Openbaar Ministerie

Zwijgen is zilver, spreken is goud

14 december 2006

Inleiding symposium Media en Strafrecht, 14 december 2006, mr. H.N. Brouwer, voorzitter van het College van procureurs-generaal.

Dames en heren.

Gek eigenlijk. Wij zijn hier opnieuw bijeen voor een bijeenkomst over het onderwerp âmedia en strafrechtâ. Ik zeg nadrukkelijk: âopnieuw bijeenâ. Elk jaar is er minstens wel één symposium, congres of studiemiddag over dat thema. Vanwaar die aandacht? Voor zover ik weet is er nooit een congres georganiseerd over âde media en de zorgâ, âde media en de levensmiddelenindustrieâ, of zelfs âde media en het bestuursrechtâ, terwijl daar toch ongetwijfeld behartenswaardige dingen over te zeggen zijn. Blijkbaar is de relatie tussen de journalistiek en de strafrechtspleging van een andere orde.

Ik denk, dat dat is, omdat strafrecht een onderwerp is, dat de mensen altijd zal fascineren. Strafrecht gaat over emotie, over afschuw, angst, woede en medelijden. Strafrecht leeft, wij voelen er allemaal iets bij, het is sexy, regelmatig raken we er opgewonden van. Er valt geld mee te verdienen ook op de radio, de televisie en bij de kranten. Kortom het is nieuws! We hebben ook allemaal een mening over geruchtmakende zaken. Inderdaad telt Nederland zestien miljoen strafrechters. Strafrecht is relatief gesproken ook nog eens heel toegankelijk. De belangrijke strafzaken worden immers in de volle openbaarheid van de zitting behandeld. En dat iedere dag weer, door het hele land.

Maar ondanks die continuë stroom van nieuws over het strafrecht, blijft de vraag groter dan het aanbod. Immers, juist die informatie die vaak het meest interessant is voor de media, kan niet altijd openbaar worden gemaakt. Bijvoorbeeld, wanneer het gaat om heel prille verdenkingen of om persoonlijke informatie over verdachten en slachtoffers, komen de grenzen aan de informatieverstrekking in beeld. Dat zorgt vanzelf voor frictie tussen enerzijds de journalistiek en anderzijds de politie en het OM.

Maar is het dan niet genoeg om één keer de spanningen te benoemen, de overbodige kou uit de lucht te nemen en weer over te gaan tot de orde van de dag? Waarom is het nodig, om steeds weer die congressen te organiseren?

Dat is, omdat er steeds weer nieuwe ontwikkelingen en incidenten zijn, die een herbezinning noodzakelijk maken. Neem nou het voorbeeld waar zowel de media als het strafrecht mee te maken hebben: de zogenoemde "horizontalisering". De traditionele verticale rolverdeling tussen burgers en autoriteiten valt weg. Informatievoorziening door de overheid of door één van de gevestigde media wordt niet meer vanzélf betrouwbaar gevonden. Het hoofdartikel in de avondkrant heeft niet veel méér gezag dan de ingezonden brief.

Burgers willen tegenwoordig zelf een inbreng hebben in het maatschappelijk debat en in de uitoefening van publieke taken. Bij het OM zien we dat met de opkomst van de burgeropsporing (denk maar aan Maurice de Hond) en bij de rechtsprekende macht met de roep om lekenrechtspraak. De kranten, de radio en de televisie hebben op hùn beurt te maken met de burgerjournalistiek. Sommige weblogs zijn al net zoân belangrijke bron van informatie als gevestigde media. Die horizontalisering van de informatievoorziening is goed te zien, wanneer ik mijn eigen naam op Google invoer. De eerste twaalf treffers zijn afkomstig van een internetencyclopedie, mijn eigen OM, twee televisieomroepen, een aantal juridische sites en een paar weblogs, waaronder een namaakeditie van NRC-Handelsblad.

De klassieke media zijn dus bepaald in de minderheid. Sterker nog, het OM is op het internet blijkbaar niet mÃnder belangrijk voor de nieuwsvoorziening over het OM dan de gevestigde journalistiek. Of om het anders uit te drukken: ook wij behoren tegenwoordig tot de media.

