De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : IZ. 2007/193
datum : 16-01-2007
onderwerp : Verplichte certificering
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
Tijdens de begrotingsbehandeling op 7 december jl. heb ik uw Kamer
toegezegd te zullen onderzoeken op welke belemmeringen verplichte
certificering in relatie tot dierenwelzijn stuit binnen de Europese
Commissie en de WTO.
Allereerst is het nodig om enkele begrippen te verhelderen en aan
elkaar te relateren. Onder certificering verstaan we de garantie
omtrent de betrouwbaarheid van informatie. Dat kan gekoppeld zijn aan
eisen waaraan het product moet voldoen in de vorm van verplichte
regelgeving ter bescherming van mens, plant, dier en milieu. Het kan
ook gaan om bovenwettelijke kwaliteitsinformatie. Die informatie
bevindt zich bij voedselproducten in de regel op een etiket, maar kan
ook op een andere wijze inzichtelijk en toegankelijk worden gemaakt.
Omdat het etiket geldt als bewijs van een bepaalde kwaliteit, wordt in
deze discussie doorgaans over etikettering gesproken. In de
beantwoording ga ik ervan uit dat daarmee etikettering van productie-
en verwerkingsmethoden wordt bedoeld.
Etikettering op vrijwillige basis is in beginsel geen probleem in EU-
en WTO-verband. Van overheidswege verplichte etikettering op nationaal
en EU-niveau daarentegen kan tot problemen leiden. Bij verplichte
etikettering speelt in WTO-verband het probleem dat geen onderscheid
gemaakt mag worden tussen gelijkwaardige producten ('like products'),
ongeacht het land van origine. Dit is het zogenaamde
non-discriminatiebeginsel. Verplichte etikettering op basis van al dan
niet diervriendelijke proces- of productiemethode vormt een potentieel
handelsbelemmerende maatregel en kan derhalve onderwerp worden van een
handelsgeschil onder de geschillenbeslechting van de WTO.
Uitzonderingen op de regel zijn op basis van WTO-regelgeving
toegestaan waar het gaat om de bescherming op het eigen grondgebied
van de volks-, dier-, en plantgezondheid en het milieu alsmede om de
publieke moraal. Hierbij worden wel eisen gesteld aan de in te zetten
instrumenten. Dit neemt niet weg dat Nederland in de WTO de discussie
zal blijven stimuleren over de manier waarop in de internatonale
handel recht gedaan kan worden aan de zogenaamde non-trade concerns.
Het is niet eenvoudig om op nationaal niveau tot een vorm van
verplichtte etikettering over te gaan. Dit zal op grond van EU-recht
als handelsbelemmerend worden gezien. Wel is de Europese Commissie van
plan de discussie over een vorm van verplichte etikettering opnieuw te
starten. In het in 2006 gepresenteerde Actieplan Dierenwelzijn zet de
Europese Commissie in op transparantie/etikettering richting de
consument. Het is van belang de ontwikkelingen bij de Europese
Commissie te volgen en te stimuleren, maar ook de Commissie weet zich
geconfronteerd met de noodzaak van WTO-conformiteit van EG-beleid.
Deze discussie dient tevens te worden geplaatst in het licht van de
discussie over levensmiddelenetikettering in het algemeen die de
Europese Commissie in 2006 is gestart met de presentatie van het
consultatiedocument 'Labelling: Competitiveness, Consumer Information
and Better Regulation for the EU'.
In dit verband wil ik u verwijzen naar een onderzoeksrapport van het
LEI over de mogelijkheden voor het geven van preferentiële behandeling
aan duurzaam of diervriendelijke geproduceerde producten, dat ik u op
24 juni 2005 deed toekomen1. Dit onderzoek vloeit voort uit een
kabinetsreactie op het SER-advies 'Naar een doeltreffender, op
duurzaamheid gericht EU-landbouwbeleid'. Dit advies verscheen in juni
2003. De kabinetsreactie op dit advies werd u toegezonden op 18
februari 20042 .
Verder wil ik u in dit verband ook wijzen op een wetenschappelijke
studie die onder auspiciën van de minister voor
Ontwikkelingssamenwerking wordt uitgevoerd over de beperkingen en
mogelijkheden van beleidsmaatregelen ten behoeve van de non-trade
concerns vanuit een WTO-perspectief en de effectiviteit en mogelijke
effecten ervan op ontwikkelingslanden. Over het resultaat van deze
studie zal interdepartementaal een standpunt worden ingenomen,
waarover ook uw Kamer zal worden geïnformeerd.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
* 1Kamerstuk 2004-2005, 28461, nr. 3, Tweede Kamer
* 2Kamerstuk 2003-2004, 28461, nr. 2, Tweede Kamer
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit