BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 1
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
18 december 2006
BESLUIT RBD0192(K08)
Gelet op
*de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, alsmede op het Besluit biotechnologie bij dieren
en de Regeling vergunning biotechnologie bij dieren;
*de aanvraag van het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht van 5 juli 2006 met de
aanvullingen hierop van 11 juli 2006, 12 juli 2006 en 17 juli 2006;
*het advies van de Commissie biotechnologie bij dieren uitgebracht op 20 september 2006,
kenmerk CBD/06.249/RT;
*het ontwerpbesluit van 5 oktober 2006;
*de hoorzitting gehouden op 13 november 2006.
Gelet op de feiten en overwegingen als opgenomen in bijlage I bij deze beschikking,
BESLUIT:
1. Een vergunning als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdelen a en b, van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren wordt verleend aan het Universitair Medisch Centrum Utrecht te
Utrecht.
2. De vergunning wordt verleend voor de werkzaamheden omschreven in beperking 2 en zoals
omschreven in de aanvraag van het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht van 5 juli
2006 met de aanvullingen hierop van 11 juli 2006, 12 juli 2006 en 17 juli 2006, met
inachtneming van de in deze vergunning opgenomen voorschriften en beperkingen.
Beperking 1
De biotechnologische handelingen mogen uitsluitend plaatsvinden in het Gemeenschappelijk
Dierenlaboratorium (GDL), Bolognalaan 50 te Utrecht.
Beperking 2
1. De onderhavige vergunning heeft uitsluitend betrekking op het navolgende, zoals beschreven
in de aanvraag van 5 juli 2006 met de aanvullingen hierop van 11 juli 2006, 12 juli 2006 en 17
juli 2006 van het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht:
a) micro-injectie van DNA in de voorkern van bevruchte eicellen;
b) micro-injectie van genetisch gemodificeerde embryonale stamcellen in blastocysten of morula's;
c) het met behulp van lentivirale genconstructen in de bevruchte eicel inbrengen van
genconstructen die siRNA's tot expressie brengen met de bedoeling om de activiteit van een
gen dat onderwerp is van onderzoek, te verlagen;
d) waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende genen en genconstructen:
*Notch1, Hes, siRNA;
*tevens zal gebruik gemaakt worden van genen en genconstructen uit het moleculaire
standaardinstrumentarium (zie bijlage 1 van het advies van de Commissie biotechnologie bij
dieren).
2. De biotechnologische handelingen bij dieren dienen binnen 4 jaar na dagtekening van dit
besluit te zijn verricht.
3. Bij de in het kader van deze vergunning toegestane biotechnologische handelingen mogen in
totaal maximaal 600 muizen worden gebruikt voor het genereren van 4 lijnen..BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 2
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
Voorschrift 1
Het bij de werkzaamheden betrokken personeel dient van de bepalingen van deze vergunning op
de hoogte te zijn.
Voorschrift 2
Indien zich (bij-)effecten voordoen, waardoor de gezondheid of het welzijn van de betrokken
dieren ernstig benadeeld wordt, dient bij de dieren waarvan de gezondheid of het welzijn ernstig
benadeeld wordt, ingegrepen te worden met medicatie. Indien dit niet mogelijk is of niet het
gewenste effect heeft en ernstig ongerief blijft bestaan, dienen de dieren onverwijld te worden
gedood. Hiervan kan slechts afgeweken worden indien dit aantoonbaar een experiment van
substantieel belang verijdelt. Van de gedode dieren wordt een pathologierapport opgesteld dat
toegevoegd wordt aan het in voorschrift 4 genoemde logboek.
Voorschrift 3
Van (bij-)effecten die niet als beoogd of verwacht worden genoemd in de aanvraag van het
Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht van 5 juli 2006 met de aanvullingen hierop van 11
juli 2006, 12 juli 2006 en 17 juli 2006 en derhalve onverwacht zijn, en waardoor de gezondheid of
het welzijn van de betrokken dieren ernstig wordt benadeeld, wordt onverwijld door middel van
een aangetekend schrijven aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit melding
gemaakt, onder vermelding van het nummer van deze vergunning, het gebruikte genconstruct en
de waargenomen onverwachte effecten.
Tevens dienen de betrokken dieren conform voorschrift 2 onverwijld te worden gedood en dient
er van deze dieren een pathologierapport opgesteld te worden dat toegevoegd wordt aan het in
voorschrift 4 genoemde logboek.
Voorschrift 4
1. Gedurende het uitvoeren van de in beperking 2, eerste lid, beschreven handelingen en
gedurende het onderzoek dat door de vergunninghouder met de vervaardigde genetisch
gemodificeerde dieren wordt verricht, wordt een logboek of database als bedoeld in de "Code
of Practice, welzijnsbewaking van proefdieren" van de Voedsel en Waren Autoriteit
bijgehouden.
2. Het logboek of de database, beschreven in het eerste lid, dient aanwezig te zijn in de inrichting
waar de betrokken dieren gehuisvest zijn.
3. Het logboek of de database, beschreven in het eerste lid, omvat tenminste de volgende
gegevens:
*het aantal dieren gebruikt bij de biotechnologische handeling;
*het aantal dieren dat de genetische modificatie (chimaera en transgenen) bezit;
*gegevens met betrekking tot de algemene gezondheids- en welzijnstoestand van de bij het
onderzoek betrokken dieren, te weten: de eetlust, het gewichtsverloop, het gedrag van de
dieren, en gegevens met betrekking tot eventuele opvallende kenmerken of afwijkingen van
de genetisch gemodificeerde dieren (chimaera en transgenen).
4. De vergunninghouder is verplicht aan toezichthoudende ambtenaren op hun verzoek inzage te
verlenen in het logboek of de database.
Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij het College van Beroep voor het
bedrijfsleven. Het beroepschrift moet - vergezeld van een afschrift van dit besluit - binnen zes
weken na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd worden verzonden naar:
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven
Postbus 20021
2500 EZ Den Haag.
Voor de behandeling van het beroepsschrift is een griffierecht verschuldigd, dat voor natuurlijke
personen ¤ 211,-- bedraagt en voor andere dan natuurlijke personen ¤ 422,-- bedraagt..BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 3
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
Op grond van artikel 72, aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren bestaat in
ieder geval de bevoegdheid tot onmiddellijke schorsing, intrekking of wijziging van deze
beschikking indien wordt gehandeld in strijd met de aan deze vergunning verbonden
voorschriften of met de beperkingen waaronder deze vergunning is verleend.