Deze kleine verkenning op het internet bewijst ook, dat het gezag van een procureur-generaal inderdaad niet meer vanzelf spreekt. Een aantal nieuwssites komt met het bericht van vorig jaar, dat tachtig procent van de Nederlanders mijn ontslag zou willen Op één van de weblogs kan men aanklikken of ik moet aftreden. De stand deze week: 92,17% is voor. Overigens hartelijk dank aan het adres van die negen mensen, die mij het voordeel van de twijfel gunnen!

En op de namaaksite van NRC-Handelsblad word ik door de maker, een schijnbaar ontevreden oud-medewerker van die krant, aangemerkt als Super-PL, waarbij PL voor âpathologische leugenaarâ staat.

Veel horizontaler moet het niet worden!

Ik zei al, dat volgens mij de interesse in de verhoudingen tussen de media en het strafrecht mede te maken heeft met de openbaarheid die inherent is aan de strafrechtspleging.

Om mij tot mijn éigen organisatie te beperken, waarom hecht het huidige OM zo aan openbaarheid?

Uiteraard gelden ook voor ons de gewone eisen van openheid als voor ieder ander overheidsorgaan in een democratische staat. De volksvertegenwoordiging moet immers zicht hebben op de wijze, waarop overheidsorganen zich van hun publieke taak kwijten.

De noodzaak voor het OM om openheid te betrachten, gaat echter veel verder. Uitgerekend wij, die het gedrag van anderen beoordelen en kwalificeren en daar zo nodig een straf voor eisen, dienen door middel van openbaarheid verantwoording af te leggen, althans ons toetsbaar op te stellen voor de buitenwereld. Het gaat daarbij niet alleen om de uiteindelijke uitkomst van een strafzaak, maar ook om de vraag of de regels aan de hand waarvan de zaak is onderzocht, keurig zijn toegepast. Willekeur is zéker zo funest voor het vertrouwen in de strafrechtspleging als het gevoel, dat een beslissing onjuist is.

Vergeet in dit verband ook niet, dat het openbaar ministerie monopolist is op het gebied van vervolging. Wij zijn de enige instantie, die iemand voor de strafrechter kan brengen. Dergelijke macht schept verplichtingen binnen een samenleving. Het is aan het OM om zichtbaar te maken, waarom het in dit verband de keuzen heeft gemaakt, dÃe het heeft gemaakt. Dat geldt net zo goed voor een beslissing om wél te vervolgen, als om nÃet te vervolgen. Het OM moet zichtbaar maken op welke wijze het invulling geeft aan het algemeen belang. Als het OM geen openheid van zaken zou geven, laadt het in ieder geval de verdenking van willekeur op zich.

En ten slotte: wij moeten met ons handhavende optreden potentiële wetsovertreders ervan weerhouden om in de fout te gaan. Gelet op het brede scala aan normen, die wij hebben te handhaven, behoort heel Nederland tot onze doelgroep. Dat betekent, dat onze boodschap bij een publiek van zestien miljoen mensen terecht moet komen. Dat kunnen wij niet zonder de media, hetgeen nog een reden te meer is, waarom het OM transparantie aan de dag moet leggen.

Openbaarheid is voor ons geen keuze, maar een essentiële bestaansvoorwaarde. Wij kunnen onze taak alleen dan uitoefenen, wanneer wij naar buiten gericht zijn.

Maar er zijn óók duidelijke grenzen aan de openbaarheid, die wij kunnen betrachten. Voor het OM geldt gebondenheid aan het recht. Het OM heeft zich bij zijn taakuitoefening rechtsstatelijk op te stellen. Het OM brengt weliswaar de verdachte voor de rechter, maar heeft ook diens rechten te dienen en te respecteren. Het algemeen belang omhelst immers meer dan het veroordeeld krijgen van schuldigen.

Bovendien dient het OM bij zijn taakuitoefening rekening te houden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De wet heeft op dat terrein terecht scherpe grenzen getrokken. Het staat ons niet vrij om de media naar hartelust te bedienen met persoonlijke informatie over verdachten, getuigen en slachtoffers.

En ten slotte hebben wij uiteraard rekening te houden met het onderzoeksbelang. Voor ons staat de opsporing centraal en niet de nieuwsgaring. Op dit punt lopen de belangen van de strafrechtelijke en de journalistieke waarheidsvinding dus duidelijk uiteen.

