Raad van State


Uitspraak Exploitatievergunning voor seksclub "Xandra Privé" in Veenendaal

Zaaknummer: 200603384/1
Publicatie datum: woensdag 31 januari 2007
Tegen: de burgemeester van Veenendaal
Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Verordeningen

200603384/1.
Datum uitspraak: 31 januari 2007.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de burgemeester van Veenendaal,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. 2004/3245 van de rechtbank Utrecht van 24 maart 2006 in het geding tussen:

de vereniging "Vereniging van Eigenaars Heyermansflat en De Genestetflat", gevestigd te Veenendaal, en , beiden wonend te ,

en

appellant.


1. Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2003 heeft appellant (hierna: de burgemeester) aan een vergunning verleend tot 15 juli 2004 voor het exploiteren van de aan het te (hierna: de seksinrichting).

Bij besluit van 23 november 2004 heeft de burgemeester het daartegen door de vereniging "Vereniging van Eigenaars Heyermansflat en De Genestetflat" (hierna: de VVE) gemaakte bezwaar deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 24 maart 2006, verzonden op 28 maart 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door de VVE ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 1 augustus 2006 heeft de VVE van antwoord gediend.

Bij brief van 20 december 2006 heeft , die door de Afdeling in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 januari 2007, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, de VVE, vertegenwoordigd door , woordvoerder namens de vereniging, en in persoon, bijgestaan door mr. drs. F.H. Garretsen, advocaat te Amsterdam, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

Ingevolge artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Veenendaal 2000 (hierna: de APV), is het verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

Ingevolge artikel 3.3.2, eerste lid, van de APV wordt de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, geweigerd indien:

a. de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2. gestelde eisen;

b. de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

(...)

Ingevolge artikel 3.3.2, tweede lid, van de APV kan - voor zover hier van belang - de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, worden geweigerd:

a. in het belang van de openbare orde;

b. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

c. in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

d. in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

e. in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

f. in het belang van de gezondheid of de zedelijkheid;

g. in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Ingevolge artikel 3.1.3. van de APV kan het college van burgemeester en wethouders en/of de burgemeester voor zover het zijn bevoegdheid betreft, met het oog op de in artikel 3.3.2. genoemde belangen, over de uitoefening van de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

2.1.1. De burgemeester heeft op grond van artikel 3.1.3. van de APV nadere regels gesteld; deze bevatten inrichtingseisen en gebruiks-, gedrags- en gezondheidsvoorschriften (hierna: de Nadere Regels).

2.2. Bij besluit van 23 november 2004 heeft de burgemeester de bezwaren van de VVE met betrekking tot het niet voldoen aan de inrichtingseisen van de seksinrichting en de arbeidsomstandigheden waaronder de prostituees werken, zoals weergegeven in de Nadere Regels, niet-ontvankelijk verklaard. De burgemeester heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de betreffende inrichtingseisen zijn gesteld ten behoeve van de werkneemsters van de seksinrichting en niet ten behoeve van de VVE.

De overige bezwaren van de VVE zijn door de burgemeester ongegrond verklaard.

2.3. In hoger beroep heeft de burgemeester in de eerste plaats aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de VVE als belanghebbende bij zijn besluit van 21 augustus 2003 heeft aangemerkt. Volgens de burgemeester kan de VVE, anders dan de rechtbank heeft overwogen, aan artikel 5:126, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: het BW), geen eigen belang ontlenen.

2.3.1. Dit betoog slaagt niet. Uit artikel 5:126, eerste lid, van het BW, volgt dat de VVE het beheer voert over de gemeenschap. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de VVE op grond van deze beheerstaak een eigen belang heeft bij het besluit tot de verlening van een exploitatievergunning aan de seksinrichting, nu door deze verlening het beheer van de gemeenschappelijke gedeelten wordt geraakt.

2.4. Voorts heeft de burgemeester betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de VVE zich kan beroepen op de Nadere Regels. De Nadere Regels waarop de VVE zich heeft beroepen zien immers niet op de belangen waarin de VVE bescherming zoekt, namelijk het voorkomen en beperken van overlast dan wel het voorkomen en beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, aldus de burgemeester.

2.4.1. Dit betoog slaagt evenmin. De VVE heeft in bezwaar onder meer aangevoerd dat de seksinrichting niet voldoet aan de inrichtingseisen zoals deze gesteld zijn in de Nadere Regels. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, had de burgemeester bij zijn beslissing op bezwaar zijn primaire besluit dienen te heroverwegen op grond van alle ingebrachte bezwaren. Ten onrechte heeft de burgemeester dan ook de bezwaren van de VVE met betrekking tot de inrichtingseisen niet betrokken in zijn heroverweging. Dat de inrichtingseisen niet zien op de belangen waarin de VVE bescherming zoekt, zoals de burgemeester heeft gesteld, doet hier niet aan af, reeds omdat voor een dergelijke beperking geen grondslag is te vinden in de wet.

Voorts ontslaat het feit dat de Nadere Regels beleidsregels zijn waar de burgemeester in bijzondere omstandigheden vanaf kan wijken de burgemeester niet van de verplichting om in zijn beslissing op bezwaar in te gaan op de bezwaren van de VVE met betrekking tot de inrichtingseisen. Dat de burgemeester in zijn hoger beroepschrift heeft aangegeven dat in dit geval een strikte naleving van de Nadere Regels tot een onevenredige uitkomst zou leiden doet hier, wat hier ook verder van zij, niet aan af.

2.5. De burgemeester betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de burgemeester geen rekening heeft gehouden met de door de VVE gestelde overlast. Volgens de burgemeester dateren de klachten over overlast van de seksinrichting van na de vergunningverlening op 21 augustus 2003 en hoefde hij daarom geen rekening te houden met deze klachten.

2.5.1. Ook dit betoog slaagt niet. Bij de beslissing op bezwaar van 23 november 2004 had de burgemeester rekening dienen te houden met alle op dat moment bekende feiten en omstandigheden, waaronder de ingekomen klachten. Voor het oordeel dat de burgemeester in dit geval van dit uitgangspunt had mogen afwijken is geen overtuigende reden aangevoerd. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de burgemeester de betreffende klachten ten onrechte niet in zijn beslissing op bezwaar heeft meegenomen. Voorts doet het feit dat het gebruik van het betreffende appartement als seksinrichting in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan "Schrijverspark", welke bestemming door de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2003 in zaak no. 200205269/1 onherroepelijk is geworden, er niet aan af dat de burgemeester in deze procedure de vergunning had kunnen weigeren op grond van één of meer in artikel 3.3.2, tweede lid, van de APV genoemde gronden. Hiertoe zou bijvoorbeeld aanleiding kunnen bestaan indien aannemelijk wordt gemaakt dat daadwerkelijk sprake is van toegenomen overlast in of rond de gemeenschappelijke ruimten van het gebouw of van een verslechtering van het woon- en leefklimaat in vergelijking met de situatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. De burgemeester dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de burgemeester van Veenendaal tot vergoeding van bij de vereniging "Vereniging van Eigenaars Heyermansflat en De Genestetflat" in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van ¤ 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Veenendaal aan de vereniging "Vereniging van Eigenaars Heyermansflat en De Genestetflat" onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. J.H.B. van der Meer en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2007.

176-512.