's-Gravenhage, 18 december 2006
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
Voor deze:
DE DIRECTEUR-GENERAAL,
mr. A. Oostra.BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 4
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
Bijlage I bij besluit RBD0192(K08)
Gelezen de aanvraag van het Universitair Medisch Centrum Utrecht te Utrecht van 5 juli 2006 met
de aanvullingen hierop van 11 juli 2006, 12 juli 2006 en 17 juli 2006 met het verzoek om een
vergunning als bedoeld in artikel 66, eerste lid, onderdeel a en b, van de Gezondheids- en
welzijnswet voor dieren, in het kader van het Besluit biotechnologie bij dieren; gelet op het
ontwerpbesluit van 5 oktober 2006.
Aan het besluit liggen de volgende feiten en overwegingen ten grondslag.
I. Aanvraag
De aanvraag en de aanvullende informatie hebben betrekking op:
a) micro-injectie van DNA in de voorkern van bevruchte eicellen;
b) micro-injectie van genetisch gemodificeerde embryonale stamcellen in blastocysten of morula's;
c) het met behulp van lentivirale genconstructen in de bevruchte eicel inbrengen van
genconstructen die siRNA's tot expressie brengen met de bedoeling om de activiteit van een
gen dat onderwerp is van onderzoek, te verlagen;
d) waarbij gebruik wordt gemaakt van de volgende genen en genconstructen:
*Notch1, Hes, siRNA;
*tevens zal gebruik gemaakt worden van genen en genconstructen uit het moleculaire
standaardinstrumentarium (zie bijlage 1 van het advies van de Commissie biotechnologie bij
dieren);
e) de biotechnologische handelingen bij dieren zullen worden uitgevoerd gedurende een periode
van vier jaar;
f) bij dit onderzoek zullen maximaal 600 muizen nodig zijn voor het genereren van 4 lijnen;
g) embryo's of sperma van de genetisch gemodificeerde lijnen zullen worden ingevroren. De
dieren zullen op verzoek ter beschikking worden gesteld aan derden.
Het onderzoek richt zich op het verkrijgen van inzicht in de rol van Notch signalering bij het
ontstaan en de verdere ontwikkeling van kanker. Notch signalering is een mechanisme dat
processen zoals celidentiteit, celdeling en apoptose (geprogrammeerde celdood) regelt. Recent is
ontdekt dat dit mechanisme essentieel is voor de normale functie van epitheelcellen in de darm.
Tevens is ontdekt dat de Notch signalering geactiveerd is bij darmkanker, daarom zullen de te
genereren muismodellen eerst worden gebruikt als modellen voor darmkanker.
Bij kanker en sommige erfelijke aandoeningen worden mutaties (veranderingen) in genen van de
Notch signalering aangetroffen. Om te onderzoeken wat voor rol deze mutaties bij darmkanker
spelen, worden de gemuteerde genen - zoals gevonden bij humane kanker - bij muizen ingebracht.
Deze genen kunnen weefselspecifiek en reguleerbaar tot expressie worden gebracht. In een tumor
kunnen op die manier de mutante genen die kanker veroorzaken uitgeschakeld worden. Indien dit
leidt tot tumorregressie, kan dit betekenen dat het op farmacologische wijze remmen van Notch
activering therapeutische voordelen heeft.
De tumorgroei en de reactie op geneesmiddelen kan in de levende mutante muizen, met behulp
van niet-invasieve beeldverwerkingstechnieken, worden gevisualiseerd en gemeten. Op die manier
kan het proces in de loop van de tijd gevolgd worden.
Tijdens dit onderzoek wordt ook de functie van bepaalde enzymen (ADAM metalloproteasen) die
essentieel zijn voor de activering van de Notch signalering onderzocht. Eerst wordt de functie van
deze enzymen op de normale darmfysiologie bestudeerd. Vervolgens wordt de werking van deze
enzymen geremd en wordt er bestudeerd wat het effect daarvan is op de ontwikkeling en groei
van tumoren. Dit is van belang omdat een toenemend aantal geneesmiddelen voor kanker de
metalloprotease enzymen remmen.
Het doel op korte termijn is het genereren van genetisch gemodificeerde muizen waarmee men
inzicht kan verwerven in de rol van Notch signalering bij het ontstaan en de verdere ontwikkeling
van kanker. Het doel op lange termijn is het vergroten van kennis over de rol van Notch signalering
in kankerprocessen. Deze kennis kan bijdragen aan een betere diagnostiek van kankerprocessen en
aan de ontwikkeling van betere of nieuwe behandelmethoden voor vormen van kanker waarbij
Notch activering een rol speelt..BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 5
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
II. Procedure
De procedure is conform en krachtens het bepaalde in het Besluit biotechnologie bij dieren
uitgevoerd.
Overzicht van de procedure
05-07-2006 Ontvangst aanvraag
20-07-2006 Publicatie ontvangst van de aanvraag
07-07-2006 Verzoek aanvulling op aanvraag
11-07-2006 Ontvangst aanvulling op aanvraag
11-07-2006 Verzoek aanvulling op aanvraag
12-07-2006 Ontvangst aanvulling op aanvraag
17-07-2006 Ontvangst aanvulling op aanvraag
21-09-2006 Ontvangst advies van de Commissie biotechnologie bij dieren
05-10-2006 Ontwerpbesluit
19-10-2006 Publicatie ontwerpbesluit
13-11-2006 Hoorzitting
III. Ingewonnen advies
Het ontwerpbesluit is genomen op basis van de aanvraag met de aanvullingen hierop en het
advies van de Commissie biotechnologie bij dieren (verder: de Commissie) van 21 september 2006,
kenmerk CBD/06.249/RT.
Na publicatie van het ontwerpbesluit is er op 13 november 2006 door de vergunningverlener een
hoorzitting georganiseerd waarbij een gedachtewisseling over het ontwerp van het besluit heeft
plaatsgevonden en eenieder in de gelegenheid is gesteld tot het mondeling inbrengen van
zienswijzen daartegen. Het verslag van deze hoorzitting is bijgevoegd (bijlage II). Er zijn tegen dit
ontwerpbesluit geen zienswijzen ingediend. Het besluit verschilt derhalve inhoudelijk niet van het
ontwerpbesluit. Wel is het besluit op enkele punten redactioneel aangepast.
Samengevat meent de Commissie: "De Commissie hecht sterk aan haar ethische opdracht om bij
de toetsing van een vergunningaanvraag uit te gaan van de erkenning van de intrinsieke waarde
van het dier. Dit betekent dat de principes van "geen schade doen" en "respect voor integriteit"
het uitgangspunt vormen voor de toetsing. Het "nee, tenzij" beleid ten aanzien van
biotechnologie bij dieren is gebaseerd op de gedachte dat het genetisch veranderen van dieren op
zichzelf moreel problematisch is. Dit impliceert dat het schaden van de gezondheid en het welzijn
van de dieren en het aantasten van hun integriteit middels genetische modificatie uitsluitend
aanvaardbaar is indien dit geschiedt voor een doel dat van substantieel belang is, waarvan
aannemelijk is dat het gerealiseerd zal worden. Ook mag er geen reëel alternatief zijn voor het
realiseren van de doelstelling.
De Commissie heeft daarom eerst getoetst of het doel van het onderzoek van voldoende
substantieel belang is om het wijzigen van de bestaande genetische code van het dier, met
artificiële constructen afkomstig van andere organismen, te rechtvaardigen. Het gaat daarbij om
een doelstelling op korte termijn en een doelstelling op lange termijn (zie paragraaf II.1 Met
betrekking tot de doelstelling). De korte termijn doelstelling en de lange termijn doelstelling
worden door de Commissie beide in de afweging betrokken.
Naar de mening van de Commissie is het onderzoek wetenschappelijk van belang omdat het
belangrijke nieuwe inzichten kan opleveren in de rol van Notch signalering bij het ontstaan en de
progressie van kanker. Maatschappelijk is het onderzoek van belang, omdat het begrijpen van de
moleculaire mechanismen die een rol spelen bij het ontstaan van kanker onder andere bij kan
dragen aan een vroege opsporing van kanker, waardoor de kans dat een behandeling succes heeft
aanmerkelijk kan worden verhoogd. Ook kunnen deze inzichten bijdragen aan de ontwikkeling
van nieuwe geneesmiddelen tegen kanker.
Het onderzoek dient niet alleen van substantieel belang te zijn, maar dient ook te voldoen aan
bepaalde wetenschappelijke kwaliteitseisen. Wanneer de wetenschappelijke kwaliteit en de
gekozen methoden onder de maat zouden zijn, dan:
1) vermindert dat de kans dat de op zichzelf substantiële doelstelling van het onderzoek wordt
gerealiseerd. Aangezien het substantiële belang van de doelstelling van het onderzoek de.BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 6
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
rechtvaardiging vormt voor het toebrengen van schade aan de dieren en het aantasten van hun
integriteit, dient er naar te worden gestreefd deze kans zo groot mogelijk te laten zijn;
2) vergroot dat de kans dat er onnodig veel dieren worden gebruikt die bovendien een groter
risico lopen meer dan nodig is te worden aangetast in hun gezondheid, welzijn en integriteit.
Dat is in strijd met de principes van "niet schaden" en "respect voor integriteit".
De Commissie hecht daarom veel waarde aan de beoordeling van de wetenschappelijke opzet van
de experimenten door onafhankelijke vakgenoten. In dit geval stelt ze vast dat het onderzoek van
de aanvrager gefinancierd wordt door KWF kankerbestrijding. Deze organisatie maakt bij het
toekennen van subsidies en financiering voor onderzoek gebruik van onafhankelijke buitenlandse
vakgenoten die het onderzoek beoordelen. Voor de Commissie is dat een belangrijke aanvullende
reden om aan te nemen dat het onderzoek wetenschappelijk van belang, van goede kwaliteit en
haalbaar is.
Op grond van al hetgeen hiervoor is gesteld, is de Commissie van mening dat het hier gaat om
onderzoek dat haalbaar is en van substantieel belang is. De Commissie is van mening dat het
verbod op het verrichten van biotechnologische handelingen, zoals dat is omschreven in de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, uitsluitend kan worden opgeheven, indien het
onderzoek waar het om gaat van substantieel belang is.
De Commissie hecht er daarnaast sterk aan dat geen dieren genetisch worden gemodificeerd,
wanneer de bovengenoemde doelstelling ook te realiseren valt met lagere organismen zoals
bacteriën, virussen en schimmels, of door middel van in vitro onderzoek, bijvoorbeeld met
cellijnen of in weefselkweken. Ze is nagegaan of er reële alternatieven voor dit onderzoek bestaan,
omdat de vraag naar het bestaan van eventuele alternatieven onderdeel uitmaakt van de ethische
toets die de Commissie op grond van de wet dient uit te voeren. Ze heeft geconstateerd dat er
geen reële alternatieven voorhanden zijn, omdat het proces van ontstaan en progressie van dit
tumormodel niet in vitro is na te bootsen.
De Commissie is van mening dat het substantiële belang van de doelstelling, in afwezigheid van
reële alternatieven, het genetisch veranderen van dieren moreel kan rechtvaardigen. Dan nog
echter, dient men in de dierethiek af te wegen of dit belang, in dit geval een bepaald "goed voor
de mens", opweegt tegen wat het dier wordt aangedaan. Het kan gaan om een inbreuk op het
ethische beginsel van "geen kwaad doen", wat tot gevolg kan hebben dat het dier schade aan
gezondheid en welzijn ondervindt, maar het kan ook gaan om een inbreuk op het principe van
"respect voor integriteit".
De Commissie heeft daarom bekeken of de dieren als gevolg van de biotechnologische
handelingen eventueel schade aan gezondheid en welzijn zullen ondervinden en of hun integriteit
door de handelingen wordt aangetast.
De Commissie verwacht op basis van de informatie van de aanvrager en op grond van haar eigen
kennis dat de gezondheid en het welzijn van de dieren als gevolg van deze genetische modificaties
in bepaalde gevallen ernstig geschaad zullen worden. De Commissie wil benadrukken dat de
onderzoekers de dieren intensief dienen te observeren en, in het geval ernstig ongerief optreedt,
in dienen te grijpen met medicatie of de dieren onverwijld dienen te doden. Hiervan kan slechts
afgeweken worden indien dit aantoonbaar een experiment van substantieel belang verijdelt. Op
deze wijze wordt, met een beroep op het ethische beginsel van "geen kwaad doen", de duur van
een eventueel ernstig en niet meer te verhelpen lijden ingeperkt. Slechts indien het aantoonbaar is
dat experimenten van substantieel belang daardoor verijdeld worden, mag van dit voorschrift
worden afgeweken.