Wij leggen momenteel samen met de politie de laatste hand aan een nieuwe Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging. Een Aanwijzing, dat is een openbaar stuk, waarin het OM beleidsregels formuleert met betrekking tot de taakvervulling en de uitoefening van bevoegdheden. Mét deze nieuwe aanwijzing streven wij naar een actief, assertief en ook pro-actief voorlichtingsbeleid.

Dat nieuwe beleid betekent echter niet, dat bij de belangenafweging het onderzoeksbelang en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer minder gewicht in de schaal gaan leggen.

Wél willen we béter gebruik gaan maken van de ruimte voor openheid, die nu al aanwezig is binnen de bestaande belangenafweging.

Het probleem in het verleden was, dat men te makkelijk terugviel op de reflex van geslotenheid. Een beroep op het onderzoeksbelang of op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer was dan eerder een excuus dan het resultaat van een zorgvuldige afweging, waarbij ook het belang van openbaarheid tot zijn recht moest komen.

In belangrijke mate kwam die reflex voort uit de gedachte, dat de openbaarheid bij uitstek gestalte diende te krijgen op de rechtszitting. Nu Ãs dat ook zo, maar dat hoeft niet met zich mee te brengen, dat over een zaak dùs gezwegen wordt, totdat zij op de zitting aanhangig is gemaakt.

Die focus op de zitting betekende bijvóórbeeld, dat de politie te vaak buiten de voorlichting werd gehouden. Dat impliceerde een miskenning van de wezenlijke bijdrage, die de politie aan de strafrechtelijke handhaving levert. De burger heeft er recht op, te zien wat de politie doet.

Ook maakt de gerichtheid op een eventuele zitting, dat het OM vaak in de publiciteit geen thuis gaf in de periode vóór de behandeling ter zitting. Misschien kon dat in het verleden, toen de misdrijven nog eenvoudig waren en de media traag. Nu is er vanaf het moment van het bekend worden van het bestaan van een verdenking bij grote zaken continue berichtgeving. Kijkt u maar naar een zaak als die tegen meneer H. uit Amsterdam. Die zaak is al tientallen malen in het nieuws geweest, terwijl de inhoudelijke behandeling op de zitting nog niet eens heeft plaatsgevonden. Dan kan het OM geen stommetje gaan spelen.

Waarin onderscheidt het nieuwe voorlichtingsbeleid van OM zich van het huidige? Ik moet nog wat slagen om de arm houden, omdat de Aanwijzing nog niet formeel is vastgesteld. Aan de andere kant, na mijn lofzang op de openbaarheid van zoëven, kan ik er nu moeilijk het zwijgen toe gaan doen.

Ik wil vijf tipjes van de sluier oplichten:

1. Allereerst wordt erkend, dat de politie een belangrijke rol dient te vervullen bij de voorlichting over strafzaken.We stappen af van de gedachte, dat de politie moet zwijgen zodra op enigerlei manier een rechter bij de zaak betrokken is geweest. De taakverdeling wordt, dat de politie, in beginsel en op basis van afspraken vooraf, de woordvoering over de operationele kant van een onderzoek doet, terwijl de woordvoering door het OM een meer strategisch-juridisch karakter heeft. Dat kan dus betekenen, dat OM en politie elk voor zich informatie verstrekken over verschillende aspecten van een zelfde zaak. Die rolverdeling sluit goed aan bij de erkenning in het Versterkingsprogramma Opsporing en Vervolging, dat ook de politie professionele ruimte toekomt, ook al draagt het OM vanuit zijn gezagsrol over de politie de eindverantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek. En dan

2. De zogenaamde raadkamerregel. In de huidige Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging staat, dat de aanhouding van een verdachte pas bekend wordt gemaakt op het moment, dat de raadkamer van de rechtbank de gevangenhouding van de verdachte heeft bevolen. Die regel (die in de praktijk een radiostilte van ± veertien dagen kan omvatten) blijkt in de praktijk niet te werken, zeker ook, omdat de media vaak al de nodige voorkennis hebben over de aanhouding. De raadkamerregel wordt dus geschrapt.
3. De nieuwe Aanwijzing maakt het expliciet mogelijk, dat informatie over betrokkenen wordt verstrekt, wanneer dat nodig is om apert onjuiste berichtgeving te corrigeren. Bijvoorbeeld wanneer ten onrechte wordt bericht, dat de verdachte tot een bepaaalde bevolkingsgroep behoort en dat voor spanningen zorgt in de wijk waar het feit is gepleegd.

4. Een andere wijziging in het beleid is, dat minder moeilijk wordt gedaan over de identiteit van een verdachte, wanneer het gaat om een bekende Nederlander en toch al bekend is, dat hij of zij verdacht is.

5. Wij moeten voorts erkennen hóezeer het beeld, belangrijk is geworden bij de berichtgeving. Dat betekent, dat de officier van justitie of de advocaat-generaal die een zaak behandelt, zich in beginsel niet zullen verzetten tegen een beslissing om cameraâs toe te laten bij het voordragen van de zaak of het voorlezen van het requisitoir. Uiteraard voor zover de veiligheid van de betrokken collega niet in het geding is.

Zoals gezegd is de Aanwijzing erop gericht, dat het OM een actief voorlichtingsbeleid gaan voeren. Dat betekent alert optreden en niet steeds de zitting afwachten om openheid van zaken te geven. Bij die alertheid hoort ook, dat journalisten worden aangesproken op feitelijk onjuiste berichtgeving. We weten het, een rectificatietje rechts onderaan pagina twee is zo ongeveer het hoogste wat je ermee kunt bereiken. Niettemin is het voor de kwaliteit van de informatieverstrekking over strafzaken van wezenlijk belang, dat ook journalisten op hun professionaliteit worden aangesproken.

Actief voorlichten dus, maar niet ten koste van alles. De zakelijke berichtgeving staat voorop. Ook als wij in een vroeg stadium naar buiten treden, bijvoorbeeld door uit te leggen, waarom een onderzoek zich tot bepaalde feiten beperkt, moeten wij de oriëntatie op de rechter voor ogen blijven houden. Het is niet zo, dat de dossiers nu opengaan. Bij dit actieve voorlichtingsbeleid ligt de nadruk op informatie over zaken en over het onderzoek, niet over personen. Evenmin moeten wij in onze kwalificaties vooruit willen lopen op de beslissingen, die de rechter uiteindelijk moet nemen. Niemand is gebaat bij een (verdere) ontwikkeling in de richting van trial by media, waarbij het OM en de advocatuur elkaar verbaal te lijf gaan. Tot een alert voorlichtingsbeleid reken ik ook een deëscalerend beleid, dat aandacht heeft voor de positie van de raadsman van de verdachte, bijvoorbeeld door deze â uiteraard wanneer de omstandigheden dat toelaten â van tevoren in de inhoud van een persbericht te kennen, voordat het naar buiten gaat.

Dat was een sneak preview van het nieuwe voorlichtingsbeleid van het OM.

Nu zullen sommigen onder u de laatste weken bij het horen van de kreet âmedia en strafrechtâ misschien helemaal niet hebben gedacht aan voorlichtingsbeleid, maar meer aan de letterlijke toepassing van het strafrecht jegens journalisten.

Recentelijk is veel te doen geweest over twee strafrechtelijke onderzoeken, waarbij journalisten in beeld kwamen. Daarbij kan het beeld zijn ontstaan van een OM, dat de journalistiek monddood probeert te maken. Het ruimhartig gebruik van de term âjustitieâ in de media heeft er ook nog eens voor gezorgd, dat beslissingen van de AIVD en van een rechter-commissaris aan het OM werden toegerekend. Zullen we hier meteen maar met elkaar afspreken, dat we die verwarrende term niet meer gebruiken? Het OM noemen we voortaan âhet OMâ, de politie âde politieâ, de rechtbank âde rechtbankâ en het ministerie van Justitie âhet ministerie van Justitieâ. Alstublieft!

Gelet op alle verwarring van de laatste maanden is het goed om nog eens uit te leggen, hoe het OM rekening houdt met het belang van vrije nieuwsgaring, wanneer bij strafrechtelijke onderzoeken journalisten in beeld komen.

Door het Europees Hof in Straatsburg wordt de journalistieke taakuitoefening expliciet onder de bescherming van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gebracht.

