De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
ons kenmerk : TRCJZ/2007/93
datum : 22-01-2007
onderwerp : Stadsmeierrechten
bijlagen :
Geachte Voorzitter,
Middels deze brief informeer ik u over de afwikkeling van de
zogenaamde Groninger stadsmeierrechten.
De Herinrichtingswet Oost-Groningen en de Gronings-Drentse
Veenkoloniën uit 1977 voorziet onder meer in de opheffing van de
Groninger stadsmeierrechten. De gemeente Groningen had vanuit vroeger
tijden gedeelten van het veenkoloniaal gebied in eigendom. Op deze
gronden rustte een soort huurrecht ('stadsmeierrecht') waaruit de
gemeente Groningen inkomsten genereerde.
In de Herinrichtingswet is vastgelegd dat de gemeente Groningen voor
het verlies van de gronden en de inkomsten uit de stadsmeierrechten
vanwege het Rijk schadeloos wordt gesteld. De waarde van de jaarlijkse
inkomsten uit de stadsmeierrechten is vastgesteld door de
Herinrichtingscommissie Oost-Groningen en de Gronings-Drentse
Veenkoloniën. De afkoopwaarde van de stadsmeierrechten bedroeg EUR
41,5 mln. Dit bedrag is de afgelopen jaren door de gemeente Groningen
tranchegewijs ontvangen.
De gemeente Groningen heeft boven dit bedrag een vergoeding gevorderd
voor vertragingsschade, ontstaan als gevolg van het aanzienlijke
tijdverschil tussen de opheffing van de stadsmeierrechten en de
uitbetaling van de afkoopwaarde door het Rijk. In de gerechtelijke
procedure tussen de gemeente Groningen en de Herinrichtingscommissie
komt de rechtbank Groningen in een tussenvonnis van 27 juli 2005 tot
het oordeel dat de gemeente Groningen aanspraak kan maken op
vertragingsschade. Ten aanzien van de hoogte van de vertragingsschade
wordt nu verder geprocedeerd.
Het Rijk heeft zich altijd op het standpunt gesteld een mogelijk lang
voortslepende juridische procedure met bijbehorende hoge proceskosten
en oplopende kosten in verband met het uitblijven van het uitkeren van
die vertragingsschade te willen voorkomen. Daarom zijn het Rijk en de
gemeente Groningen overeengekomen dat deze kwestie in der minne zal
worden geschikt voor een bedrag van EUR 30 mln. Het bedrag zal voor de
helft worden gefinancierd uit de algemene middelen en voor de andere
helft uit de begrotingen van de drie inhoudelijk betrokken
departementen, te weten VROM, EZ en LNV. Daarmee is een voor alle
partijen bevredigende uitkomst bereikt en een definitief einde gekomen
aan deze langlopende kwestie.
De minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit,
dr. C.P. Veerman
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit