Universiteit van Amsterdam

Kunstenaarshuis exploiteert psychiatrische patiënten

UvA-promovenda bekritiseert dagelijkse productiepraktijk van 'kunst uit Gugging'

De afgelopen jaren is in verschillende Europese landen het initiatief genomen om tekeningen en schilderijen van psychiatrische patiënten en geestelijk gehandicapten als kunst op de markt te brengen. Cultureel antropologe Alexandra Schüssler deed onderzoek naar het beroemde Haus der Künstler in de psychiatrische inrichting van Maria Gugging, in de omgeving van Wenen. In haar proefschrift Wahnsinn auf Papier und Leinwand. Sublimation und Exploitation im Haus der Künstler in Gugging concludeert Schüssler dat gangbare voorstellingen van 'outsider art' en 'art brut' mijlenver verwijderd blijken te zijn van de alledaagse realiteit in Gugging, waar de oorspronkelijke, therapeutische doelstellingen allang op een zijspoor zijn gezet. De chefpsychiater en manager van de kunstenaarskolonie voert een commerciële strategie, waarin de kunstenaars tot een winstgevende productie worden aangezet. Schüssler verdedigt haar proefschrift op vrijdag 10 november, om 10.00 uur, in de Aula van de Universiteit van Amsterdam (UvA), Singel 411, Amsterdam.

De afgelopen jaren is in verschillende Europese landen het initiatief genomen om tekeningen en schilderijen van psychiatrische patiënten en geestelijk gehandicapten als kunst op de markt te brengen. In Nederland worden de zogeheten 'outsiders' en 'Art Brutisten' door de stichting Art as Well/Een hele kunst vertegenwoordigd; zij wil 'toptalenten met een beperking ] een podium bieden'. Ook in België, Duitsland, Italië, Engeland en Oostenrijk stellen zich verschillende organisaties ten doel om kunstenaars met psychische of geestelijke beperkingen een erkende, volwaardige plaats in ateliers en tentoonstellingsruimten te geven.

Cultureel antropologe Alexandra Schüssler deed onderzoek naar het beroemde Haus der Künstler in de psychiatrische inrichting van Maria Gugging, in de omgeving van Wenen. Dit kunstenaarshuis ontstond in 1981, toen psychiater Leo Navratil het initiatief nam om twaalf van zijn patiënten - bij wie hij een meer dan gemiddeld gevoel voor kunst dacht te bespeuren - in een apart gebouw onder te brengen, waar ze kunsttherapie zouden krijgen. Dankzij Navratils talrijke publicaties en een breed draagvlak vanuit de Oostenrijkse kunst- en cultuurwereld, kon het 'modelproject' Haus der Künstler binnen een paar jaar ook vanuit het buitenland op een uitgesproken belangstelling rekenen. Vanaf 1986 zette Navratils opvolger Johann Feilacher het project voort. Hij liet het vroegere paviljoen van de afdeling kinderpsychiatrie - een enorm gebouw - renoveren, om daar vanaf de zomer van 2006 een Art Brut Center in te huisvesten: een omvangrijk museum, een galerie op commerciële basis, een museumshop en -café, en een atelier waar ook psychiatrische patiënten van 'buiten' welkom zijn. Op termijn moet het centrum uitgebreid worden met een grote zaal voor culturele manifestaties.

Schüssler verbleef een jaar lang binnen de muren van Gugging en mengde zich in het dagelijkse leven aldaar om grip te krijgen op de receptie en productie van wat inmiddels naam heeft gemaakt als 'kunst uit Gugging'. Zij beschrijft de fascinatie van bezoekers en verzamelaars voor tekeningen en schilderijen van 'outsider'-kunstenaars, hun fantasieën en denkbeelden over het ontstaansproces en het wezen van deze kunst. Waarom willen zij zo graag een tastbare belichaming of verbeelding van 'gekte' - uit de handen van hun psychotische of manisch-depressieve medemensen - verwerven?

Schüssler besteedt in haar onderzoek veel aandacht aan de dagelijkse productiepraktijk van 'kunst uit Gugging' door middel van een kritische analyse. Zij spiegelt Navratils werkzaamheden en idealen als kunsttherapeut aan die van zijn opvolger Feilacher, die zichzelf als 'vriend' en 'zaakwaarnemer' van de kunstenaars/patiënten profileert, en in die hoedanigheid onverstoorbaar de commercialisering van hun werken najaagt. Met een korte uitweiding over 'kunstenaarsmythen' geeft Schüssler inzicht in de voorstellingen van het kunstenaarswezen waarop Feilacher zijn marketingstrategie baseert. Zo zien Feilacher en zijn team er zorgvuldig op toe dat gangbare fantasieën rond de authentieke, onafhankelijke, 'pure' 'outsider-kunstenaar' in stand worden gehouden, en potentiële angsten en bezwaren in toom worden gehouden - zolang het geld maar blijft rollen.

Ook de plaats van kunst uit Gugging op de kunstmarkt komt in Schüsslers onderzoek aan bod. Met de verkoopstrategie en prijspolitiek die hem kenmerken, komt Feilacher naar voren als een waar marketinggenie. De andere kant van deze lucratieve medaille bepaalt de contouren van het kunstenaarswezen voor psychiatrische patiënten in het Haus der Künstler: een geschade privé-sfeer, infantiliserende omgangsvormen, controle en censuur over hun werken, een permanente druk om te produceren, uitbuiting, en ontoelaatbare stress. Daarmee blijft de vraag open of, en in hoeverre, het Art Brut Center in Gugging - dat herhaaldelijk als toonaangevend voorbeeld voor artistieke praktijken in psychiatrische inrichtingen is geprezen - daadwerkelijk zo navolgenswaardig is, of dat het begeleiden van artistiek werkzame psychiatriepatiënten ook op een andere manier gestalte zou kunnen krijgen.