Zwijgen is zilver, spreken is goud
14 december 2006
Inleiding symposium Media en Strafrecht, 14 december 2006, mr. H.N.
Brouwer, voorzitter van het College van procureurs-generaal.
Dames en heren.
Gek eigenlijk. Wij zijn hier opnieuw bijeen voor een bijeenkomst over
het onderwerp âmedia en strafrechtâ. Ik zeg nadrukkelijk: âopnieuw
bijeenâ. Elk jaar is er minstens wel één symposium, congres of
studiemiddag over dat thema. Vanwaar die aandacht? Voor zover ik weet
is er nooit een congres georganiseerd over âde media en de zorgâ, âde
media en de levensmiddelenindustrieâ, of zelfs âde media en het
bestuursrechtâ, terwijl daar toch ongetwijfeld behartenswaardige
dingen over te zeggen zijn. Blijkbaar is de relatie tussen de
journalistiek en de strafrechtspleging van een andere orde.
Ik denk, dat dat is, omdat strafrecht een onderwerp is, dat de mensen
altijd zal fascineren. Strafrecht gaat over emotie, over afschuw,
angst, woede en medelijden. Strafrecht leeft, wij voelen er allemaal
iets bij, het is sexy, regelmatig raken we er opgewonden van. Er valt
geld mee te verdienen ook op de radio, de televisie en bij de kranten.
Kortom het is nieuws! We hebben ook allemaal een mening over
geruchtmakende zaken. Inderdaad telt Nederland zestien miljoen
strafrechters. Strafrecht is relatief gesproken ook nog eens heel
toegankelijk. De belangrijke strafzaken worden immers in de volle
openbaarheid van de zitting behandeld. En dat iedere dag weer, door
het hele land.
Maar ondanks die continuë stroom van nieuws over het strafrecht,
blijft de vraag groter dan het aanbod. Immers, juist die informatie
die vaak het meest interessant is voor de media, kan niet altijd
openbaar worden gemaakt. Bijvoorbeeld, wanneer het gaat om heel prille
verdenkingen of om persoonlijke informatie over verdachten en
slachtoffers, komen de grenzen aan de informatieverstrekking in beeld.
Dat zorgt vanzelf voor frictie tussen enerzijds de journalistiek en
anderzijds de politie en het OM.
Maar is het dan niet genoeg om één keer de spanningen te benoemen,
de overbodige kou uit de lucht te nemen en weer over te gaan tot de
orde van de dag? Waarom is het nodig, om steeds weer die congressen te
organiseren?
Dat is, omdat er steeds weer nieuwe ontwikkelingen en incidenten zijn,
die een herbezinning noodzakelijk maken. Neem nou het voorbeeld waar
zowel de media als het strafrecht mee te maken hebben: de zogenoemde
"horizontalisering". De traditionele verticale rolverdeling tussen
burgers en autoriteiten valt weg. Informatievoorziening door de
overheid of door één van de gevestigde media wordt niet meer
vanzélf betrouwbaar gevonden. Het hoofdartikel in de avondkrant heeft
niet veel méér gezag dan de ingezonden brief.
Burgers willen tegenwoordig zelf een inbreng hebben in het
maatschappelijk debat en in de uitoefening van publieke taken. Bij het
OM zien we dat met de opkomst van de burgeropsporing (denk maar aan
Maurice de Hond) en bij de rechtsprekende macht met de roep om
lekenrechtspraak. De kranten, de radio en de televisie hebben op hùn
beurt te maken met de burgerjournalistiek. Sommige weblogs zijn al net
zoân belangrijke bron van informatie als gevestigde media. Die
horizontalisering van de informatievoorziening is goed te zien,
wanneer ik mijn eigen naam op Google invoer. De eerste twaalf treffers
zijn afkomstig van een internetencyclopedie, mijn eigen OM, twee
televisieomroepen, een aantal juridische sites en een paar weblogs,
waaronder een namaakeditie van NRC-Handelsblad.
De klassieke media zijn dus bepaald in de minderheid. Sterker nog, het
OM is op het internet blijkbaar niet mÃnder belangrijk voor de
nieuwsvoorziening over het OM dan de gevestigde journalistiek. Of om
het anders uit te drukken: ook wij behoren tegenwoordig tot de media.
