Vrije Universiteit Amsterdam
Landschapsevolutie in het Centraal Pannoonse Bekken

Datum 01.02.2007
Tijd 10:45
Lokatie aula

Dissertatie Tectonic and climatic forcing in quaternary landscape evolution in the central Pannonian Basin: A quantitative geomorphical, geochronological and structural analysis

Promovendus Z. Ruszkiczay-Rüdiger
Promotor(es) prof.dr. P.A.M. Andriessen
Onderdeel Faculteit der Aard- en Levenswetenschappen
Wetenschapsgebied Aard- en levenswetenschappen

Zsófia Ruszkiczay-Rüdiger beschrijft in haar proefschrift een kwantitatieve, multidisciplinaire benadering van de landschapsevolutie van het Centraal Pannoonse Bekken tijdens het Kwartair. Haar studie suggereert dat er een aanzienlijke vertraging bestaat tussen het begin van de neotektonische fase tijdens het Plioceen (ongeveer 4 miljoen jaar geleden) en de ontwikkeling van oppervlakteverschijnselen als reactie op de vervorming vanaf midden Pleistoceen tot heden. Het lijkt zeer waarschijnlijk dat gedurende laat Plioceen-vroeg Pleistoceen klimaat-gecontroleerde denudatie voor een groot deel de oppervlakte-expressies van vervorming teniet deed. Dit proces en de toename in verticale beweging naar het heden toe hebben ervoor gezorgd, dat denudatie niet langer gelijke tred houdt met de vervorming. Een verhoging van drukspanning in het inverterende Centraal Pannoonse Bekken kan de aanleiding hebben gegeven tot een versnelling van vertikale bewegingen in het laatste deel van het Kwartair.

De vorming van een landschap is het resultaat van de wisselwerking tussen tektonische processen, die topografie opbouwen, en klimaat gedreven oppervlakteprocessen, die topografie afbreken. De ontwikkeling van nieuwe technieken voor de bepaling van ouderdommen van oppervlakten, erosiesnelheden, kwantitatieve metingen van bewegingen van de korst en vergelijking van landschapmarkeringen, betekenden een nieuw tijdperk in het onderzoek van het Kwartair.
Het eerste studiegebied in het proefschrift van Zsófia Ruszkiczay-Rüdiger is het Danube dal (beter bekend als: het Donaudal), waar insnijding van de rivier gelijke tred hield met de opheffing van de Hongaarse bergketen (HMR). De Danube is de enige rivier die het HMR doorsnijdt en biedt daardoor een unieke gelegenheid de opheffingssnelheid te bepalen door middel van insnijdingssnelheden verkregen uit de chronologie van de terrassen.
Een grondige revisie van de bestaande chronologie van de terrassen maakte het mogelijk om in het Danube-dal gedifferentieerde insnijdingssnelheden op verschillende plaatsen te berekenen. De nieuwe absolute ouderdommen brengen verscheidene tegenstellingen aan het licht ten opzichte van de 'traditionele' terrassystematiek. De berekende insnijdingssnelheden voor de afgelopen ongeveer 350 duizend jaar bedragen circa 0.2 mm/jaar voor de flanken van HMR (Buda en Gerecse Hills), en 0.4 mm/jaar voor de axiale zone, de Danube-bocht. In de axiale zone waren geen betrouwbare ouderdommen van terrassen beschikbaar, en de 'traditionele' chronologie was bijna uitsluitend gebaseerd op geomorfologische overwegingen.
Cosmogene 3He ouderdomsbepalingen van onbedekt gesteente aan het oppervlak in de Danube-bocht leverden een insnijdingssnelheid op die 4 maal hoger is dan de snelheid die is verkregen met de bestaande data-set! De berekende maximale opheffingssnelheid uit de 3He ouderdommen van de terrassen bedraagt 1.6 mm/jaar voor de afgelopen tijdsperiode van ongeveer 270 duizend jaar, waarbij rekening is gehouden met het waarschijnlijke effect dat een geringe mate aan erosie optreedt nadat de rivier niet meer in het dal stroomt. Deze snelheid is vergelijkbaar met insnijdings- en opheffingssnelheden in het Kwartair in gebieden die actief vervormen in alpine botsingszones en is lager dan snelheden die gepubliceerd zijn voor de meest actieve zones in het Himalaya-gebergte en West-Pacifische regio's. De 3He studie suggereert dat de oorsprong van de Danube in Midden Pleistoceen ligt. Steile topografie met moderate hoogte in de Danube-bocht en gebieden met vergelijkbare opheffingssnelheden zouden het gevolg kunnen zijn van de recente strukturele inversie in het centraal Pannoonse bekken en het resultaat van het relatief recente begin van opheffing of de geleidelijke versnelling ervan naar het heden toe.

Het andere onderzoeksgebied, de Gödöllö heuvels, is het noordoostelijke deel van het glooiende heuvelachtige gebied tussen het omhoogkomende HMR en de dalende Groot Hongaarse vlakte (GHP). Het dikke boven Mioceen-Plioceen sedimentpakket maakte het mogelijk om een op DEM (digital elevation model)-gebaseerde morfometrische studie te combineren met een strukturele analyse, gebaseerd op seismische reflectieprofielen. Deze aanpak bood de mogelijkheid om zowel de stijl als ouderdom van de neotektonische vervorming van het Centraal Pannoonse Bekken te bepalen en het effect van de deformatie op de landschapsvorming in het Kwartair.

© Copyright Vrije Universiteit Amsterdam