De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801
der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag
Anna van Hannoverstraat 4
Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44
2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33
www.szw.nl
2513AA22XA
Contactpersoon Ons kenmerk AV/A&Z/2007/2967
Doorkiesnummer Datum 1 februari 2007
Onderwerp Verzamelbrief onderzoek en kwaliteit kinderopvang
Met deze brief informeer ik u over vier onderwerpen op het gebied van de kwaliteit van
kinderopvang en het toezicht daarop. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik u twee
onderzoeksrapporten op het terrein van de kinderopvang aan te bieden.
1. Motie Hamer c.s. aangaande de wettelijke bescherming van oudercommissies
Met de motie Hamer, Koer-Kaya en Azough van 8 februari 2006 heeft de Tweede Kamer
(Tweede Kamer, 2005-2006, 28 447, nr. 121) gevraagd naar mogelijkheden de positie van
oudercommmies te beschermen. Naar aanleiding van deze motie kan ik u het volgende
berichten. In een brief van 23 oktober 2006 hebben branchepartijen (MOgroep, de
Branchevereniging en BOinK) mij als volgt ten aanzien van deze kwestie bericht:
"In de praktijk kan een spanningsveld ontstaan tussen de belangen van ouders en de
verantwoordelijkheid van de ondernemer voor een goede bedrijfsvoering.
Convenantpartijen vinden dat in dergelijke situaties een beroep gedaan moet kunnen
worden op een onafhankelijke commissie die hierin adviseert. Partijen spreken af het
initiatief te nemen om vóór 1 januari 2007 te komen tot de oprichting van een
landelijke klachtenkamer voor oudercommissies."
Ik heb de Stichting Klachtencommissies Kinderopvang (SKK) een startsubsidie verstrekt om
in 2007 een landelijke klachtenkamer voor oudercommissies in het leven te roepen. Tevens
heb ik aan veldpartijen gevraagd mij voor 1 maart 2007 te berichten over hun standpunt ten
aanzien van het dragen van de structurele kosten van een dergelijke klachtenkamer. Indien
veldpartijen de landelijke klachtenkamer voor oudercommissies niet zullen financieren, zal ik
een wettelijke procedure opstarten die dit mogelijk zal maken. Dit heb ik aan MOgroep, de
Branchevereniging en BOinK meegedeeld.
Ons kenmerk AV/A&Z/2007/2967
2. Motie Koer-Kaya c.s. aangaande de aansluiting tussen opleiding en praktijk bij
buitenschoolse opvang
Tijdens de behandeling van het wijzigingsvoorstel van de Wet op het primair onderwijs in
verband met de buitenschoolse opvang is de motie Koer-Kaya, Hamer en Azough van 19
oktober 2006 aangenomen (Tweede Kamer, 2006-2007, 30 676, nr. 20). De motie signaleert
een behoefte aan inzicht in de afstemming tussen opleiding en praktijk en inzicht in de
(pedagogische) kwaliteit van buitenschoolse opvang. Deze twee elementen zijn onderdeel van
de aanbevelingen uit het onderzoek naar de oorzaken van de in 2005 gemeten kwaliteitsdaling
in de kinderopvang voor kinderen van 0 tot 4 jaar (onderzoek bureau Bartels). Met mijn brief
van 29 augustus 2006 (Tweede Kamer, 2005-2006, 28 447, nr. 134) heb ik u geïnformeerd
over deze aanbevelingen en aangegeven dat deze ook toegepast kunnen worden op
buitenschoolse opvang.
In lijn met de strekking van de motie zal ik een kwalitatief onderzoek instellen om inzicht te
krijgen in wat kinderen, leidsters, ouders en wetenschap belangrijk achten voor de kwaliteit
van de buitenschoolse opvang. Daarin wordt de aansluiting van de opleiding van de leidsters
op de praktijk en behoefte in buitenschoolse opvang expliciet meegenomen. Ik zal u
informeren over de resultaten van dit onderzoek. Aangesloten wordt bij bestaand onderzoek,
zoals het recente onderzoek van het SCP naar buitenschoolse opvang1.