Deze kleine verkenning op het internet bewijst ook, dat het gezag van
een procureur-generaal inderdaad niet meer vanzelf spreekt. Een aantal
nieuwssites komt met het bericht van vorig jaar, dat tachtig procent
van de Nederlanders mijn ontslag zou willen Op één van de weblogs
kan men aanklikken of ik moet aftreden. De stand deze week: 92,17% is
voor. Overigens hartelijk dank aan het adres van die negen mensen, die
mij het voordeel van de twijfel gunnen!
En op de namaaksite van NRC-Handelsblad word ik door de maker, een
schijnbaar ontevreden oud-medewerker van die krant, aangemerkt als
Super-PL, waarbij PL voor âpathologische leugenaarâ staat.
Veel horizontaler moet het niet worden!
Ik zei al, dat volgens mij de interesse in de verhoudingen tussen de
media en het strafrecht mede te maken heeft met de openbaarheid die
inherent is aan de strafrechtspleging.
Om mij tot mijn éigen organisatie te beperken, waarom hecht het
huidige OM zo aan openbaarheid?
Uiteraard gelden ook voor ons de gewone eisen van openheid als voor
ieder ander overheidsorgaan in een democratische staat. De
volksvertegenwoordiging moet immers zicht hebben op de wijze, waarop
overheidsorganen zich van hun publieke taak kwijten.
De noodzaak voor het OM om openheid te betrachten, gaat echter veel
verder. Uitgerekend wij, die het gedrag van anderen beoordelen en
kwalificeren en daar zo nodig een straf voor eisen, dienen door middel
van openbaarheid verantwoording af te leggen, althans ons toetsbaar op
te stellen voor de buitenwereld. Het gaat daarbij niet alleen om de
uiteindelijke uitkomst van een strafzaak, maar ook om de vraag of de
regels aan de hand waarvan de zaak is onderzocht, keurig zijn
toegepast. Willekeur is zéker zo funest voor het vertrouwen in de
strafrechtspleging als het gevoel, dat een beslissing onjuist is.
Vergeet in dit verband ook niet, dat het openbaar ministerie
monopolist is op het gebied van vervolging. Wij zijn de enige
instantie, die iemand voor de strafrechter kan brengen. Dergelijke
macht schept verplichtingen binnen een samenleving. Het is aan het OM
om zichtbaar te maken, waarom het in dit verband de keuzen heeft
gemaakt, dÃe het heeft gemaakt. Dat geldt net zo goed voor een
beslissing om wél te vervolgen, als om nÃet te vervolgen. Het OM moet
zichtbaar maken op welke wijze het invulling geeft aan het algemeen
belang. Als het OM geen openheid van zaken zou geven, laadt het in
ieder geval de verdenking van willekeur op zich.
En ten slotte: wij moeten met ons handhavende optreden potentiële
wetsovertreders ervan weerhouden om in de fout te gaan. Gelet op het
brede scala aan normen, die wij hebben te handhaven, behoort heel
Nederland tot onze doelgroep. Dat betekent, dat onze boodschap bij een
publiek van zestien miljoen mensen terecht moet komen. Dat kunnen wij
niet zonder de media, hetgeen nog een reden te meer is, waarom het OM
transparantie aan de dag moet leggen.
Openbaarheid is voor ons geen keuze, maar een essentiële
bestaansvoorwaarde. Wij kunnen onze taak alleen dan uitoefenen,
wanneer wij naar buiten gericht zijn.
Maar er zijn óók duidelijke grenzen aan de openbaarheid, die wij
kunnen betrachten. Voor het OM geldt gebondenheid aan het recht. Het
OM heeft zich bij zijn taakuitoefening rechtsstatelijk op te stellen.
Het OM brengt weliswaar de verdachte voor de rechter, maar heeft ook
diens rechten te dienen en te respecteren. Het algemeen belang omhelst
immers meer dan het veroordeeld krijgen van schuldigen.
Bovendien dient het OM bij zijn taakuitoefening rekening te houden met
de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. De wet heeft op dat
terrein terecht scherpe grenzen getrokken. Het staat ons niet vrij om
de media naar hartelust te bedienen met persoonlijke informatie over
verdachten, getuigen en slachtoffers.
En ten slotte hebben wij uiteraard rekening te houden met het
onderzoeksbelang. Voor ons staat de opsporing centraal en niet de
nieuwsgaring. Op dit punt lopen de belangen van de strafrechtelijke en
de journalistieke waarheidsvinding dus duidelijk uiteen.
Wij leggen momenteel samen met de politie de laatste hand aan een
nieuwe Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging. Een
Aanwijzing, dat is een openbaar stuk, waarin het OM beleidsregels
formuleert met betrekking tot de taakvervulling en de uitoefening van
bevoegdheden. Mét deze nieuwe aanwijzing streven wij naar een actief,
assertief en ook pro-actief voorlichtingsbeleid.
Dat nieuwe beleid betekent echter niet, dat bij de belangenafweging
het onderzoeksbelang en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
minder gewicht in de schaal gaan leggen.
Wél willen we béter gebruik gaan maken van de ruimte voor openheid,
die nu al aanwezig is binnen de bestaande belangenafweging.
Het probleem in het verleden was, dat men te makkelijk terugviel op de
reflex van geslotenheid. Een beroep op het onderzoeksbelang of op de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer was dan eerder een excuus
dan het resultaat van een zorgvuldige afweging, waarbij ook het belang
van openbaarheid tot zijn recht moest komen.
In belangrijke mate kwam die reflex voort uit de gedachte, dat de
openbaarheid bij uitstek gestalte diende te krijgen op de
rechtszitting. Nu Ãs dat ook zo, maar dat hoeft niet met zich mee te
brengen, dat over een zaak dùs gezwegen wordt, totdat zij op de
zitting aanhangig is gemaakt.
Die focus op de zitting betekende bijvóórbeeld, dat de politie te
vaak buiten de voorlichting werd gehouden. Dat impliceerde een
miskenning van de wezenlijke bijdrage, die de politie aan de
strafrechtelijke handhaving levert. De burger heeft er recht op, te
zien wat de politie doet.
Ook maakt de gerichtheid op een eventuele zitting, dat het OM vaak in
de publiciteit geen thuis gaf in de periode vóór de behandeling ter
zitting. Misschien kon dat in het verleden, toen de misdrijven nog
eenvoudig waren en de media traag. Nu is er vanaf het moment van het
bekend worden van het bestaan van een verdenking bij grote zaken
continue berichtgeving. Kijkt u maar naar een zaak als die tegen
meneer H. uit Amsterdam. Die zaak is al tientallen malen in het nieuws
geweest, terwijl de inhoudelijke behandeling op de zitting nog niet
eens heeft plaatsgevonden. Dan kan het OM geen stommetje gaan spelen.
Waarin onderscheidt het nieuwe voorlichtingsbeleid van OM zich van het
huidige? Ik moet nog wat slagen om de arm houden, omdat de Aanwijzing
nog niet formeel is vastgesteld. Aan de andere kant, na mijn lofzang
op de openbaarheid van zoëven, kan ik er nu moeilijk het zwijgen toe
gaan doen.
Ik wil vijf tipjes van de sluier oplichten:
1. Allereerst wordt erkend, dat de politie een belangrijke rol dient
te vervullen bij de voorlichting over strafzaken.We stappen af van
de gedachte, dat de politie moet zwijgen zodra op enigerlei manier
een rechter bij de zaak betrokken is geweest. De taakverdeling
wordt, dat de politie, in beginsel en op basis van afspraken
vooraf, de woordvoering over de operationele kant van een
onderzoek doet, terwijl de woordvoering door het OM een meer
strategisch-juridisch karakter heeft. Dat kan dus betekenen, dat
OM en politie elk voor zich informatie verstrekken over
verschillende aspecten van een zelfde zaak. Die rolverdeling sluit
goed aan bij de erkenning in het Versterkingsprogramma Opsporing
en Vervolging, dat ook de politie professionele ruimte toekomt,
ook al draagt het OM vanuit zijn gezagsrol over de politie de
eindverantwoordelijkheid voor het opsporingsonderzoek.
En dan
2. De zogenaamde raadkamerregel. In de huidige Aanwijzing
voorlichting opsporing en vervolging staat, dat de aanhouding van
een verdachte pas bekend wordt gemaakt op het moment, dat de
raadkamer van de rechtbank de gevangenhouding van de verdachte
heeft bevolen. Die regel (die in de praktijk een radiostilte van
± veertien dagen kan omvatten) blijkt in de praktijk niet te
werken, zeker ook, omdat de media vaak al de nodige voorkennis
hebben over de aanhouding. De raadkamerregel wordt dus geschrapt.