Maar die bescherming is nÃet absoluut. Inperking is mogelijk, mits deze bij wet is geregeld en deze in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van (onder meer) de nationale en de openbare veiligheid en de voorkoming van strafbare feiten.

Toegepast in de praktijk betekent dat, dat de Europese en ook de Nederlandse rechter niet snel vindt, dat het gerechtvaardigd is om dwangmiddelen als een huiszoeking of een telefoontap bij journalisten toe te passen. En wanneer het wél toelaatbaar is, moet de keuze voor de dwangmiddelen goed worden onderbouwd en moet bij de toepassing ervan een hoge mate van zorgvuldigheid in acht moet worden genomen.

Het OM heeft om die zorgvuldigheid te bevorderen de Aanwijzing toepassing dwangmiddelen bij journalisten opgesteld.

De categorie zaken, waarin de grootste behoedzaamheid aan de dag moet worden gelegd, is die, waarbij de bronbescherming van journalisten in het geding is. Het is immers essentieel voor een journalist, dat hij vrijelijk contact kan hebben met mensen, die mogelijk voor hem belangrijke informatie hebben. Die bronbescherming kan volgens de Aanwijzing dan ook alleen doorbroken worden, wanneer dat noodzakelijk is om zeer ernstige misdrijven, zoals levensdelicten en zware zedenmisdrijven, te voorkomen of op te helderen. In die zeldzame gevallen moet de vrijheid van nieuwsgaring wijken voor de waarheidsvinding.

Onlangs hebben wij die keuze moeten maken. Binnen de onderwereld dook met enige regelmaat vertrouwelijke informatie op, die van de politie afkomstig was. Er was tegelijkertijd ook een lek naar een journalist, die zo goed geïnformeerd was, dat hij in staat was een verdachte duidelijk te maken, dat hÃj wist dat diens aanhouding op handen was. Dat achtten wij zo ernstig, dat wij ertoe zijn overgegaan om bij de rechter-commissaris een machtiging te vragen om een journalist te laten tappen. Dat was geen gemakkelijke afweging, maar wij konden het ons niet veroorloven met de armen over elkaar te blijven zitten, terwijl onderzoeken stuk werden gemaakt. Wij hebben immers de taak â en ook de plicht - om de rechtsorde te beschermen.

Een andere situatie die zich kan voordoen is, dat de journalist zelf verdacht wordt. Dat speelde enige tijd geleden bij de zaak, die nu in het nieuws is geweest vanwege de gijzeling van twee journalisten. De AIVD had aangifte gedaan, omdat zeer vertrouwelijke onderzoeksinformatie van die AIVD bij een gevaarlijke criminele organisatie terecht was gekomen. De journalisten hadden daar weet van en kregen zelf ook materiaal toegespeeld. Tevens hebben zij over deze kwestie gepubliceerd en daarbij ook uit de vertrouwelijke stukken geciteerd, waardoor het vermoeden bestond, dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan het misdrijf âopenbaar maken van een staatsgeheimâ. Dit feitencomplex was voor het OM reden een onderzoek in te stellen, dat zich ook op beide journalisten richtte. Na het afronden van het onderzoek is de beslissing genomen de zaak te seponeren. Bij die afweging zijn heel nadrukkelijk de criteria uit de Europese jurisprudentie betrokken. De journalisten hadden met hun publicatie beoogd een groot maatschappelijk belang te dienen â namelijk ruchtbaarheid geven aan het feit, dat vertrouwelijke AIVD-informatie naar criminelen werd gelekt, zij hadden een passieve rol vervuld in het geheel en waren in het algemeen zorgvuldig met de vertrouwelijke informatie omgesprongen. Aan de andere kant lag er een indicatie om toch te vervolgen in het feit, dat door de publicatie gegevens openbaar waren geworden, die informanten in levensgevaar hadden kunnen brengen.

Uit het onderzoek is echter naar voren gekomen, dat publicatie in dit geval nog te billijken was, omdat de betreffende informatie over informanten toch al in het criminele circuit bekend was. Alles afwegende hebben wij op basis van de jurisprudentie en de resultaten van het onderzoek geconcludeerd, dat vervolging niet op zijn plaats was.

