Kamerbrief inzake de resultaten van de werkzaamheden van de Task Force
Anti-Corruptie
21-02-2007 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 26 januari
2007 met kenmerk 07-BuZa-002 inzake de beantwoording van een lijst van
feitelijke vragen over mijn brief van 26 oktober 2006 inzake de
resultaten van de werkzaamheden van de Task Force Anti-Corruptie
gedurende de periode januari-september 2006 (Kamerstuk 30 800 V, nr.
45).
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Antwoord van mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeven, minister voor
Ontwikkelingssamen-werking op vragen van de Vaste Kamercommissie voor
Buitenlandse Zaken over de resultaten van de werkzaamheden van de Task
Force Anti-Corruptie (TFAC) gedurende de periode januari-september
2006
Vraag 1
Vraag 11
dvf
Op welke wijze verdiept het anti-corruptiebeleid zich in de
mogelijkheden voor compensatiemaatregelen, vooral ten aanzien van
leningen en grootschalige corruptie onder dictatoriale regimes, zoals
het (deels) kwijtschelden van schulden zoals de Noorse regering
onlangs heeft voorgesteld? Wordt er ook over strategieën nagedacht om
dergelijke leningen in de toekomst te voorkomen?
Antwoord
Nederland is voorstander van het uitwerken van criteria voor
verantwoord leengedrag door crediteuren en zet zich hiervoor in via
zijn vertegenwoordigingen bij de Wereldbank, het IMF, de OESO en de
Club van Parijs. Daarbij zij opgemerkt dat Nederland zelf sinds 1991
geen bilaterale leningen verstrekt, noch steunt Nederland het
verstrekken van leningen door multilaterale instellingen waarin
Nederland vertegenwoordigd is, aan landen met onbehoorlijk bestuur.
Ten aanzien van schuldkwijtschelding geldt dat er internationaal geen
eenduidige en heldere definitie bestaat die aangeeft wanneer
kwijtschelding van schulden, aangegaan door corrupte en dictatoriale
regimes, achteraf bezien gerechtvaardigd is. Ook bestaat er geen
internationaal aanvaard mechanisme om hier uitsluitsel over te geven.
Het achteraf vellen van een dergelijk oordeel over schulden zou ook
voor de toekomst veel onzekerheid creëren bij crediteuren, waardoor
zij ook bij goed functionerende arme landen terughoudender zullen zijn
dan nodig is. Dit zou niet in het belang van deze landen zijn.
Overigens hield de recente unilaterale kwijtschelding door de Noorse
regering geen verband met het anti-corruptiebeleid van dat land.
Vraag 2
2
Hoe verhoudt de druk op privatisering zich met bekende misstanden bij
het goedkoop verkopen van grote contracten in bijvoorbeeld de
mijnbouwindustrie, waar de bevolking weinig terugziet van de
opbrengsten van die industrie (zie bijvoorbeeld de huidige kritiek op
mijnbouwcontracten in Congo, waaronder interne kritiek binnen
Wereldbank, of op de olie-industrie in Tsjaad)?
Vraag 20
Vindt u dat internationaal afgedwongen privatisering bijdraagt aan de
bestrijding van corruptie?
Antwoord
Privatisering kan een effectief middel zijn ter bevordering van een
gezond financieel-economisch overheidsbeleid. Het effect van
privatiseringen hangt echter af van het aantal marktpartijen die de
rol die voorheen werd vervuld door de overheid, willen overnemen. Een
te gering aantal marktpartijen kan ertoe leiden dat het niveau van de
dienstverlening niet verbetert of zelfs verslechtert en dat ook weinig
verandert aan de corruptiesituatie. Bovendien is de kans in dat geval
groter dat er bij de aanbesteding zelf al sprake is van
corruptiepraktijken.
Nederland probeert dit soort ontwikkelingen te voorkomen door de
overheden in partnerlanden te ondersteunen bij de versterking van hun
aanbestedingscapaciteit. Daarbij wordt aandacht besteed aan de vraag
voor welke dienst private participatie kan worden gezocht, welke
marktwaarde die dienst heeft, en hoe er via een volledig transparant
proces voor kan worden gezorgd dat die marktwaarde ook wordt
binnengehaald. Dergelijke ondersteuning wordt zowel bilateraal
gegeven, zoals in het landenprogramma in Oeganda, als via diverse
multilaterale initiatieven van de Wereldbank en de International
Finance Corporation (Public Private Infrastructure Advisory Facility -
PPIAF, Foreign Investment Advisory Service - FIAS, DevCo).