Hoewel ze bij haar oordeel rekening houdt met het feit dat er in de samenleving reële zorgen
bestaan omtrent biotechnologische handelingen die bij dieren worden uitgevoerd - zorgen die
voor een deel berusten op ethische overwegingen en die hebben geleid tot wettelijke maatregelen
op dit punt - constateert ze dat er, in verband met biotechnologische handelingen bij dieren, altijd
ethische bezwaren kunnen worden aangevoerd. Waar het naar de mening van de Commissie
echter om gaat is of deze ethische bezwaren doorslaggevend zijn, met andere woorden of deze in
moreel opzicht van groter gewicht zijn dan de waarde van de te verwachten baten. Ze meent dat.BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 7
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
het criterium genoemd in artikel 66, lid 3 onder b van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
aldus dient te worden uitgelegd. In dit geval gaat het daarbij om het verkrijgen van inzicht in de
rol van Notch signalering bij het ontstaan en de progressie van kanker. Dit inzicht kan op termijn
een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van nieuwe vormen van diagnostiek en therapie.
Op grond van het voorgaande komt de Commissie tot de conclusie dat het in de onderhavige
aanvraag gaat om een toetsbare eenheid, om onderzoek dat zowel wetenschappelijk als
maatschappelijk van belang is en waarvoor geen reële alternatieven bestaan. Verder heeft ze
geconstateerd dat de gezondheid, het welzijn en de integriteit van de dieren die genetisch
gemodificeerd worden naar verwachting ernstig zullen worden aangetast. De Commissie
constateert echter ook dat er vele voorzorgen worden genomen om de aantasting van het welzijn
en de gezondheid zo klein mogelijk te maken. De Commissie meent daarom dat het belang van
het onderzoek, en de kwaliteit ervan, dermate groot zijn dat dit opweegt tegen de mogelijke
schade voor de dieren. De Commissie acht de biotechnologische handelingen waarvoor
vergunning is aangevraagd daarom moreel aanvaardbaar. De Commissie meent dat het verbod op
het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren, zoals omschreven in art. 66 lid 1 van
de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, in dit geval kan worden opgeheven."
De Commissie adviseert (...) een vergunning te verlenen onder de volgende voorwaarden:
- indien als gevolg van de biotechnologische handelingen, voorzien of onvoorzien, ernstig
ongerief ontstaat, dient te worden ingegrepen met medicatie. Indien dat niet mogelijk is of niet
werkt, dienen de dieren onverwijld te worden gedood. Hiervan kan slechts afgeweken worden
indien dit aantoonbaar een experiment van substantieel belang verijdelt;
- ten behoeve van het vaststellen van de schade aan de gezondheid en het welzijn van de dieren
als gevolg van het onderzoek, dient een welzijnsdagboek conform het gestelde in de Code of
Practice welzijnsbewaking proefdieren te worden bijgehouden;
- indien blijkt dat er elders een lijn, die de aanvrager wenst te genereren, beschikbaar is, dan
mag deze lijn niet meer door de aanvrager gegenereerd worden.
De vergunningverlener deelt het standpunt van de Commissie en neemt dit advies over.
IV. Wettelijk kader en beoordeling
Een vergunning tot het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren kan op grond van
artikel 66 van de Gezondheids- en welzijnswet bij dieren slechts worden verleend indien naar het
oordeel van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tegen de handelingen
1. geen ethische bezwaren bestaan en
2. de handelingen geen onaanvaardbare gevolgen hebben voor de gezondheid en het welzijn van
dieren.
Op grond van artikel 66, vijfde lid, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kunnen aan een
vergunning voorschriften worden verbonden en kan een vergunning onder beperkingen worden
verleend.
Op grond van artikel 72, aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kan een
vergunning in ieder geval met onmiddellijke ingang worden geschorst, gewijzigd of ingetrokken
indien wordt gehandeld in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften of met de
beperkingen waaronder de vergunning is verleend.
Voorafgaand aan zijn beslissing op een aanvraag voor een vergunning dient de Minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de Commissie biotechnologie bij dieren als bedoeld in
artikel 69 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren te horen (zie onderdeel III, voorgaand).
De Commissie is van mening dat: "Bij de biotechnologische handelingen wordt gebruik gemaakt
van twee gangbare technieken om gemodificeerde muizen te maken, namelijk enerzijds micro-injectie
van DNA in de voorkern van bevruchte eencellige eicellen (categorie a: dit leidt tot een
transgene muis) en anderzijds het aanbrengen van genetische veranderingen in de kern van
embryonale stamcellen, waarna die stamcellen worden geïnjecteerd in een blastocyst (categorie b:
dit leidt tot een knock-out of knock-in muis). De Commissie heeft bij eerdere vergunningaanvragen
steeds uitvoerig beargumenteerd waarom deze handelingen voldoende vergelijkbaar zijn om ze
binnen één vergunningaanvraag te behandelen (zie ook de toelichting op vraag 9 van het
aanvraagformulier)..BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 8
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
De techniek die hierboven genoemd wordt onder c is naar het oordeel van de Commissie een
variant van a en b.
Bij de techniek onder c wordt met behulp van lentivirale genconstructen DNA ingebracht dat
codeert voor siRNA (short interfering RNA). Dit siRNA vangt het mRNA weg, dat een rol speelt bij
de productie van het eiwit van een bepaald gen, waardoor dit eiwit niet of nauwelijks meer
gemaakt wordt. Het resultaat is een knock-down dier en lijkt sterk op een knock-out dier. Het
verschil is dat bij een knock-out dier het gen zelf is uitgeschakeld waardoor geen eiwit meer
gemaakt wordt, terwijl bij een knock-down dier het gen nog wel functioneel in tact is, maar de
productie van het eiwit grotendeels wordt geremd. De Commissie meent dat deze techniek zowel
voor wat betreft de gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van de dieren, als voor wat
betreft de mate waarin de integriteit van het genoom van de dieren wordt aangetast, vergelijkbaar
is met het maken van een klassieke knock-out. Afhankelijk van de doelstelling en van de gebruikte
genconstructen heeft deze techniek soms voordelen ten opzichte van het maken van een knock-out.
