Raad van State
Verdonk had het begrip 'schrijnend geval' beter moeten invullen
Minister Verdonk heeft onvoldoende gemotiveerd waarom een
uitgeprocedeerde vreemdeling, die zich had aangemeld als "schrijnend
geval", geen "schrijnend geval" is. Dat volgt uit een uitspraak van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van vandaag (21
december 2006). Daarmee heeft de minister geen gelijk gekregen in het
hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die in
juli 2006 oordeelde dat de minister algemene criteria had moeten
formuleren over het begrip "schrijnend".
In januari 2003 heeft toenmalig Minister Nawijn voor
Vreemdelingenzaken de bereidheid uitgesproken om in "schrijnende
gevallen" gebruik te maken van zijn zogenoemde discretionaire
bevoegdheid en in die gevallen alsnog een verblijfsvergunning te
verlenen. Vele uitgeprocedeerde vreemdelingen hebben zich vervolgens
bij de minister gemeld. Een aantal heeft alsnog een
verblijfsvergunning gekregen. Van andere vreemdelingen is het verzoek
echter afgewezen, omdat volgens minister Verdonk geen sprake was van
een "schrijnend geval".
De Raad van State oordeelt nu in zijn uitspraak dat de minister niet
kan volstaan met het enkele standpunt dat de door de vreemdeling
aangevoerde feiten en omstandigheden geen "schrijnend geval"
opleveren, nu onvoldoende duidelijk is wat de minister onder deze term
verstaat.
De minister zal meer inzicht moeten geven in de vraag waarom de
uitgeprocedeerde vreemdeling wel of niet als "schrijnend geval" kan
worden aangemerkt. Het is aan de minister om te bepalen op welke wijze
dit zal gebeuren.
Tegen de uitspraak van de Raad van State is geen hoger beroep
mogelijk.