Vraag 3
Zijn er methoden van corruptiebestrijding die uw voorkeur genieten? Zo
ja, welke zijn dat? Zijn er methoden van andere landen die naar uw
inzicht niet moeten worden gevolgd? Zo ja, welke zijn dat?
Antwoord
In het algemeen geldt dat corruptie het best kan worden bestreden als
onderdeel van een bredere strategie gericht op het verbeteren van
bestuur. Daarbij vragen de verschillende vormen van corruptie een
eigen aanpak: staatsroof dient bijvoorbeeld op een andere manier te
worden bestreden dan kleine corruptie (petty corruption). In het kader
van de voorbereiding van de strategische bestuursanalyses die in 2007
en 2008 zullen worden uitgevoerd, wordt uitdrukkelijk aandacht besteed
aan corruptie. Afhankelijk van de lokale situatie wordt daarbij
gezocht naar de beste benadering: in sommige gevallen zal deze te
vinden te zijn bij de overheid zelf, in andere gevallen zal meer
samengewerkt moeten worden met de veranderingsgezinde krachten in de
samenleving. Nederland werkt daarbij zoveel mogelijk samen met
gelijkgezinde donoren. Verschillen in benadering zijn er vooral met de
nieuwe opkomende economieën, zoals China, die in hun donorrelatie veel
minder oog hebben voor goed bestuur, waaronder corruptiebestrijding.
Vraag 4
Wilt u een bilaterale wijze van samenwerking bij de aanpak van
corruptie? Zo ja, met welke land(en)?
Vraag 8
Hoe is wat betreft corruptiebestrijding de taakverdeling en
complementariteit geregeld tussen multilaterale en bilaterale
instellingen (de rol van de ambassadeposten)?
Antwoord
Conform de in OESO-kader aangenomen Verklaring van Parijs werken
bilaterale en multilaterale donoren zoveel mogelijk samen bij hun
ontwikkelingsinspanningen. Dit geldt in het bijzonder voor
activiteiten op het gebied van goed bestuur, waaronder
corruptiebestrijding. Op dit terrein is het immers essentieel dat door
de donorgemeenschap eenduidige signalen aan het ontvangende land
worden afgegeven. In fora als Nordic+ en OESO/DAC streeft Nederland
een dergelijke geharmoniseerde aanpak actief na. Daarnaast vindt op
lokaal niveau binnen de ontvangende landen eveneens zoveel mogelijk
afstemming plaats tussen de donoren teneinde een gezamenlijke aanpak
mogelijk te maken.
Naast samenwerking tussen de donorgemeenschap (harmonisatie-agenda)
dient het betrokken partnerland zelf doordrongen te zijn van het
belang van corruptiebestrijding. Er wordt dan ook door de
donorgemeenschap zoveel mogelijk met de regering van de betrokken
landen samengewerkt zodat het anti-corruptiebeleid daadwerkelijk door
hen wordt gedragen en bovendien zoveel mogelijk wordt aangesloten bij
het beleid dat door die regeringen zelf is of wordt ontwikkeld
(alignment).
5
Vraag 5
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de aftrekbaarheid van
steekpenningen in Nederland en wat zijn de eventuele voornemens om dit
aan te passen?
Antwoord
Kosten en lasten van omkoping, waaronder steekpenningen, zijn
niet-aftrekbaar. Medio 2006 is de Wet inkomstenbelasting 2001 in dit
verband gewijzigd. Als gevolg hiervan is de niet-aftrekbaarheid
uitgebreid in die zin dat een voorafgaande veroordeling door een
Nederlandse strafrechter of schikking met OM geen voorwaarde meer is
om kosten en lasten van omkoping, waaronder steekpenningen,
niet-aftrekbaar te laten zijn. Op dit moment bestaat geen voornemen
tot aanpassing.
Vraag 6
Wat zijn de OESO-richtlijnen met betrekking tot corruptie en zouden
deze richtlijnen naar uw opvatting een niet-vrijblijvend karakter
moeten hebben? Indien neen, waarom niet?
Antwoord
De OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen bevatten een
aantal bepalingen over corruptie, waarin wordt gesteld dat
ondernemingen direct noch indirect smeergeld of andere onrechtmatige
voordelen mogen aanbieden, toezeggen, geven of eisen teneinde
opdrachten of andere ongeoorloofde voordelen te verwerven of te
behouden.
De OESO-Richtlijnen zijn niet vrijblijvend. Bedrijven kunnen daar op
worden aangesproken, bijvoorbeeld via een procedure bij het Nationaal
Contactpunt. Voor omkoping van buitenlandse ambtenaren geldt bovendien
het OESO-Verdrag inzake de Omkoping van Buitenlandse Ambtenaren in
Internationale Zakelijke Transacties. Nederland heeft het OESO-Verdrag
geratificeerd en hiertoe het Wetboek van Strafrecht aangepast zodat
vervolging mogelijk is geworden van Nederlanders en in Nederland
gevestigde bedrijven die zich hebben schuldig gemaakt aan omkoping van
buitenlandse ambtenaren.
Vraag 7
Welke positie heeft het Extractive Industries Transparency Initiative
(EITI) binnen de strategieën van de Wereldbank, de OESO en het
Nederlandse beleid? In hoeverre is het EITI bindend of wordt daarnaar
gestreefd?
Antwoord
De Wereldbank heeft zich vanaf het begin sterk gemaakt voor het EITI
en het voortouw genomen tot het instellen en beheren van een Multi
Donor Trust Fund en de promotie van het EITI in mineraalafhankelijke
landen. Het EITI slaat voor de Wereldbank de brug tussen haar
bemoeienis met de Extractive Industries en de wens om transparantie te
bevorderen en corruptie terug te dringen. Ook de OESO heeft zich
achter EITI geschaard, omdat EITI goed aansluit bij het beleid van de
OESO inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Voor Nederland vloeit actieve deelname voort uit de aandacht voor goed
bestuur alsmede uit het beleid m.b.t. energievoorzieningszekerheid
(MvT 2006, operationele doelstelling 8) en de Notitie Ondernemen in
Conflictgebieden (TK 29439 nr.1, 2004). Nederland neemt deel aan het
trust fund van de Wereldbank en ondersteunt ook initiatieven van het
maatschappelijk middenveld welke promotie van het EITI tot doel
hebben.
Het EITI is gebaseerd op vrijwilligheid. Gelet op de aanhoudend grote
belangstelling van grondstofrijke landen om zich bij het EITI aan te
sluiten, is de vraag naar een verplichtend karakter op dit moment
minder relevant. Bovendien zal de druk op nog niet aangesloten landen
toenemen, zodra in de loop van 2007 als gevolg van het
valideringsproces het, predikaat "EITI-compliant" aan de deelnemende
landen zal worden toegekend.
Vraag 9
Hoe wil de Raad van Bestuur van de Wereldbank zijn wens tot actieve
betrokkenheid bij de uitvoering van de strategie in de praktijk
vormgeven en wat zal de meerwaarde daarvan zijn?
Antwoord
Een aantal bewindvoerders bij de Wereldbank was bezorgd dat het beleid
van deze instelling op het gebied van corruptiebestrijding ten koste
gaat van haar ontwikkelingsinspanning en heeft daarom in het
Development Committee tijdens de jaarvergadering van Wereldbank en IMF
in Singapore in september 2006 aan de president Wolfowitz gevraagd om
geconsulteerd te worden bij de uitwerking van de strategie van de
Wereldbank op het gebied van bestuur en corruptiebestrijding. De
regering is van mening dat de strategie een voldoende balans heeft
door aandacht te besteden aan bestuur en institutionele ontwikkeling
enerzijds en de onlosmakelijk hiermee verbonden bestrijding van
corruptie anderzijds. Wel zal de Nederlandse bewindvoerder erop
toezien dat voor de uitvoering van de strategie de Wereldbank
objectieve criteria ontwikkelt die haar beleid voorspelbaar maken en
ervoor zorgen dat de Wereldbank lenende landen op gelijke wijze
behandelt.
Vraag 10
Bent u van mening dat het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
zich veel voortvarender zou kunnen en moeten aansluiten bij de
beleidsconclusies die de OESO heeft gesteld ten aanzien van
corruptiebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Europese Commissie gaat evenals de OESO nadrukkelijk uit van een
holistische benadering van goed bestuur waarbinnen de bestrijding van
corruptie valt. Deze benadering is vervat in de vorig najaar door de
RAZEB goedgekeurde mededeling van de Europese Commissie `Governance in
the European Consensus on Development'. De Commissie is thans bezig
uitvoering te geven aan het beleid zoals in de mededeling is
opgenomen. Daarmee sluit zij aan bij de conclusies die de OESO in de
afgelopen tijd heeft aangenomen op het gebied van goed bestuur in het
algemeen en corruptiebestrijding in het bijzonder.
Vraag 11
Wat zijn in uw ogen de ijkpunten waaraan de criteria moeten voldoen?
Antwoord
De ontwikkeling van ijkpunten voor te behalen resultaten in het kader
van het anti-corruptiebeleid geschiedt in nauwe samenspraak met het
betrokken partnerland als onderdeel van de beleidsdialoog. Het gaat
hier dus niet om ijkpunten voor criteria, maar om concrete resultaten
die het partnerland zich voorneemt binnen een bepaalde periode te
behalen. Deze zullen per land verschillen, afhankelijk van de
onderdelen van het beleid die specifieke aandacht behoeven.
Vraag 12
Welke partnerlanden zijn door de Task Force Anti-Corruptie (TFAC)
onderzocht? Op basis van welke criteria zijn die partnerlanden
gekozen? Wat zijn de bevindingen van de TFAC per partnerland?
Antwoord
De onderzochte landen waren Bangladesh, Benin, Indonesië, Mozambique
en Uganda. Deze landen werden geselecteerd op basis van de
activiteiten van de ambassades op het terrein van corruptiebestrijding
in brede zin (d.w.z. inclusief overheidsfinanciën en aandacht voor
anticorruptie maatregelen in het kader van de sectorale benadering
waar van toepassing), geografische spreiding, en diversiteit (mate van
politieke wil, uiteenlopende staatsinrichting). Zoals aan uw Kamer
toegezegd, is vervolgens Kenia aan deze lijst toegevoegd. De
landenstudies waren vooral een vingeroefening om te zien welke
methodologie het beste aansluit bij de wens het beleid inzake
corruptiebestrijding te intensiveren. Daarbij bleek o.a. dat de
studies onvoldoende inzicht boden in de onderliggende, informele
structuren van partnerlanden en in mogelijke strategie ën om daarop in
te spelen. Voorst hielden de studies die vooral waren gebaseerd op
bestaand en in sommige gevallen al wat ouder materiaal, onvoldoende
rekening met de actualiteit. Tenslotte maakten de studies duidelijk
dat een analyse inzake corruptiebestrijding niet los gezien kan worden
van andere aspecten van goed bestuur. De studies waren dan ook nuttig
als leerproces t.b.v. de ontwikkeling van een betere methodologie voor
de in de komende twee jaar uit te werken strategische
bestuursanalyses. Het was echter niet mogelijk om op basis van de
studies te komen tot afgewogen bevindingen waaraan beleidsconclusies
verbonden konden worden.
Vraag 13
Hoe wordt op dit moment bepaald op welke gebieden Nederland kan
ondersteunen bij beleid om goed bestuur te bevorderen en corruptie te
bestrijden? Op welke termijn zullen de concrete bestuursanalyses
worden afgerond?
Antwoord
Op basis van de jaarlijkse analyses van de lokale situatie door de
ambassades, waarbij zo veel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van de
producten van andere donoren, wordt bepaald op welke gebieden een
Nederlandse interventie mogelijk is. Hierbij wordt van geval tot geval
bepaald welke modaliteit de aangewezen vorm is. De strategische
bestuursanalyses zullen in 2007 en 2008 worden uitgevoerd. Op basis
van deze analyses, waarbij zoveel mogelijk ook het lokale
maatschappelijk middenveld betrokken zal worden, zullen de ambassades
naar verwachting nog preciezer dan thans kunnen aangeven op welke
onderdelen Nederland het beste kan inzetten in het kader van het
beleid ter bevordering van goed bestuur.
Vraag 14
Welke voorstellen heeft de TFAC ontwikkeld voor aanpassing van
instrumenten in de jaarplan- en activiteitencyclus? Wat is het doel
van de verschillende voorstellen?
Antwoord
In de brief over de voortgang van de TFAC (TK 30800 V, nr. 45) werd
reeds genoemd dat voor wat betreft de jaarplancyclus met ingang van
2007 corruptie zwaarder mee weegt in het Track Record (zie ook
beantwoording vraag 15 en 24).
Voor wat betreft de instrumenten in de activiteitencyclus heeft de
TFAC de volgende voorstellen gedaan:
* Aanpassing van de opzet van het beoordelingsmemorandum en
bijbehorende toelichting, met als doel het verder expliciteren van
corruptierisico's en de te nemen maatregelen om deze risico's af
te dekken;
* Aanpassing van het instrument dat gebruikt wordt om kwaliteit van
de uitvoerende organisatie te bepalen, met als doel beter inzicht
te krijgen in de maatregelen die deze organisatie neemt ter
voorkoming van corruptie en bij geconstateerde corruptie, alsmede
in de wijze van selectie van hun eventuele partnerorganisaties;
* Aanvulling van handleiding Goed Bestuur, Hoofdstuk
Corruptiebestrijding met toelichting over diverse soorten
sectorspecifieke corruptierisico's en het gebruik van Public
Expenditure Tracking Studies voor controle op bestedingen1;
* Tevens werd voorgesteld een centraal meldpunt op te richten voor
het melden van malversaties, fraude en corruptie;
Bij de analyse die tot eerdergenoemde voorstellen heeft geleid, zijn
alle instrumenten die gebruikt worden voor de selectie en beoordeling
van activiteiten, vormgeving van de contractuele relatie en monitoring
onder de loep genomen. De eerdergenoemde voorstellen zijn inmiddels
alle uitgevoerd.
Vraag 155
dek
Vraag 15
Op welke wijze en met welk gewicht gaat corruptie zwaarder meetellen
in het Track Record, en daarmee bij de bepaling van hulpmodaliteiten
en bij de inzet in de beleidsdialoog? Hoe en met welk gewicht heeft
corruptie tot op heden meegeteld?
Antwoord
Voorheen was corruptie één van de zes elementen die getoetst werden
onder het onderdeel Goed Bestuur. Het gemiddelde van die zes elementen
telde niet mee bij de bepaling van hulpmodaliteiten, echter wel voor
de inzet in de beleidsdialoog.
Nu worden drie elementen onder Goed Bestuur apart meegenomen bij de
bepaling van de hulpmodaliteit. Het gaat om het element directe
corruptiebestrijding, alsmede twee elementen die hier nauw mee
verweven zijn, namelijk het democratisch gehalte van het bestuur/de
mate waarin deze rekenschap aflegt aan een volksvertegenwoordiging en
het functioneren van het rechtssysteem. Het gemiddelde van die drie
elementen telt nu wel mee voor de bepaling van de hulpmodaliteiten en
de inzet in de beleidsdialoog.
Vraag 16
Per wanneer wordt een centraal meldpunt ingericht bij de directie FEZ
voor bewezen gevallen van corruptie, waarbij ontwikkelingsgelden zijn
betrokken? Wat worden de bevoegdheden en instrumenten van het
meldpunt?
Antwoord
Het centrale meldpunt `Malversaties en sancties' is sinds november
2006 ondergebracht bij FEZ. Voorheen werden alleen meldingen van
sancties centraal opgeslagen. De verplichting om malversaties te
melden bij FEZ bestond ook voor de oprichting van het meldpunt maar
deze meldingen werden niet centraal opgeslagen.
Het meldpunt heeft de volgende taken:
1. Inzicht creëren voor het Ministerie en het parlement ten aanzien
van het aantal malversaties.
2. Leren van gevallen van malversaties, sancties en incidenten. In
het bijzonder van omstandigheden die geleid hebben tot deze
malversaties. Op basis van deze ervaringen ontwikkelen van
richtlijnen en waar nodig te komen met advies over aanpassing van
procedures om het risico op malversatie te verminderen.
1. Ondersteuning van budgethouders bij het afhandelen van
malversaties.
2. Voldoen aan verplichting zoals neergelegd in de Nota Beheer en
Toezicht om jaarlijks een overzicht van (bewezen) malversaties te
presenteren bij de Rekening.
Het meldpunt heeft niet het mandaat om actief onderzoek te doen naar
mogelijke malversaties. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de
budgethouders. Voor het actief opsporen en onderzoeken van mogelijk
malversaties beschik ik over een aantal andere instrumenten zoals ik
uiteen heb gezet in een eerdere brief aan uw kamer (TK 30300V nr. 109;
beantwoording vraag 14).
Vraag 17
Welk geval bedoelt u, wanneer u vermeldt dat er slechts één geval is
van een bewezen malversatie met Nederlandse ontwikkelingsgelden in de
periode januari 2003-januari 2006? Zijn er ook niet-bewezen
malversaties aangegeven? Zo ja, hoeveel waren dit er? Wijst het
resultaat dat er slecht één geval gemeld is, naar uw mening, op het
feit dat er weinig corruptie is of dat de corruptie met
ontwikkelingsgelden nog zeer verborgen is?