3. De nieuwe Aanwijzing maakt het expliciet mogelijk, dat informatie
over betrokkenen wordt verstrekt, wanneer dat nodig is om apert
onjuiste berichtgeving te corrigeren. Bijvoorbeeld wanneer ten
onrechte wordt bericht, dat de verdachte tot een bepaaalde
bevolkingsgroep behoort en dat voor spanningen zorgt in de wijk
waar het feit is gepleegd.
4. Een andere wijziging in het beleid is, dat minder moeilijk wordt
gedaan over de identiteit van een verdachte, wanneer het gaat om
een bekende Nederlander en toch al bekend is, dat hij of zij
verdacht is.
5. Wij moeten voorts erkennen hóezeer het beeld, belangrijk is
geworden bij de berichtgeving. Dat betekent, dat de officier van
justitie of de advocaat-generaal die een zaak behandelt, zich in
beginsel niet zullen verzetten tegen een beslissing om cameraâs
toe te laten bij het voordragen van de zaak of het voorlezen van
het requisitoir. Uiteraard voor zover de veiligheid van de
betrokken collega niet in het geding is.
Zoals gezegd is de Aanwijzing erop gericht, dat het OM een actief
voorlichtingsbeleid gaan voeren. Dat betekent alert optreden en niet
steeds de zitting afwachten om openheid van zaken te geven. Bij die
alertheid hoort ook, dat journalisten worden aangesproken op feitelijk
onjuiste berichtgeving. We weten het, een rectificatietje rechts
onderaan pagina twee is zo ongeveer het hoogste wat je ermee kunt
bereiken. Niettemin is het voor de kwaliteit van de
informatieverstrekking over strafzaken van wezenlijk belang, dat ook
journalisten op hun professionaliteit worden aangesproken.
Actief voorlichten dus, maar niet ten koste van alles. De zakelijke
berichtgeving staat voorop. Ook als wij in een vroeg stadium naar
buiten treden, bijvoorbeeld door uit te leggen, waarom een onderzoek
zich tot bepaalde feiten beperkt, moeten wij de oriëntatie op de
rechter voor ogen blijven houden. Het is niet zo, dat de dossiers nu
opengaan. Bij dit actieve voorlichtingsbeleid ligt de nadruk op
informatie over zaken en over het onderzoek, niet over personen.
Evenmin moeten wij in onze kwalificaties vooruit willen lopen op de
beslissingen, die de rechter uiteindelijk moet nemen. Niemand is
gebaat bij een (verdere) ontwikkeling in de richting van trial by
media, waarbij het OM en de advocatuur elkaar verbaal te lijf gaan.
Tot een alert voorlichtingsbeleid reken ik ook een deëscalerend
beleid, dat aandacht heeft voor de positie van de raadsman van de
verdachte, bijvoorbeeld door deze â uiteraard wanneer de
omstandigheden dat toelaten â van tevoren in de inhoud van een
persbericht te kennen, voordat het naar buiten gaat.
Dat was een sneak preview van het nieuwe voorlichtingsbeleid van het
OM.
Nu zullen sommigen onder u de laatste weken bij het horen van de kreet
âmedia en strafrechtâ misschien helemaal niet hebben gedacht aan
voorlichtingsbeleid, maar meer aan de letterlijke toepassing van het
strafrecht jegens journalisten.
Recentelijk is veel te doen geweest over twee strafrechtelijke
onderzoeken, waarbij journalisten in beeld kwamen. Daarbij kan het
beeld zijn ontstaan van een OM, dat de journalistiek monddood probeert
te maken. Het ruimhartig gebruik van de term âjustitieâ in de media
heeft er ook nog eens voor gezorgd, dat beslissingen van de AIVD en
van een rechter-commissaris aan het OM werden toegerekend. Zullen we
hier meteen maar met elkaar afspreken, dat we die verwarrende term
niet meer gebruiken? Het OM noemen we voortaan âhet OMâ, de politie
âde politieâ, de rechtbank âde rechtbankâ en het ministerie van
Justitie âhet ministerie van Justitieâ. Alstublieft!
Gelet op alle verwarring van de laatste maanden is het goed om nog
eens uit te leggen, hoe het OM rekening houdt met het belang van vrije
nieuwsgaring, wanneer bij strafrechtelijke onderzoeken journalisten in
beeld komen.
Door het Europees Hof in Straatsburg wordt de journalistieke
taakuitoefening expliciet onder de bescherming van het Europees
Verdrag voor de Rechten van de Mens gebracht.