Ook kan deze techniek in bepaalde gevallen tot een besparing op het aantal benodigde
dieren leiden. De Commissie concludeert dat deze techniek in ethisch opzicht vergelijkbaar is met
de techniek waarbij een klassieke knock-out gemaakt wordt."
Met betrekking tot de duur van het onderzoek is de Commissie van mening dat: "Uit de
vergunningaanvraag blijkt dat de biotechnologische handelingen verricht zullen worden
gedurende een periode van vier jaar. De aanvrager vraagt vergunning voor de duur van het
onderzoeksproject waarvoor hij financiering heeft verworven. De Commissie wijst er daarbij op
dat de vergunning van de aanvrager betrekking zal hebben op een beperkt aantal lijnen en een
beperkt aantal genen. De lijnen mogen uitsluitend gemaakt worden in het kader van het project
en voor de doelstelling die in dit advies vermeld zijn. Het is dus niet zo dat de aanvrager
gedurende vier jaar "carte blanche" krijgt voor het maken van genetisch gemodificeerde dieren.
De Commissie meent dat het verstandig is om de aanvrager de tijd te gunnen om zorgvuldig te
overwegen of en wanneer hij in het kader van dit project een bepaalde lijn wil maken. Daarmee
kan bijvoorbeeld voorkomen worden dat de aanvrager zich gedwongen ziet om in een vroeg
stadium van het project alle lijnen te maken, waarna vervolgens zou kunnen blijken dat één of
enkele van die lijnen bij nader inzien niet nodig zijn."
Deze conclusies en overwegingen van de Commissie worden onderschreven en overgenomen
door de vergunningverlener.
Ad 1. Toetsing op ethische bezwaren
Het oordeel of ethische bezwaren bestaan is afhankelijk van de (deels samenhangende)
beantwoording van de volgende vragen:
1. Is de doelstelling van het onderzoek zodanig belangwekkend dat een opheffing van het verbod
op het verrichten van biotechnologische handelingen bij dieren in principe acceptabel kan zijn?
2. Bestaat er een reëel alternatief voor het onderzoek?
3. Indien de handeling op korte of langere termijn negatieve effecten heeft of kan veroorzaken
(aantasting van de integriteit van dieren, gevolgen voor individuele dieren, gevolgen
voorgezondheid en welzijn van mensen), zijn deze effecten - in het licht van het belang van het
onderzoek - zodanig dat de mogelijke gevolgen onaanvaardbaar zijn?
Beoordeling
Ten aanzien van de doelstelling is de Commissie ondermeer van mening: "Het doel van dit
onderzoek op korte termijn is het genereren van genetisch gemodificeerde muizen waarin
gemuteerde Notch genen conditioneel en weefselspecifiek tot expressie worden gebracht. Het
gaat om mutaties die ook zijn aangetroffen bij mensen met kanker. Op die manier kan men inzicht
verwerven in de rol van Notch signalering bij ontstaan en progressie van kanker.
Notch signalering is een mechanisme dat processen als de controle van de celidentiteit, de cel
proliferatie en apoptose van de cel gedurende de embryonale ontwikkeling en in volwassen
organismen regelt. Bij kanker en bij enkele erfelijke aandoeningen functioneert deze Notch
signalering soms niet naar behoren..BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 9
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
Op korte termijn wil de aanvrager muizenlijnen genereren waarin de werking van het Notch gen
wordt onderzocht. De aanvrager wil muismodellen genereren waarin Notch mutaties reguleerbaar
tot expressie kunnen worden gebracht en de tumorontwikkeling gedurende langere tijd gevolgd
kan worden met niet-invasieve beeldvormingstechnieken. Op die manier kan men in één en
dezelfde muis de effecten van anti-kankermiddelen op de tumorontwikkeling in de loop van de tijd
volgen. De inzichten die men zo verwerft kunnen bijdragen aan een betere diagnostiek van
kankerprocessen en op de termijn leiden tot de ontwikkeling van nieuwe behandelmethoden voor
kanker waarbij Notch activering direct of indirect een rol speelt.
Aangezien de expressie van de mutante Notch genen die de kanker veroorzaken reguleerbaar is,
kan de expressie ook weer worden uitgeschakeld. Indien dit leidt tot tumor regressie, dan zou dit
kunnen betekenen dat het op farmacologische wijze remmen van Notch activering therapeutische
voordelen heeft.
De aanvrager heeft aangetoond dat Notch signalering een rol speelt in verschillende typen
stamcellen, onder andere in de cryptepitheel cellen van de dunne darm, dat als modelsysteem
uitvoerig wordt bestudeerd. De aanvrager zal de te genereren muismodellen allereerst toepassen
als modellen voor darmkanker. De lijnen waar het in deze aanvraag om gaat zijn echter ook
bruikbaar voor de bestudering van de effecten van Notch mutante eiwitten in elk ander weefsel en
stadium van ontwikkeling.
Wetenschappelijk is dit onderzoek van belang, omdat het belangrijke nieuwe inzichten kan
opleveren in de rol van Notch signalering bij het ontstaan en de progressie van kanker.
Maatschappelijk is het onderzoek van belang, omdat het begrijpen van de moleculaire
mechanismen die een rol spelen bij het ontstaan van kanker onder andere bij kan dragen aan een
vroege opsporing van kanker, waardoor de kans dat een behandeling succes heeft aanmerkelijk
kan worden verhoogd."
Ten aanzien van de beschikbaarheid van reële alternatieven overweegt de Commissie ondermeer:
"Het onderzoek van de aanvrager berust mede op recente inzichten dat tumorcellen een
uitgebreide interactie hebben met omliggende normale cellen van het organisme waarin de tumor
zich ontwikkelt. Door induceerbaar en weefselspecifiek in een beperkt aantal cellen van het
organisme een mutatie tot expressie te brengen wordt die situatie bij kankerpatiënten zo goed
mogelijk nagebootst. De genetische modificaties maken het daarnaast mogelijk om de
ontwikkeling van de tumor in vivo te volgen, zonder de muis te doden. Dit bespaart een groot
aantal muizen.
De bestudering van complexe cellulaire processen tijdens de tumorontwikkeling van een kankercel
en de interactie van die cel met cellen in zijn omgeving is in vitro niet goed uitvoerbaar. Ook het
bestuderen van de effecten van anti-kanker middelen op de ontwikkeling van de tumor is in vitro
niet mogelijk.
Gelet op de doelstelling van de biotechnologische handelingen zijn er, in het licht van de stand
van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek, naar de mening van de Commissie op dit
moment geen reële alternatieven beschikbaar.
De Commissie wenst echter wel op te merken dat de aanvrager nauwlettend in de gaten dient te
houden of, op het ogenblik dat de biotechnologische handelingen uitgevoerd gaan worden om
een bepaalde muizenlijn te maken, een dergelijke muizenlijn elders al aanwezig en beschikbaar is.
(...) De Commissie wenst daarmee aan te geven dat doublures bij biotechnologische handelingen
bij dieren zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden."
Ten aanzien van de aantasting van de integriteit overweegt de Commissie ondermeer: "In het
"Nee, tenzij" beleid ten aanzien van biotechnologie bij dieren zijn biotechnologische handelingen
bij dieren niet alleen problematisch vanwege de mogelijke effecten op de gezondheid en welzijn
van de dieren, maar ook omdat door middel van het veranderen van genetisch materiaal "de
eigenheid" van het dier door de mens wordt veranderd. Door het genetisch modificeren van
dieren, zoals hier wordt bedoeld, worden hun eigenschappen doelbewust en gericht gewijzigd ten
nutte van de mens. Deze genetische modificaties worden omschreven als een aantasting van de
integriteit van het dier. In dit onderzoek worden aan het genoom van de muis DNA constructen
toegevoegd. Hierdoor zal de genotypische integriteit van het dier aangetast worden..BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 10
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
De Commissie meent dat de mate van aantasting van de integriteit die optreedt apart beoordeeld
dient te worden. Ze wil daarmee aangeven dat het bij de beoordeling van de aantasting van de
integriteit gaat om andere zaken dan die bij de aantasting van de gezondheid en het welzijn
beoordeeld zijn.
Om vervolgens de mate van aantasting van de integriteit te beoordelen let de Commissie vooral
op de aard en de omvang van de veranderingen in fenotypische kenmerken zoals het gedrag, het
uiterlijk, de mate van zelfredzaamheid van het dier, de fenotypische identiteit en de (toegenomen)
bevattelijkheid voor aandoeningen van het dier .
De Commissie meent, dat verwacht mag worden dat als direct gevolg van de biotechnologische
handelingen geen veranderingen op zullen treden bij de dieren die beschouwd kunnen worden als
een aantasting van hun fenotypische integriteit. Na het induceren van de aangebrachte genetische
modificaties treedt er wel een aantasting van de integriteit op in die zin dat de vatbaarheid van
dieren voor het ontwikkelen van tumoren toeneemt. Aangezien de verwachting is dat in die
situatie vrijwel alle dieren ook daadwerkelijk tumoren zullen ontwikkelen, ziet de Commissie dit
als een ernstige aantasting van de integriteit."
Het aantal bij de biotechnologische handelingen betrokken muizen bedraagt in totaal maximaal
600 voor het genereren van vier lijnen. Het gebruik van dit aantal dieren wordt door de
vergunningverlener, gelet op het belang van het onderzoek, acceptabel geacht.
Conclusie: Gelet op de bovenvermelde overwegingen van de Commissie, welke overwegingen
door de vergunningverlener worden overgenomen, gelet op het doel van het beschreven
onderzoek, gelet op het ontbreken van reële alternatieven, gelet op de niet op voorhand
onaanvaardbaar geachte aantasting van integriteit van de dieren, gelet op het aantal dieren dat
ten behoeve van het vervaardigen van de genetisch gemodificeerde muizen wordt gebruikt en
gelet op de conclusie van de Commissie dat genoemde ethische bezwaren niet opwegen tegen het
belang van de doelstelling van het onderzoek en derhalve niet onaanvaardbaar worden geacht -
welke conclusie wordt onderschreven en overgenomen -, wegen de ethische bezwaren tegen het
generen van de genetisch gemodificeerde muizen en micro-injectie van DNA in de voorkern van
bevruchte eicellen, micro-injectie van genetisch gemodificeerde embryonale stamcellen in
blastocysten of morula's en het met behulp van lentivirale genconstructen in de bevruchte eicel
inbrengen van genconstructen die siRNA's tot expressie brengen niet op tegen het belang van de
doelstelling van het onderzoek.
Ad 2. Toetsing op gezondheid en welzijn van dieren
Het oordeel of onaanvaardbare effecten op de gezondheid en het welzijn van dieren optreden
wordt geveld op grond van een beoordeling van de mogelijke gezondheids- en welzijnsrisico's
verbonden aan de voorgenomen werkzaamheden en is afhankelijk van de (deels samenhangende)
beantwoording van de volgende vragen:
1. In welke mate wijzigen de biotechnologische handelingen de normale fysiologie van het dier?
2. Heeft de wijziging van de normale fysiologie van het dier naar verwachting negatieve
gezondheids- en welzijnseffecten?
3. Indien de biotechnologische handelingen naar verwachting negatieve gezondheids- en
welzijnseffecten kunnen hebben, zijn deze effecten zodanig dat de gevolgen - gelet op het
belang van het onderzoek - onaanvaardbaar zijn?
Beoordeling
De Commissie overweegt ondermeer het volgende: "De bedoeling van het onderzoek is om
muismodellen te genereren waarin onderzoek gedaan kan worden naar de rol van Notch
signalering bij het ontstaan en verloop van kanker. Het tot expressie brengen van Notch mutaties
die zijn aangetroffen bij humane kankerpatiënten zal naar verwachting leiden tot het ontstaan van
kanker. Indien niet ingegrepen wordt, zal dat leiden tot ernstig ongerief voor de betreffende
muizen. Het klinisch beeld zal vergelijkbaar zijn met dat van kanker bij mensen.
Aangezien de genetische modificaties waar het hier om gaat induceerbaar (conditioneel) zijn, mag
worden verwacht dat de lijnen die ontstaan uit de biotechnologische handelingen op zichzelf niet
verhoogd gevoelig zijn voor het ontwikkelen van tumoren. Om dat te bewerkstelligen is kruising.BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 11
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
met een activator lijn (Cre + een weefselspecifieke promoter) en toediening van tetracycline nodig.
De Commissie heeft echter al eerder aangegeven dat zij bij haar ethische afweging niet zozeer
kijkt naar het directe resultaat van de biotechnologische handelingen, maar naar het door de
onderzoekers beoogde fenotype. De Commissie houdt in haar afweging dan ook rekening met de
mogelijkheid dat bij de dieren die in experimenten gebruikt worden ernstig ongerief zal ontstaan.
De Commissie realiseert zich dat dit ernstige ongerief voor een deel van de muizen onvermijdelijk
is. De Commissie meent dat deze groep dieren zo klein mogelijk dient te worden gehouden.
Om de schade aan de gezondheid en het welzijn, die bij dit onderzoek eventueel optreedt, vast te
kunnen stellen, meent de Commissie dat door de onderzoekers een welzijnsdagboek conform het
gestelde in de "Code of Practice welzijnsbewaking van proefdieren" van de Voedsel en Waren
Autoriteit dient te worden bijgehouden waarin het verloop van het welzijn alsmede de genomen
maatregelen en uitgevoerde ingrepen worden vastgelegd. Het doel van het vastleggen van deze
gegevens is dat de Commissie hoopt dat met behulp van die gegevens ook in de toekomst een
adequaat oordeel geveld zal kunnen worden aangaande de gevolgen voor gezondheid en welzijn
bij een vervolgaanvraag. De onderzoekers geven aan dat zo'n welzijnsdagboek wordt
bijgehouden.
De Commissie acht het in de eerste plaats haar taak om de gevolgen voor gezondheid en welzijn
van de biotechnologische handelingen in kaart te brengen voor die dieren die uit de handelingen
ontstaan (de genetisch gemodificeerde dieren). De Commissie acht het echter ook van belang dat
zichtbaar wordt gemaakt dat bij het genereren van een genetisch gemodificeerde muizenlijn
gemiddeld ca. 150 muizen betrokken zijn. Het aantal dieren dat wordt vermeld in deel I van dit
advies heeft betrekking op deze dieren.
Voor het genereren van een knock-out (knock-in) founder betreft het: dekmannen,
gevasectomeerde mannetjes, blastocystdonoren, fosters (draagmoeders), niet-chimere pups,
chimere pups en fokdieren. De fokdieren worden gekruist met de chimeren.
De dieren die uit die kruising ontstaan worden agouti's genoemd. Sommige daarvan zijn mutant
en andere niet. De niet mutante agouti's maken ook deel uit van de genoemde 150 dieren per lijn
die gebruikt mogen worden. Voor het genereren van een transgene founder gaat het om:
dekmannen, gevasectomeerde mannetjes, embryodonoren, fosters (draagmoeders) en transgene-
en niet-transgene pups.
Veel van deze 150 dieren leiden een normaal leven, bijvoorbeeld als zij uitsluitend worden
gebruikt om mee te fokken. Op de meeste dieren worden slechts beperkte handelingen uitgevoerd
(het geven van injecties of het nemen van weefselmonsters om na te gaan of het dier al dan niet
genetisch gemodificeerd is). Gevasectomeerde mannetjes zijn door middel van een ingreep
onvruchtbaar gemaakt. Zij worden gebruikt om vrouwtjes schijnzwanger te maken. De
schijnzwangere vrouwtjes worden vervolgens als draagmoeder gebruikt. Daarbij wordt een aantal
embryo's ingebracht in de geslachtsorganen van deze vrouwtjes. Naar het oordeel van de
Commissie blijft het ongerief voor deze dieren in alle gevallen beperkt (gering tot maximaal
matig). De Commissie betrekt het gebruik en het ongerief van deze dieren in haar uiteindelijke
afweging over de toelaatbaarheid van de biotechnologische handelingen waarvoor vergunning
wordt gevraagd."
Conclusie: De mogelijk optredende negatieve effecten op de gezondheid en het welzijn van de
dieren in het kader van dit onderzoek worden, gelet op bovenstaande overwegingen van de
Commissie, welke overwegingen door de vergunningverlener worden onderschreven en
overgenomen, gelet op het doel van het beschreven onderzoek, gelet op het ontbreken van reële
alternatieven, gelet op het aantal dieren dat ten behoeve van het vervaardigen van de genetisch
gemodificeerde muizen wordt gebruikt en gelet op de conclusie van de Commissie dat de
bezwaren op grond van de aantasting van de gezondheid en het welzijn van de dieren niet
opwegen tegen het belang van het onderzoek, mits ernst en duur van de schade voor de dieren
beperkt wordt, niet onaanvaardbaar geacht, mits ingegrepen wordt met medicatie bij verdenking
van ernstig leed en mits de dieren worden gedood indien behandeling met medicijnen niet
mogelijk is of niet het gewenste effect heeft en ernstig ongerief blijft bestaan (zie voorschrift 2 en
het navolgende onder V).
De procedure is krachtens en conform het bepaalde in het Besluit biotechnologie bij dieren
uitgevoerd. Door de aanvraag, de aanvullingen daarop en het advies van de Commissie heeft de.BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 12
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
vergunningverlener de nodige gegevens omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen
verzameld. Tevens heeft hij er op toe gezien dat de advisering door de Commissie zorgvuldig heeft
plaats gevonden. De vergunningverlener onderschrijft de argumenten van de Commissie en neemt
deze over. Gelet op het bovenstaande is de vergunningverlener van mening dat er geen sprake is
van handelingen die onaanvaardbare gevolgen hebben voor de gezondheid of het welzijn van
dieren. De ethische bezwaren wegen niet op tegen het belang van de doelstelling van het
onderzoek. Derhalve kan een vergunning verleend worden, onder de navolgende beperkingen en
voorschriften.
V Beperkingen en voorschriften
Beperkingen
De bij beperking 1 en 2 gestelde beperkingen zijn in overeenstemming met het gestelde in de
aanvraag en de aanvullingen hierop.
In de overwegingen bij haar advies merkt de Commissie op dat door de aanvrager nauwlettend in
de gaten gehouden dient te worden of er niet al, op het ogenblik dat de biotechnologische
handelingen uitgevoerd gaan worden om een bepaalde muizenlijn te maken, een dergelijke
muizenlijn elders (bijvoorbeeld in het buitenland) bestaat. Indien elders een relevante muizenlijn
bestaat, is de Commissie van mening dat er een reëel alternatief bestaat en dient de aanvrager de
houder van die muizenlijn te verzoeken om daarvan gebruik te mogen maken. De Commissie
wenst daarmee aan te geven dat doublures in de biotechnologische handelingen bij dieren zoveel
mogelijk voorkomen dienen te worden.
