Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Uw brief 20 november 2006 Doorkiesnummer Ons kenmerk SV/WV/06/95967 Datum 19 december 2006 Onderwerp vragen van het lid De Wit (SP)

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid De Wit (SP) over een lagere WAO-uitkering aan werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten bij levensloopbijdrage van de werkgever..

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. A.J. de Geus)

Bijlage(n): Antwoorden op Kamervragen

Ons kenmerk SV/WV/06/95967

2060703260

Antwoorden op de vragen van het lid De Wit (SP) over een lagere WAO-uitkering aan werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten bij levensloopbijdrage van de werkgever (ingezonden 17 november 2006)

Vraag 1.
Is het u bekend dat het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) het arbeidsongeschiktheidspercentage van werkende gedeeltelijk arbeidsongeschikten verlaagt als hij of zij een levensloopbijdrage van de werkgever ontvangt?1

Antwoord 1.
Ik ben ervan op de hoogte dat de VNG op haar website meldt dat de levensloopbijdrage van de werkgever leidt tot een hogere resterende verdiencapaciteit van de arbeidsongeschikte werknemer, waardoor deze een lagere arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt.

Het verstrekken van een levensloopbijdrage door een werkgever leidt alleen tot een lagere WAO-uitkering als de resterende verdiencapaciteit daardoor zodanig toeneemt dat de betrokkene in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld. Dit kan als volgt worden toegelicht.
Het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt bepaald door een vergelijking van het maatmanloon met de resterende verdiencapaciteit. Deze resterende verdiencapaciteit is gelijk aan het loon van de middelste van de drie functies die door de arbeidsdeskundige worden geduid. Als de betrokkene echter feitelijk een hoger loon verdient, dan is de resterende verdiencapaciteit gelijk aan dat loon.
Het voorgaande betekent het volgende voor de WAO-uitkering van een gedeeltelijk arbeidsongeschikte die gaat werken. Indien hij feitelijk minder gaat verdienen dan zijn resterende verdiencapaciteit, dan heeft het gaan werken geen gevolgen voor zijn arbeidsongeschiktheidpercentage en zijn WAO-uitkering. Een werkgeversbijdrage voor de levensloopregeling brengt daarin geen verandering, zolang het feitelijk verdiende loon, met inbegrip van die werkgeversbijdrage, lager blijft dan de resterende verdiencapaciteit. Pas als de betrokkene feitelijk meer gaat verdienen kan dat gevolgen hebben voor zijn WAO- uitkering. In dat geval neemt zijn resterende verdiencapaciteit immers toe, wat tot een lager arbeidsongeschiktheidspercentage leidt. Dit laatste kan tot een lagere WAO-uitkering leiden. Dit doet zich echter alleen voor als de betrokkene door zijn lagere mate van arbeidsongeschiktheid in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse wordt ingedeeld.


1 http:/www.vng.nl/smartsite.dws?id=61519

---

Ons kenmerk SV/WV/06/95967

Vraag 2.
Acht u het rechtvaardig dat hierdoor de uitkering wordt verlaagd en deelname aan de levensloopregeling niet mogelijk is, waardoor gezonde werkenden wel perspectief hebben op vervroegde uittreding en gedeeltelijk werkende arbeidsongeschikten niet? Zo ja, waarom?

Vraag 3.
Wilt u maatregelen treffen zodat de levensloopbijdrage van de werkgever niet betrokken wordt bij de bepaling van het arbeidsongeschiktheidspercentage? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 2 en 3.
De werkgeversbijdrage levensloop is een vrij besteedbaar deel van het bruto loon. De werknemer bepaalt immers zelf of, en zo ja, hoeveel hij daarvan op zijn levenslooprekening laat storten. De consequentie hiervan is dat de werkgeversbijdrage onlosmakelijk wordt meegeteld bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit, het maatmanloon én het dagloon.


---