Op basis van dit kwalitatieve onderzoek kan vervolgens een onderzoek ingesteld worden naar
het ontwikkelen en valideren van een meetinstrument voor de kwaliteit van de buitenschoolse
opvang. Definitieve besluitvorming over een dergelijk meetinstrument zal plaatsvinden na
afronding van het onderzoek naar wat kinderen, leidsters, ouders en wetenschap belangrijk
achten voor de kwaliteit van buitenschoolse opvang.
3. Evaluatie Convenant kwaliteit
Ondernemers en ouders in de kinderopvang hebben een nieuwe stap gezet in de afspraken over
de kwaliteit. Zoals bekend zijn de normen in de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang
gebaseerd op het Convenant kwaliteit kinderopvang, dat in 2004 is gesloten door BOinK, de
Branchevereniging en de MOgroep. Een mooi voorbeeld van zelfregulering. Dit convenant is
door de genoemde partijen geëvalueerd en onlangs hernieuwd vastgesteld. Nieuw is de
afspraak dat alle ondernemers een meldcode kinderopvang invoeren, zodat er duidelijke
richtlijnen zijn hoe gehandeld wordt bij een vermoeden van kindermishandeling. Daarnaast
zijn de afspraken over pedagogisch beleid en -handelen verduidelijkt en zijn heldere afspraken
gemaakt over het aantal kinderen in relatie tot het aantal leidsters. Ik zal de Beleidsregels
Kwaliteit kinderopvang aanpassen op basis van dit hernieuwde convenant. In overleg met
1 Sociaal en Cultureel Planbureau publiceerde 17 januari 2007 een onderzoek naar de populariteit van
buitenschoolse opvang, onder de titel "Liefst zoals thuis. Ouders en kinderen over buitenschoolse opvang."
---
Ons kenmerk AV/A&Z/2007/2967
GGD Nederland en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) zullen daarop ook de
toetsingskaders van de GGD worden aangepast.
4. Gemeente Utrecht en de buitenruimte
Op 12 oktober 2006 heb ik u geïnformeerd over een onderzoek dat de Inspectie Werk en
Inkomen (IWI) op mijn verzoek heeft uitgevoerd naar het beleid van de gemeente Utrecht ten
aanzien van het handhaven van in de kinderopvangsector gebruikelijke normen op het gebied
van de buitenspeelruimte. Daaruit bleek dat de gemeente Utrecht over een reeks van jaren een
aantal kindercentra in de gemeente blijft toestaan af te wijken van de normen. Ik heb daarop
het college van B&W van Utrecht per brief verzocht of het categoraal hanteren van een
ongedifferentieerde overgangsperiode van vier jaar met betrekking tot de buitenspeelruimte
om te zetten in specifiek handhavingsbeleid per kindercentrum. Dat betekent dat de gemeente
elk kinderdagverblijf apart gaat controleren en afspraken maakt over de termijn waarbinnen
aan de normen voor buitenspeelplaatsen moet worden voldaan. Inmiddels heeft de gemeente
Utrecht mij bericht dat zij bereid is haar beleid bij te stellen en specifieke afspraken te maken
per kindercentrum.
5. Internationaal vergelijkend onderzoek kinderopvang (Capgemini)
In discussies over kinderopvang wordt regelmatig verwezen naar de situatie in andere landen.
Vaak leidt dit tot vergelijkingen van nationale stelsels op basis van slechts enkele elementen.
Om tot een zo compleet mogelijk beeld te komen, heeft het Ministerie van SZW een
vergelijkend onderzoek laten doen naar de kinderopvang in een aantal landen. Onderzocht
zijn: Denemarken, Frankrijk, Engeland (Londen Borough of Camden), Duitsland ( Noordrijn-
Westfalen), Verenigde Staten (South Carolina), België (Vlaanderen) en Nederland. De
kinderopvangstelsels van deze landen worden beschreven aan de hand van de volgende
bepalende elementen: de rol van de overheid, aanbod en gebruik, kwaliteit, prijzen en kosten
voor ouders, aangrenzende beleidsterreinen. Ondanks een beschrijving volgens een vaste
systematiek bleek het in het onderzoek niet eenvoudig een vergelijking tussen landen of
landsdelen voor kinderopvang in al haar facetten te maken. De situaties in de onderzochte
landen zijn ontstaan vanuit verschillende culturen, achtergronden en motieven. Er bestaan
daarmee grote verschillende tussen de onderzochte stelsels. Conclusies zijn daarom moeilijk te
trekken.