Maar die bescherming is nÃet absoluut. Inperking is mogelijk, mits
deze bij wet is geregeld en deze in een democratische samenleving
noodzakelijk is in het belang van (onder meer) de nationale en de
openbare veiligheid en de voorkoming van strafbare feiten.
Toegepast in de praktijk betekent dat, dat de Europese en ook de
Nederlandse rechter niet snel vindt, dat het gerechtvaardigd is om
dwangmiddelen als een huiszoeking of een telefoontap bij journalisten
toe te passen. En wanneer het wél toelaatbaar is, moet de keuze voor
de dwangmiddelen goed worden onderbouwd en moet bij de toepassing
ervan een hoge mate van zorgvuldigheid in acht moet worden genomen.
Het OM heeft om die zorgvuldigheid te bevorderen de Aanwijzing
toepassing dwangmiddelen bij journalisten opgesteld.
De categorie zaken, waarin de grootste behoedzaamheid aan de dag moet
worden gelegd, is die, waarbij de bronbescherming van journalisten in
het geding is. Het is immers essentieel voor een journalist, dat hij
vrijelijk contact kan hebben met mensen, die mogelijk voor hem
belangrijke informatie hebben. Die bronbescherming kan volgens de
Aanwijzing dan ook alleen doorbroken worden, wanneer dat noodzakelijk
is om zeer ernstige misdrijven, zoals levensdelicten en zware
zedenmisdrijven, te voorkomen of op te helderen. In die zeldzame
gevallen moet de vrijheid van nieuwsgaring wijken voor de
waarheidsvinding.
Onlangs hebben wij die keuze moeten maken. Binnen de onderwereld dook
met enige regelmaat vertrouwelijke informatie op, die van de politie
afkomstig was. Er was tegelijkertijd ook een lek naar een journalist,
die zo goed geïnformeerd was, dat hij in staat was een verdachte
duidelijk te maken, dat hÃj wist dat diens aanhouding op handen was.
Dat achtten wij zo ernstig, dat wij ertoe zijn overgegaan om bij de
rechter-commissaris een machtiging te vragen om een journalist te
laten tappen. Dat was geen gemakkelijke afweging, maar wij konden het
ons niet veroorloven met de armen over elkaar te blijven zitten,
terwijl onderzoeken stuk werden gemaakt. Wij hebben immers de taak â
en ook de plicht - om de rechtsorde te beschermen.
Een andere situatie die zich kan voordoen is, dat de journalist zelf
verdacht wordt. Dat speelde enige tijd geleden bij de zaak, die nu in
het nieuws is geweest vanwege de gijzeling van twee journalisten. De
AIVD had aangifte gedaan, omdat zeer vertrouwelijke
onderzoeksinformatie van die AIVD bij een gevaarlijke criminele
organisatie terecht was gekomen. De journalisten hadden daar weet van
en kregen zelf ook materiaal toegespeeld. Tevens hebben zij over deze
kwestie gepubliceerd en daarbij ook uit de vertrouwelijke stukken
geciteerd, waardoor het vermoeden bestond, dat zij zich schuldig
hadden gemaakt aan het misdrijf âopenbaar maken van een staatsgeheimâ.
Dit feitencomplex was voor het OM reden een onderzoek in te stellen,
dat zich ook op beide journalisten richtte. Na het afronden van het
onderzoek is de beslissing genomen de zaak te seponeren. Bij die
afweging zijn heel nadrukkelijk de criteria uit de Europese
jurisprudentie betrokken. De journalisten hadden met hun publicatie
beoogd een groot maatschappelijk belang te dienen â namelijk
ruchtbaarheid geven aan het feit, dat vertrouwelijke AIVD-informatie
naar criminelen werd gelekt, zij hadden een passieve rol vervuld in
het geheel en waren in het algemeen zorgvuldig met de vertrouwelijke
informatie omgesprongen. Aan de andere kant lag er een indicatie om
toch te vervolgen in het feit, dat door de publicatie gegevens
openbaar waren geworden, die informanten in levensgevaar hadden kunnen
brengen.
Uit het onderzoek is echter naar voren gekomen, dat publicatie in dit
geval nog te billijken was, omdat de betreffende informatie over
informanten toch al in het criminele circuit bekend was. Alles
afwegende hebben wij op basis van de jurisprudentie en de resultaten
van het onderzoek geconcludeerd, dat vervolging niet op zijn plaats
was.
En hoe zit het met die gijzelingskwestie? Daar besloot de
rechter-commissaris na een verzoek van de raadsman van een van de
verdachten de beide journalisten te laten gijzelen, omdat zij â zich
beroepend op hun verschoningsrecht âweigerden vragen te beantwoorden,
die konden leiden tot de onthulling van hun bron. Bij de toetsing van
die gijzeling door de raadkamer van de rechtbank heeft de officier van
justitie gevorderd de gijzeling te beëindigen, omdat zij
disproportioneel was. De raadkamer beval de gijzeling op te heffen,
omdat in casu een dergelijke inbreuk op het verschoningsrecht van de
journalisten niet toelaatbaar was. Mij dunkt in alle opzichten een
juiste beslissing.
Het is nooit een eenvoudige beslissing om journalisten als verdachte
aan te merken of om dwangmiddelen tegen ze toe te passen. Om de
zorgvuldigheid te bevorderen, betrekt de officier van justitie de
parketleiding, de hoofdofficier van justitie en eventueel het College
van procureurs-generaal bij de afweging. Het OM gaat dus niet over
één nacht ijs. De praktijk toont, dat het OM de vrijheid van
nieuwsgaring zeer serieus neemt. Het is al zeer zeldzaam, dat
overwogen wordt om een journalist tot onderwerp van onderzoek te maken
en dan wordt ook nog in de meeste gevallen besloten om toch de
vrijheid van nieuwsgaring voorrang te geven boven de strafrechtelijke
waarheidsvinding.
Overigens geldt ook hierbij een volstrekte openheid als wij een fout
zouden maken. Niet hopen of gokken, dat het zal overwaaien, beste
collega's, maar actieve openheid en verantwoording.
Naar aanleiding van de gijzelingskwestie wordt nu gedacht om het
verschoningsrecht van journalisten wettelijk te gaan regelen. Ik
verwacht daar weinig heil van. Zelfs als het lukt om de beroepsgroep
met voldoende nauwkeurigheid af te bakenen â en dat terwijl het juist
steeds moeilijker wordt om aan te geven wat precies een journalist is
â dan nog blijft het feit, dat het hier om een moeilijk vraagstuk
gaat. Enerzijds is er het grote belang van de vrijheid van
nieuwsgaring, maar anderzijds blijft de noodzaak bestaan om onder
omstandigheden een inbreuk op die vrijheid te kunnen maken ten behoeve
van de waarheidsvinding in ernstige strafzaken. Wij kunnen dan ook
geen totale immuniteit voor de journalistiek garanderen, net zo min
als wij dat overigens kunnen voor artsen, advocaten en notarissen. Wij
moeten er nu eenmaal rekening mee blijven houden dat â hoe behoorlijk
de Nederlandse journalistiek ook is â er tussen al het koren ook enig
kaf zit.
Het belangrijkste is dan, dat de keuze om in een concreet geval al dan
niet een dwangmiddel tegen een journalist toe te passen, doordacht en
met een transparante motivering van de belangenafweging wordt genomen.
Een nieuw wetsartikel verandert niets aan de kwaliteit van die
afweging en zou zelfs belemmerend kunnen werken.
Ik ga afsluiten. Wij leven in een tijdperk, waarin de noodzaak van
openbaarheid voor het OM alleen maar groter wordt. Willen wij onze
taak goed kunnen uit oefenen, dan moeten we wel open zijn. We moeten
duidelijk maken waar we voor staan en, waarom wij bepaalde
beslissingen nemen. Die openheid is niet altijd een
vanzelfsprekendheid voor ons. We hebben nu eenmaal de neiging om
vanwege het onderzoeksbelang de kaarten tegen de borst te willen
houden. Bovendien hebben wij ook de plicht om de persoonlijke
levenssfeer van de bij de strafrechtspleging betrokken burgers te
beschermen. Toch is er ook met die belangrijke beperkingen meer ruimte
voor openheid en die ruimte moeten we gaan benutten. Misschien is het
een idee om een voorbeeld te nemen aan Moeder Teresa van Calcutta. Ook
zij had enige schroom om de media goed te bedienen. Zij zei daarover:
"ik maak nog liever een leproos schoon, dan dat ik de pers te woord
sta".
Toch stapte ze over haar aversie heen en haalde de media binnen. We
kunnen moeilijk volhouden, dat dat haar missie geschaad heeft.
Als het gaat om het uitoefenen van een publieke taak is het juiste
spreekwoord: zwijgen is zilver, spreken is goud.
Openbaar Ministerie