-integratiemarkt zijn uitgediept. Deze deelstudies worden u tegelijk met het trendrapport toegezonden.

De notitie constateert dat de re-integratiemarkt in grote lijnen voldoende werkt. De concurrentie is groot en er zijn nauwelijks toetredingsdrempels. De aanbestedingsprocedure van het UWV is in de loop van tijd geprofessionaliseerd en dit geldt eveneens voor veel gemeenten. De administratieve lasten rondom de aanbesteding zijn verminderd en de contracten hebben langere looptijden. De keuzemogelijkheden voor de cliënten van het UWV


1 De kosten van het rapport de re-integratiemarkt geijkt, trendrappport 2006 bedragen 66000,-; De kosten van het deelonderzoek van SEO werkt re-integratie? 100.800,-;de kosten van het deelonderzoek Opdrachtgeverschap Gemeenten door Research voor Beleid 66.000,- en de kosten van de Eindevaluatie ESF-3 in Nederland bedragen ca. 369.685,- De kosten van het onderzoek Evaluatie aanbesteding UWV 2001-2005 door TNO ism BMC zijn door het UWV gedragen.

Ons kenmerk AM/BR/06/85830

zijn met de introductie van de IRO toegenomen. UWV en gemeenten besteden meer aandacht aan de re-integratie van moeilijk plaatsbare groepen.
Beleidsuitdagingen liggen er vooral op het terrein van een verdere verbetering van het opdrachtgeverschap, zodat er meer maatwerk wordt gecontracteerd en er beter op resultaten wordt gestuurd. Het gaat er om een goed zicht te hebben op de prestaties van re- integratiebedrijven zonder dat dit meteen tot een hoge rapportagelast leidt. Daarnaast is een verbetering van de transparantie een aandachtspunt. Dit wordt door de Stichting Blik op Werk opgepakt. Speerpunten zijn het inzichtelijk maken van de prestaties van de door gemeenten gecontracteerde bedrijven en de bedrijven die een IRO uitvoeren. De cliënttevredenheid is de afgelopen jaren toegenomen, dit is vooral een gevolg van de introductie van de IRO maar heeft ook betrekking op de reguliere contracten. De beschikbare kennis over de effectiviteit van de re-integratiemarkt is beperkt. Het trendrapport en de onderliggende deelstudies bevatten wel enkele nieuwe inzichten op dit terrein maar het trendrapport concludeert dat de effectiviteit van het instrument marktwerking binnen het bredere kader van arbeidsmarkt- en re-integratiebeleid nog niet vast te stellen is.

Nep-opleidingen ICT voor werklozen
Naar aanleiding van een bericht in het dagblad Trouw, heeft uw Kamer in juli 2005 vragen gesteld over zgn. nep-ICT-opleidingen voor werklozen. Ik heb in de beantwoording van de vragen aangegeven, dat de betrokken instellingen onderzoek zullen gaan doen naar de uitvoering van de ICT-opleidingsprojecten (Tweede Kamer, 2004-2005,aanhangsel; 2333, 2334 en 2335). Onderstaand wil ik u informeren over de bevindingen, zoals deze van de betrokken organisaties zijn ontvangen.
De Raad voor Werk en Inkomen (RWI) heeft een drietal onderzoeken gestart, waarmee de verschillende aspecten van de subsidieverlening voor de opleiding ICT-onderwijsassistent (ICTOA) zijn onderzocht. Dit betreft een extern onderzoek naar de kwaliteit van de opleiding, een extern onderzoek naar de mate waarin de opleiding volledig is uitgevoerd (kwantiteit) en een onderzoek naar mogelijke dubbelfinanciering van de opleiding, dat door de RWI in samenwerking met de UWV is uitgevoerd.
De uitkomst van de onderzoeken is dat zowel ten aanzien van de kwaliteit als de kwantiteit van de opleidingen sprake is geweest van een aantal tekortkomingen. Er zijn ten aanzien van mogelijke dubbelfinanciering zodanige onduidelijkheden gebleven, dat een nader onderzoek door de SIOD nodig wordt geacht. De RWI heeft zijn bevindingen dan ook gemeld aan de SIOD. De RWI zal het besluit tot opschorting van de bevoorschotting/betaling aan CA-ICT van de ICTOA opleidingen handhaven, totdat de uitkomsten van het SIOD-onderzoek en eventuele gerechtelijke vervolgonderzoeken bekend zijn. Het CWI heeft onderzoek laten doen naar de gang van zaken rond de subsidievaststelling en vastgesteld dat er een aantal onregelmatigheden is opgetreden. Naar aanleiding van de bevindingen en de inschatting van de verhaalmogelijkheden heeft CWI besloten om bij CA-ICT alsnog de gegevens/urenregistratie van het bureau dat de knelpuntenanalyse heeft uitgevoerd op te vragen. CA-ICT is gehouden die te verstrekken gelet
---

Ons kenmerk AM/BR/06/85830

op artikel 15 van de BKVA (Bijdrageregeling Knelpunten Vraagzijde Arbeidsmarkt) 2001. Na beoordeling van de aangeleverde gegevens door een eigen accountant van CWI zal CWI een risico-inschatting/afweging kunnen maken over de noodzaak en mogelijkheden tot (gedeeltelijk) intrekken/wijzigen van het eerdere vaststellingsbesluit, zo mogelijk met terugvordering van het uitgekeerde bedrag.
De UWV heeft samengewerkt met de RWI bij het bovengenoemde onderzoek over mogelijke dubbelfinanciering. Voorts heeft UWV adequaat gereageerd en alle benadeelde cliënten in de gelegenheid gesteld om een nieuw traject te volgen, waarmee zij alsnog de kansen op de arbeidsmarkt kunnen verbeteren.
De SIOD is naar aanleiding van de gestelde kamervragen en de melding van de RWI een onderzoek gestart, dat in december 2006 zal worden afgerond en aan de Officier van Justitie ter hand zal worden gesteld. Op dit moment kan nog niet worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van fraude met subsidiegeld. Op basis van het vervolgonderzoek van de SIOD kan de Officier van Justitie naar verwachting begin 2007 een besluit nemen over eventuele vervolgstappen.

Referteperiode langdurigheidstoeslag
Tijdens de behandeling van de Wet werk en bijstand (WWB)in de Eerste Kamer heeft de toenmalige staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid toegezegd om bij de evaluatie van de re-integratiemarkt de termijnen van de langdurigheidstoeslag te betrekken (Handelingen Eerste Kamer, 7 oktober 2003, 43-89). Dit naar aanleiding van het debat in de Eerste Kamer of de referteperiode voor de langdurigheidtoeslag niet zou moeten worden bekort tot drie jaar in plaats van de huidige vijf jaar. Bij deze los ik deze toezegging in. De noodzaak om de referteperiode van de langdurigheidstoeslag al dan niet te bekorten, is recent nog aan de orde geweest bij de behandeling van de wijziging van de WBB in verband met openstellen van het recht op een langdurigheidstoeslag in de situatie, waarin enige inkomsten zijn ontvangen (Kamerstukken II, 2005-2006, 30.484 nr. 1 e.v). Ik heb ter zake geoordeeld dat er op dit moment geen enkele aanleiding is om een wijziging in deze referteperiode aan te brengen. De reden hiervoor is dat verkorting van de referteperiode tot drie jaar kan leiden tot een vergroting van armoedevaleffecten ten opzichte van de huidige referteperiode van vijf jaar (Handelingen Eerste Kamer, 4 juli 2006, 1706-1710). Recente gegevens geven overigens aan dat de uitstroom in 2005 van langdurig bijstandsgerechtigden ten opzichte van 2004 aan het toenemen is. De cijfers laten een duidelijke toename zien van de uitstroom van personen in het derde (+23%), vierde (+26%) en vijfde jaar (+11%) van de uitkering.

Onderzoek naar kosten en baten van re-integratie naar ondernemerschap In een Algemeen Overleg op 19 april heb ik toegezegd uw Kamer te informeren over het tijdstip waarop de resultaten van een onderzoek naar kosten en opbrengsten van re-integratie naar ondernemerschap in vergelijking met loondienst bekend zijn. Wanneer de gegevens beschikbaar uit lopend onderzoek naar kosteneffectiviteit re-integratie bekend zijn is er een
---

Ons kenmerk AM/BR/06/85830

referentiekader ("hoeveel kost gemiddeld een re-integratietraject dat leidt tot een duurzame plaatsing in loondienst?") en een methodologie ("hoe meet je kosten/baten en effectiviteit?"). Deze kunnen vervolgens gebruikt worden voor een specifiek onderzoek naar de kosteneffectiviteit van re-integratie naar ondernemerschap. Er hebben inmiddels oriënterende gesprekken met enkele onderzoeksbureaus plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat het mogelijk is om een dergelijk onderzoek uiterlijk in mei 2007 gereed te hebben. Op korte termijn start een aanbestedingsprocedure voor dit onderzoek.

Eindevaluatie ESF 3 in Nederland
De opdrachtgever voor de ESF-evaluatie t/m juli 2005 is SZW. Het ministerie SZW is verplicht op basis van de structuurfondsenverordening, om het ESF-programma te evalueren. De evaluatie is reeds aangeboden aan de Europese Commissie. Het rapport onderzoekt de stand van zaken ESF van het begin tot en met peildatum 1 juli 2005. Deze evaluatie is gericht op het trekken van algemene conclusies op een paar hoofdthema's van maatregelen. De effectiviteit, efficiëntie, consistentie en relevantie zijn over het algemeen goed te noemen. Een kanttekening was wel dat hoge administratieve lasten voor extra kosten zorgen. De onderzoekers concluderen dat het ESF consistent is met de meerderheid van de richtsnoeren van de Europese Werkgelegenheidsstrategie en het NAP 2004. Nederland levert daarmee een bijdrage aan het verwezenlijken van de Lissabon doelstellingen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(H.A.L. van Hoof)

Bijlage(n): Notitie Evaluatie re-integratiemarkt en Trendrapport 2006, het Trendrapport 2006 en deelrapportages evaluatie re-integratiemarkt en Samenvatting Eindevaluatie ESF 3 in Nederland.


---