En hoe zit het met die gijzelingskwestie? Daar besloot de rechter-commissaris na een verzoek van de raadsman van een van de verdachten de beide journalisten te laten gijzelen, omdat zij â zich beroepend op hun verschoningsrecht âweigerden vragen te beantwoorden, die konden leiden tot de onthulling van hun bron. Bij de toetsing van die gijzeling door de raadkamer van de rechtbank heeft de officier van justitie gevorderd de gijzeling te beëindigen, omdat zij disproportioneel was. De raadkamer beval de gijzeling op te heffen, omdat in casu een dergelijke inbreuk op het verschoningsrecht van de journalisten niet toelaatbaar was. Mij dunkt in alle opzichten een juiste beslissing.

Het is nooit een eenvoudige beslissing om journalisten als verdachte aan te merken of om dwangmiddelen tegen ze toe te passen. Om de zorgvuldigheid te bevorderen, betrekt de officier van justitie de parketleiding, de hoofdofficier van justitie en eventueel het College van procureurs-generaal bij de afweging. Het OM gaat dus niet over één nacht ijs. De praktijk toont, dat het OM de vrijheid van nieuwsgaring zeer serieus neemt. Het is al zeer zeldzaam, dat overwogen wordt om een journalist tot onderwerp van onderzoek te maken en dan wordt ook nog in de meeste gevallen besloten om toch de vrijheid van nieuwsgaring voorrang te geven boven de strafrechtelijke waarheidsvinding.

Overigens geldt ook hierbij een volstrekte openheid als wij een fout zouden maken. Niet hopen of gokken, dat het zal overwaaien, beste collega's, maar actieve openheid en verantwoording.

Naar aanleiding van de gijzelingskwestie wordt nu gedacht om het verschoningsrecht van journalisten wettelijk te gaan regelen. Ik verwacht daar weinig heil van. Zelfs als het lukt om de beroepsgroep met voldoende nauwkeurigheid af te bakenen â en dat terwijl het juist steeds moeilijker wordt om aan te geven wat precies een journalist is â dan nog blijft het feit, dat het hier om een moeilijk vraagstuk gaat. Enerzijds is er het grote belang van de vrijheid van nieuwsgaring, maar anderzijds blijft de noodzaak bestaan om onder omstandigheden een inbreuk op die vrijheid te kunnen maken ten behoeve van de waarheidsvinding in ernstige strafzaken. Wij kunnen dan ook geen totale immuniteit voor de journalistiek garanderen, net zo min als wij dat overigens kunnen voor artsen, advocaten en notarissen. Wij moeten er nu eenmaal rekening mee blijven houden dat â hoe behoorlijk de Nederlandse journalistiek ook is â er tussen al het koren ook enig kaf zit.

Het belangrijkste is dan, dat de keuze om in een concreet geval al dan niet een dwangmiddel tegen een journalist toe te passen, doordacht en met een transparante motivering van de belangenafweging wordt genomen. Een nieuw wetsartikel verandert niets aan de kwaliteit van die afweging en zou zelfs belemmerend kunnen werken.

Ik ga afsluiten. Wij leven in een tijdperk, waarin de noodzaak van openbaarheid voor het OM alleen maar groter wordt. Willen wij onze taak goed kunnen uit oefenen, dan moeten we wel open zijn. We moeten duidelijk maken waar we voor staan en, waarom wij bepaalde beslissingen nemen. Die openheid is niet altijd een vanzelfsprekendheid voor ons. We hebben nu eenmaal de neiging om vanwege het onderzoeksbelang de kaarten tegen de borst te willen houden. Bovendien hebben wij ook de plicht om de persoonlijke levenssfeer van de bij de strafrechtspleging betrokken burgers te beschermen. Toch is er ook met die belangrijke beperkingen meer ruimte voor openheid en die ruimte moeten we gaan benutten. Misschien is het een idee om een voorbeeld te nemen aan Moeder Teresa van Calcutta. Ook zij had enige schroom om de media goed te bedienen. Zij zei daarover: "ik maak nog liever een leproos schoon, dan dat ik de pers te woord sta".

Toch stapte ze over haar aversie heen en haalde de media binnen. We kunnen moeilijk volhouden, dat dat haar missie geschaad heeft.

Als het gaat om het uitoefenen van een publieke taak is het juiste spreekwoord: zwijgen is zilver, spreken is goud.