In het onderzoek is geprobeerd de kosten en de verdeling van de kosten inzichtelijk te maken.
In Nederland zijn bij de invoering van de Wet kinderopvang alle bestaande financiële
regelingen vervangen door één regeling gericht op ouders (de kinderopvangtoeslag). Het
Nederlandse stelsel is daardoor transparant voor ouders in vergelijking met andere landen. In
vrijwel alle andere onderzochte landen is sprake van een groot aantal verschillende
geldstromen, vanuit en via verschillende overheden, naar ouders en naar voorzieningen. Het
gebrek aan transparantie maakt het tevens vrijwel onmogelijk betrouwbare cijfers te
presenteren over de uiteindelijke kosten voor de overheid en voor ouders. Wel zijn voor een
aantal standaardsituaties de kosten voor ouders weergegeven. In vergelijking met de andere
---
Ons kenmerk AV/A&Z/2007/2967
onderzochte landen zijn de kosten voor ouders in Nederland met de intensivering van 125
mln. in de toeslagtabellen en de verplichte werkgeversbijdrage per 1 januari 2007 relatief laag.
Als bijlage treft u het onderzoeksrapport "Internationaal vergelijkend onderzoek, een
vergelijking met veel variabelen" aan. Het onderzoek kinderopvang kon niet in eigen beheer
worden uitgevoerd en is daarom uitbesteed aan Capgemini. Het onderzoek heeft 92.820
gekost.
6. Tweemeting trendonderzoek kinderopvang (Research voor Beleid)
In opdracht van het toenmalige Netwerkbureau Uitbreiding Kinderopvang is onderzoek gedaan
naar diverse aspecten van de formele- en informele kinderopvang in het jaar 2002
(Trendonderzoek kinderopvang; brief AV/KO/2003/19316 van 26 mei 2003). Over 2003 is dat
onderzoek herhaald. In 2006 is een tweemeting van het Trendonderzoek uitgevoerd. Uit het
onderzoek blijkt onder andere het volgende. Het percentage kinderen dat gebruik maakt van
buitenschoolse opvang, is toegenomen naar 11% in 2006. Ook het gebruik van buitenschoolse
opvang per kind is toegenomen naar 2,5 dag per week in 2006. Het percentage kinderen dat
gebruik maakt van een kinderdagverblijf en het aantal uren gebruik is tussen 2002 en 2006
globaal genomen ongeveer gelijk gebleven. Er is een afname van het percentage kinderen dat
gebruik maakt van onbetaalde oppas. Voor 0 t/m 3-jarigen van 32% in 2002 naar 25% in 2006
en voor 4 t/m 12 jarigen van 20% naar 16%. Er is nagenoeg geen verandering in het
percentage kinderen dat gebruik maakt van formele én informele kinderopvang (rond 39%).
Ouders kiezen voor het kinderdagverblijf vooral vanwege de kwaliteit en het sociale aspect.
Ouders kiezen voor oppas vooral vanwege de prijs en de huiselijkheid. Gebruikers zijn over
het algemeen tevreden over de manier waarop zij de formele en informele kinderopvang
hebben geregeld.
Het onderzoek omvat met name het verzamelen en verwerken van data. Deze activiteiten
kunnen niet in eigen beheer worden uitgevoerd. Na aanbesteding is de opdracht gegund aan
Research voor Beleid. Het onderzoek heeft in totaal 48.039 gekost. Bijgaand treft u de
Tweemeting trendonderzoek kinderopvang aan.
De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,
(mr. A.J. de Geus)
---
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid