Opening van vier treinstations in de Stedendriehoek
Toespraak | 09-12-2006 | Apeldoorn | Karla Peijs, minister van Verkeer
en Waterstaat
Alleen de uitgesproken tekst geldt.
Dames en heren,
Ik ben vandaag al een tijdje onderweg, en met elke stop die ik maak
groeit mijn enthousiasme. Want ik vind het écht fantastisch, wat ik
vandaag allemaal zie. Bussen op aardgas. Treinen in nieuwe kleuren.
Nieuwe stations.
Perfect afgestemde dienstregelingen. En dat alles met maar één doel:
het de reiziger zo veel mogelijk naar de zin maken. Door comfort,
veiligheid en zekerheid te bieden. Samenhang en bereikbaarheid van
deur tot deur.
Niet denken in systemen, maar in netwerken.
We gaan duidelijk de goede kant op met het openbaar vervoer in ons
land!
Eerder vandaag maakte ik een ritje over de Valleilijn, en toen ik naar
buiten keek en dat prachtige landschap aan mij voorbij zag trekken,
moest ik denken aan dat liedje van Wim Sonneveld: het Dorp. Een kerk,
een kar met paard.
Een kroeg, een juffrouw op de fiets.
Mooie tekst.
Maar ik bedacht me dat er iets mist. Want om het tijdbeeld compleet te
maken, zou er eigenlijk ook een paardentram op die ansichtkaart moeten
staan. Als die juffrouw geen zin had om te fietsen, was die
paardentram destijds namelijk dé manier om van A naar B te komen.
Ik heb de geschiedenisboeken er even op nageslagen, en las dat de
eerste paardentram eind negentiende eeuw tussen Den Haag en
Scheveningen reed.
Later kwamen er ook paardentrams in Amsterdam, Rotterdam en andere
gebieden van Nederland.
En ik geloof dat er in deze regio ook een paar rondreden.
De paardentram was dus zeker niet per definitie een product van de
grote stad.
U denkt: `Wat heeft Karla Peijs toch met paardentrams?
' En dan zeg ik: `Weinig.'
Maar ik begin erover omdat we de paardentram met een beetje fantasie
kunnen beschouwen als de voorloper van het decentraal openbaar vervoer
waar wij vandaag de dag zo hard met elkaar aan bouwen.
Die paardentrams werden voor zover ik kan nagaan meestal geëxploiteerd
door onafhankelijke vervoerbedrijven, die op eigen initiatief een
tramlijn aanlegden, materieel lieten bouwen en een dienstregeling
ontwierpen.
Ze gingen nauwkeurig na waar de mensen behoefte aan hadden.
Wanneer ze wilden reizen, waar ze naartoe moesten.
De reiziger centraal stellen, noemen we dat tegenwoordig.
De paardentram heeft het zo'n halve eeuw uitgehouden.
Eind jaren twintig kwam de klad erin doordat steeds meer mensen liever
de bus pakten. Die ging sneller, en ook toen was een zo kort
mogelijke reistijd al belangrijk. De paardentram verdween dus op de
schroothoop.
En de rails verdween onder een dikke plak asfalt, want er kwamen
steeds meer auto's op de weg en die hadden ruimte nodig.
Ja, wie maakte zich toen druk om zaken als fijn stof.
Niemand dus. We wisten niet eens wat het was.
De uitstoot van een paard vonden we vervelender dan een rokende
uitlaat. `Alsof het nooit voorbij zou gaan', zou Sonneveld zeggen.
Het OV werd intussen een zaak van de overheid.
Bus, trein en tram, die waren er gewoon.
Het woord klantvriendelijkheid moest volgens mij nog worden
uitgevonden. Gewoon een kaartje kopen en instappen.
Als je comfort en gemak wilde, dan kocht je maar een auto.
En zo werd het openbaar vervoer voor hele volksstammen een laatste
keuze - een noodoplossing voor als het echt niet anders kon.
Dat is natuurlijk niet zoals we dat graag willen.
Het openbaar vervoer moet geen noodoplossing zijn, maar de beste
oplossing.
Een logische, volwaardige schakel in de totale mobiliteitsketen.
Omdat we graag zien dat reizigers letterlijk en figuurlijk makkelijk
instappen, hebben we onszelf een paar jaar geleden de vraag gesteld
hoe we - met name in de regio - het openbaar vervoer aantrekkelijker
kunnen maken. Dan kom je dus al gauw uit bij marktwerking. Dat leidt
tot nieuwe initiatieven.
Regionále initiatieven ook, en daar zien we vandaag prachtige
voorbeelden van. Vanochtend op de Valleilijn, en nu hier: vier
gloednieuwe NS-stations. Apeldoorn-Osseveld, Twello, Voorst-Empe en
Apeldoorn De Maten.
Maar ik ben mij ervan bewust dat niet iedereen positief tegenover
marktwerking staat. Sommige mensen vinden dat het openbaar vervoer
gewoon helemaal in handen van de overheid moet zijn, omdat ze bang
zijn dat marktwerking ten koste gaat van de kwaliteit.
Daar heb ik begrip voor. Maar ik ben het er niet mee eens.
De overheid is de opdrachtgever en om het maar even heel simpel te
zeggen: `Wie betaalt, bepaalt'. Wij blijven de kaders aangeven en -
om maar even in OV-termen te blijven - de lijnen trekken.
Binnen die kaders en langs de lijnen laten we het ondernemerschap de
vrije loop. Dat samenspel leidt tot mooie dingen, zien we vandaag.
We zien nieuwe vervoerbedrijven ontstaan, die net als de exploitanten
van die goede oude paardentram nauwkeurig nagaan waar de mensen
behoefte aan hebben. Wanneer ze willen reizen en waar ze naartoe
moeten.
Ik merk ook dat er veel aandacht is voor de vraag hoe de mensen willen
reizen. Dat gaat niet ten koste van de kwaliteit, dat werkt juist
kwaliteitsverhogend. Voor houten bankjes hoeven we dus niet bang te
zijn.
Dames en heren,
Ik herinner mij een futuroloog - zijn naam houdt u van mij tegoed -
die in de jaren zestig voorspelde dat het openbaar vervoer rond de
eeuwwisseling zou zijn afgeschaft. Ik vraag mij af waar hij zijn
glazen bol vandaan had, want hij zat er - gelukkig maar zeg ik er bij
- helemaal naast.
Het openbaar vervoer is bezig aan een tweede leven, en dat leven zal
hopelijk heel lang duren.
We zullen er keihard aan moeten blijven werken.
Aan samenhang, aan bereikbaarheid van deur tot deur.
Aan alles wat het openbaar vervoer aantrekkelijk maakt.
Maar het enthousiasme waarmee de Valleilijn en de nieuwe stations in
de Stedendriehoek zijn gerealiseerd, geven mij alle vertrouwen in de
toekomst.
Dank u wel.
Ministerie van Verkeer en Waterstaat