IP/06/1764
Brussel, 12 december 2006
Milieu: de Commissie onderneemt gerechtelijke stappen tegen zeven lidstaten
over de richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen
De Europese Commissie heeft besloten gerechtelijke stappen te ondernemen
tegen zeven lidstaten wegens onvoldoende omzetting van de EU-wetgeving
betreffende het storten van afvalstoffen in hun nationale wetgeving. De
Commissie zendt nu eerste aanmaningsbrieven naar Oostenrijk, België,
Frankrijk, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Portugal. De naleving van de
richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen vormt een ernstig
probleem in de gehele EU. De Commissie is daarom gestart met een onderzoek
waarbij de nationale wetgeving van de lidstaten wordt vergeleken met de
richtlijn, zodat aan het licht komt waar er tekortkomingen zijn. Doel is te
maken dat stortplaatsen volledig in overeenstemming zijn met de richtlijn,
d.w.z. op een manier die de volksgezondheid of het milieu geen schade
toebrengt.
Stavros Dimas, Europees Commissaris voor milieu, verklaarde: "De
richtlijn betreffende het storten van afvalstoffen is een essentiële
maatregel om de volksgezondheid en het milieu te beschermen tegen de
gevaren die afval kan veroorzaken. Het is evenwel duidelijk dat de
richtlijn pas haar volle uitwerking kan hebben als de lidstaten alle
bepalingen ervan in hun nationale wetgeving opnemen. Ik spoor hen dan
ook aan dit onverwijld te doen."
De Commissie heeft de wetgeving van alle lidstaten gecontroleerd op
overeenstemming met de richtlijn betreffende het storten van
afvalstoffen . Deze controle heeft tot dusver problemen aan het
licht gebracht met de wetgeving in zeven lidstaten (in het geval van
België geldt dit voor de drie gewesten: Brussel, Vlaanderen en
Wallonië). In elk van deze lidstaten zijn diverse bepalingen van de
richtlijn niet volledig in nationale of regionale wetgeving omgezet.
Naar verwachting zullen ook inbreukprocedures tegen andere lidstaten
volgen naarmate de controle vordert.
Gemeenschappelijke problemen in de zeven lidstaten zijn onder meer de
onvolledige of onjuiste omzetting dan wel het niet omzetten van:
* de definities van de richtlijn, bijvoorbeeld van verschillende
soorten afvalstoffen en opslagmethodes
* de werkingssfeer van de richtlijn, met onder meer de soorten afval
die van de voorschriften kunnen worden vrijgesteld
* de drie klassen stortplaatsen waarin de richtlijn voorziet,
namelijk voor gevaarlijk, niet gevaarlijk en inert afval
* de verplichting een nationale strategie op te stellen om de
hoeveelheid biologisch afbreekbaar afval dat gestort wordt, te
verminderen
* de verplichting nationale maatregelen uit te vaardigen om te maken
dat bepaalde soorten afval niet op stortplaatsen worden aanvaard,
bijvoorbeeld vloeibaar afval en explosieve, corrosieve of
brandbare afvalstoffen
* de verplichting dat de prijzen die door de exploitant voor het
gebruik van een stortplaats worden aangerekend, al zijn kosten
moeten dekken, inclusief de nazorgkosten gedurende minstens 30
jaar na de sluiting ervan
* eisen ten aanzien van de voortgezette exploitatie van bestaande
stortplaatsen.
Richtlijn inzake het storten van afvalstoffen
De richtlijn inzake het storten van afvalstoffen, die in 1999 is
vastgesteld, legt een reeks gedetailleerde voorschriften vast waaraan
afvalstortplaatsen moeten voldoen. Doel is de negatieve gevolgen te
voorkomen of te beperken die stortplaatsen kunnen hebben, zoals
verontreiniging van water, grond en lucht en emissies van methaan, een
krachtig broeikasgas. De richtlijn helpt ook de terugwinning en
recycling van afval te bevorderen. Met name verbiedt de richtlijn dat
bepaalde soorten afval op stortplaatsen worden gedumpt, bijvoorbeeld
gebruikte banden, en moeten de lidstaten de hoeveelheid biologisch
afbreekbaar afval die gestort wordt verminderen tot 35% van de niveaus
van 1995.
Verloop van de juridische procedure
Artikel 226 van het Verdrag verleent de Commissie de bevoegdheid om in
rechte op te treden tegen een lidstaat die zijn verplichtingen niet
nakomt.
Indien de Commissie van mening is dat er sprake kan zijn van een
inbreuk op het EU-recht die het inleiden van een inbreukprocedure
rechtvaardigt, richt zij een "schriftelijke aanmaning" (d.w.z. een
eerste schriftelijke waarschuwing) aan de betrokken lidstaat, waarbij
zij deze lidstaat verzoekt haar binnen een bepaalde termijn (meestal
twee maanden) zijn opmerkingen te doen toekomen.
In het licht van het antwoord van de lidstaat - of indien een antwoord
uitblijft - kan de Commissie besluiten de lidstaat een "met redenen
omkleed advies" (d.w.z. een laatste schriftelijke waarschuwing) te
doen toekomen. Daarin wordt duidelijk en definitief uiteengezet waarom
de Commissie van mening is dat er een inbreuk op de EU-wetgeving is
geweest en wordt de lidstaat verzocht om binnen een bepaalde periode,
meestal twee maanden, zijn verplichtingen na te komen.
Indien de lidstaat het met redenen omkleed advies naast zich neerlegt,
kan de Commissie besluiten de zaak voor het Europees Hof van Justitie
te brengen. Als het Hof van Justitie tot het besluit komt dat er
sprake is van een inbreuk op het Verdrag, moet de lidstaat die de
overtreding heeft begaan alle nodige maatregelen treffen om aan zijn
verplichtingen te voldoen.
Artikel 228 van het Verdrag geeft de Commissie de bevoegdheid om op te
treden tegen een lidstaat die geen gevolg heeft gegeven aan een eerder
arrest van het Europees Hof van Justitie. Dit artikel voorziet
eveneens in de mogelijkheid voor de Commissie, het Hof te verzoeken de
lidstaat een dwangsom op te leggen.
Voor de recentste gegevens over inbreuken in het algemeen, zie:
http://europa.eu.int/comm/secretariat_general/sgb/droit_com/index_en.h
tm#infractions
---
Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen
European Union