Vergunningverlener onderschrijft dat doublures in het verrichten van biotechnologische
handelingen zoveel mogelijk voorkomen dienen te worden, maar is van mening dat het onnodig is
dit onderdeel van het advies van de Commissie in de vorm van een beperking over te nemen.
De toets op het al dan niet aanwezig zijn van alternatieven voor de biotechnologische
handelingen waarvoor een vergunning wordt aangevraagd dient éénmalig plaats te vinden en wel
voorafgaand aan de verlening van een vergunning. Dit laat onverlet dat op grond van artikel 72,
aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren de bevoegdheid bestaat tot wijziging
van een beschikking, indien na de verlening van de vergunning is gebleken van feiten en
omstandigheden die, waren zij bekend op het moment van de verlening van de vergunning,
aanleiding zouden zijn geweest om de aanvraag te wijzigen dan wel af te wijzen. Bovendien mag,
op grond van artikel 10, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de dierproeven (WOD) een
dierproef niet worden verricht indien naar de algemene kenbare, onder deskundigen heersende
opvatting, het doel ook kan worden bereikt door middel van een dierproef waarbij minder dieren
kunnen worden gebruikt. Derhalve dient in het geval een te vervaardigen transgeen dier reeds
beschikbaar is, daarvan gebruik gemaakt te worden. De vergunninghouder ex. artikel 2 WOD is
daarnaast, op grond van artikel 10a WOD, verplicht dierproeven voor advies voor te leggen aan
een dierenexperimentencommissie ex. artikel 18a WOD. Bij de beoordeling van een dergelijk
verzoek dienen de meeste recente ontwikkelingen met betrekking tot de beschikbaarheid van de
in het kader van een dierproef te vervaardigen genetisch gemodificeerde dieren betrokken te
worden.
Voorschriften
Er worden vier voorschriften bij de vergunning gesteld.
Op grond van artikel 72, aanhef en onder d, Gezondheids- en welzijnswet voor dieren kan een
vergunning ondermeer met onmiddellijke ingang geschorst of gewijzigd worden dan wel worden
ingetrokken indien na de verlening van de vergunning is gebleken van feiten en omstandigheden
die, waren zij bekend op het moment van de verlening van de vergunning, aanleiding zouden zijn
geweest om de aanvraag te wijzigen dan wel af te wijzen.
Omdat veranderingen in de integriteit, de normale fysiologie en het functioneren van de
proefdieren ten gevolge van het toevoegen van de genoemde genen niet met zekerheid te
voorspellen zijn, wordt het - overeenkomstig het gestelde in de aanvraag en advies van de
Commissie - van belang geacht dat bij de dieren die onnodig ernstig ongerief blijken te
ondervinden ingegrepen wordt met medicatie. Indien dit niet mogelijk is of niet het gewenste
effect heeft en ernstig ongerief blijft bestaan, dienen de dieren onverwijld te worden gedood.
Hiervan kan slechts afgeweken worden indien dit aantoonbaar een experiment van substantieel
belang verijdelt..BIJLAGE BIJ BESLUIT VERGUNNING RBD0192(K08) pag. 13
BESLUIT BIOTECHNOLOGIE BIJ DIEREN
De Commissie meent dat bij ernstig ongerief ingegrepen dient te worden met medicatie, ofwel -
indien dit niet mogelijk is of niet het gewenste effect heeft - de dieren onverwijld dienen te
worden gedood. Hiervan kan slechts afgeweken worden indien dit aantoonbaar een experiment
van substantieel belang verijdelt. De vergunningverlener onderschrijft dit advies. Hiertoe is
voorschrift 2 opgenomen.
Omdat vergunningverlener meer inzicht wil krijgen in de aard van mogelijk optredend ernstig
ongerief, is zowel voorschrift 2 als voorschrift 3 uitgebreid met de eis dat van de dieren die
onverwijld gedood werden vanwege ernstig ongerief een pathologierapport dient te worden
opgesteld. Dit pathologierapport dient toegevoegd te worden aan het logboek zoals bijgehouden
wordt op grond van voorschrift 4, zodat het inzichtelijk is voor bevoegde ambtenaren van de
controlerende instanties.
Daarnaast wordt het van belang geacht dat onverwachte effecten op de gezondheid of het welzijn
van dieren gemeld worden. Hiertoe is voorschrift 3 opgenomen en dient de vergunninghouder, in
overeenstemming met het advies van de Commissie, op basis van voorschrift 4 een logboek of een
database als bedoeld in de "Code of Practice welzijnsbewaking bij proefdieren" van de Voedsel en
Waren Autoriteit bij te houden. In het logboek of de database dienen gegevens over de
gezondheids- en welzijnstoestand [eetlust, gewichtsverloop, het gedrag van de dieren en
eventuele opvallende kenmerken of afwijkingen van de genetisch gemodificeerde dieren
(chimaera's en transgenen)] doelmatig, dat wil zeggen inzichtelijk voor de controlerende instantie
en met een zodanige regelmaat dat het verloop van de gezondheids- en welzijnstoestand
weergegeven wordt, vermeld te worden.
Eveneens dient in het logboek vermeld te worden:
* het aantal dieren gebruikt bij de biotechnologische handeling
* het aantal dieren dat de genetische modificatie (chimaera's en transgenen) bezit.
Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de "Code of Practice welzijnsbewaking van proefdieren"
van de Voedsel en Waren Autoriteit (zie hoofdstuk 6) en indien gewenst kan ook gebruik gemaakt
worden van de aantekeningen die reeds gemaakt dienen te worden op basis van artikel 15 WOD
juncto artikel 10 Dierproevenbesluit, welke aantekeningen daartoe zodanig aangevuld dienen te
worden dat alle voorgenoemde gegevens vermeld worden.
Opdat de beperkingen en voorschriften van deze vergunning nageleefd worden, wordt in
voorschrift 1 bepaald dat het bij de werkzaamheden betrokken personeel van de bepalingen van
deze vergunning op de hoogte dient te zijn.
--------------------------------------------
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit