Productschap Margarine


15.11.2006

Bekendmaking Besluit Biobrandstoffen 2007

Per 1 januari 2007 zijn de partijen die benzine en diesel op de Nederlandse markt brengen, verplicht om 2% (op energiebasis) van hun afzet in de vorm van biobrandstof te leveren. Het Besluit biobrandstoffen wegverkeer 2007 waarin dit wettelijk wordt geregeld, is 14 november jl. in het Staatsblad gepubliceerd.

Zoals aangekondigd in de Beleidsbrief van 15 maart 2006 is het besluit opgezet als de eerste trap van een tweetrapsraket naar een volwaardig besluit biobrandstoffen. Bij deze eerste trap is een strikte implementatie van de EU Richtlijn 2003/30/EG gevolgd. Aspecten waarover discussie zou kunnen ontstaan, zoals certificering, zijn doorgeschoven naar de tweede trap.

Voor de 2-trapsraket is gekozen teneinde zeker te stellen dat het besluit op 1 januari 2007 in werking treedt en daarmee Nederland implementatie van EU Richtlijn 2003/30 nakomt. Het onderhavige besluit, de eerste trap, zal in de loop van 2007 of 2008 worden vervangen dan wel gewijzigd door een besluit waarin ook certificering wordt geregeld.

Eerste trap
in de Nota van Toelichting bij het Besluit worden de bepalingen nader toegelicht. Het percentage biobrandstoffen loopt stapsgewijs op tot 5,75% in 2010. Een deel van dit percentage (in 2007 de volle 2%, in 2010 3,5%) geldt ook als deelpercentage voor de afzonderlijke brandstoffen (benzine en diesel), het restant kan naar keuze worden ingevuld. Voor elk jaar afzonderlijk betekent dat voor de biobrandstofcomponenten het volgende:

2% in 2007, waarvan minimaal 2 % in diesel en minimaal 2 % benzine

3,25% in 2008, waarvan minimaal 2,5% in diesel en minimaal 2,5 % benzine

4,50% in 2009, waarvan minimaal 3,0% in diesel en minimaal 3,0 % benzine

5,75% in 2010, waarvan minimaal 3,5% in diesel en minimaal 3,5 % benzine

De verplichting van in eerste instantie 2% biobrandstoffen geldt voor zowel benzine als diesel omdat het kabinet eraan hecht opdat wordt gegarandeerd dat in beide deelmarkten een ontwikkeling in biobrandstoffen wordt ingezet. In verband met de lagere energie-inhoud van de biobrandstof moet voor 2% doelstelling 2,13 liter biodiesel per 100 liter conventionele diesel (gasolie) worden toegevoegd.

De verplichting tot de levering van biobrandstof is geen bijmengverplichting. Het betreft een verplichting op macroniveau. De zogeheten vergunninghouders van Accijnsgoederenplaatsen, van waaruit benzine en diesel op de markt wordt gebracht, zijn verplicht een bepaald marktaandeel in de vorm van biobrandstoffen te realiseren Het is dus aan bedrijven zoals Shell, BP, ExxonMobil, TotalElfFina, etc, om te besluiten of ze zelf 2% biobrandstoffen verkopen of dit "uitbesteden" aan andere bedrijven. De hoeveelheid biobrandstoffen in benzine en diesel mag daarbij per locatie en per tijdstip variëren. Ook pure biobrandstoffen tellen mee, als het verplichte marktaandeel maar wordt gehaald. Tevens kan de verplichting verhandeld worden tussen leveranciers.

De verplichting wordt opgelegd aan naar schatting 30 bedrijven die in het bezit zijn van een vergunning voor het op de markt brengen van benzine en diesel. Vergunninghouders mogen aan hun verplichting voldoen door administratief biobrandstoffen in te kopen van andere vergunninghouders of van andere bedrijven, die biobrandstoffen niet door middel van een accijnsgoederenplaats biobrandstoffen op de markt brengen.

Tweede trap
In het besluit is opgenomen dat bij ministeriële regeling aanvullende eisen kunnen worden gesteld met betrekking tot duurzaamheid. Zo kan de Minister van VROM zonodig regelen dat categorieën van biobrandstoffen die naar zijn mening gelet op de volledige klimaat- en milieubalans van de verschillende soorten biobrandstoffen niet of weinig duurzaam zijn geproduceerd in verhouding tot andere biobrandstoffen, niet meetellen. Hiermee wordt de verkoop van bedoelde biotransportbrandstoffen volgens de Nota van Toelichting niet verboden; bepaald kan slechts worden dat zij niet meetellen bij het voldoen aan het verplichte percentage.

Omdat het denkbaar is dat bij het vaststellen van minimumeisen ten aanzien van de duurzaamheid en bij de aanwijzing van categorieën strijd ontstaat met de Europese regels omtrent het vrij verkeer van goederen of met de WTO-regels, alsmede met het Nederlandse beleid op het terrein van de ontwikkelingssamenwerking, zullen in ieder geval de Ministers van Justitie, van Economische Zaken en voor Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris voor Europese Zaken worden betrokken bij de opstelling van de ministeriële regelingen. Voordat tot het vaststellen van een eventuele ministeriële regeling zal worden overgegaan, zal eerst worden getracht hetzelfde doel te bereiken in internationaal verband (bijvoorbeeld in OESO-verband, in EU-verband of bilateraal) dan wel door het maken van afspraken met oliemaatschappijen, bijvoorbeeld door het afsluiten van een convenant.

Omdat het van belang is dat leveranciers niet op het laatste moment worden geconfronteerd met biobrandstoffen die niet meetellen in het kader van de verplichting, is bepaald dat een redelijke overgangstermijn in acht wordt genomen wordt van zes maanden na publicatie in de Staatscourant en dat de regeling geldt voor het daarop volgende kalenderjaar.