Antwoord
Zoals reeds vermeld in mijn brief aan uw kamer (TK 30300V nr. 109;
beantwoording vragen 10 en 21) heb ik begin 2006 de TFAC de opdracht
gegeven na te gaan hoeveel bewezen malversaties er nog niet aan uw
Kamer gemeld waren. In totaal heeft dit 14 meldingen door
budgethouders opgeleverd die alle nader onderzocht zijn. Twee van deze
gevallen waren reeds aan uw kamer gemeld (TK 29200 V, nr. 60; en TK
28800, nr. 11). In zes gevallen kon geen malversatie worden
aangetoond. Vijf overige zaken zijn nog in onderzoek.
De ene zaak die nog niet gemeld was aan uw Kamer, betrof het onterecht
innen van een cheque door een organisatie zonder dat een prestatie
geleverd was. Het betrof hier een bedrag van Euro 6000,-. De betrokken
persoon is aangehouden en gerechtelijk veroordeeld tot het terug
betalen van de Euro 6000,-. Daarnaast heeft deze persoon een
gevangenisstraf opgelegd gekregen.
Over de zaken die nog in onderzoek zijn, kan ik op dit moment geen
uitspraken doen. Zodra de onderzoeken afgesloten zijn en aangetoond is
dat er sprake is van malversaties, zal ik uw kamer hiervan op de
hoogte brengen in het verslag bij de jaarlijkse rekening, zoals
vastgelegd in de nota `Beheer en Toezicht' (TK 25860, nr 2).
Het feit dat er relatief weinig malversaties geconstateerd worden met
ontwikkelingsgelden, betekend niet dat er weinig corruptie voorkomt in
de landen waarin Nederland actief is op het gebied van
ontwikkelingssamenwerking. Wel kunt u hieruit afleiden dat er bij de
besluitvorming rondom OS-projecten een goede afweging gemaakt wordt
van de corruptierisico's en de te nemen maatregelen om malversaties te
voorkomen. Voor een beschrijving van de instrumenten die ik hiervoor
bezit verwijs ik u naar TK 30300 V, nr. 103. Voor een beschrijving van
de methoden die ik tot mijn beschikking heb om mogelijke malversaties
te onderzoeken verwijs ik u naar TK 30300 V, nr. 109, beantwoording
vraag 14.
Vraag 18
Nederlandse ambassades kunnen op stelselmatiger wijze ongewenste
situaties waar het bedrijfsleven in de partnerlanden mee te maken
krijgt bij de betrokken landen aan de orde stellen. Welke gevallen
worden nu niet aan de orde gesteld en waarom niet?
Antwoord
In die landen waar de doodstraf op corruptie van toepassing is, dan
wel in die landen waar de veiligheid van de ambassademedewerkers in
gevaar kan komen, kan er afhankelijk van de specifieke omstandigheden
besloten worden om aanwijzingen van corruptie niet aan de orde te
stellen bij de regering van het betrokken land.
Vraag 19
Hoe definieert u goed bestuur? Hoe zwaar tellen elementen als het
verlagen van invoertarieven en het besteden van extra middelen aan het
voorkomen van migratie? Welke aspecten van goed bestuur acht u van
groter belang en welke van minder belang bij het bestrijden van
corruptie?
Vraag 22
Op welke beleidsgebieden moet volgens u Nederland zich concentreren om
via gerichte ondersteuning van beleid goed bestuur te bevorderen?
Antwoord
In de notitie "Aan elkaar verplicht" heb ik goed bestuur gedefinieerd
als een politiek en institutioneel klimaat waarin mensenrechten,
democratische beginselen en de rechtsstaat worden beschermd, en
menselijke en natuurlijke hulpbronnen alsmede economische en
financiële middelen op een transparante en verantwoordelijke wijze
worden beheerd, ten behoeve van rechtvaardige en duurzame
ontwikkeling. Ik acht deze definitie nog altijd toereikend. De
genoemde aspecten als verlaging van invoerrechten en besteding extra
middelen ter voorkoming van migratie vallen niet onder deze definitie.
Voor een effectief anti-corruptiebeleid zijn vrijwel alle onderdelen
van goed bestuur van wezenlijk belang. Zoals ik al opgemerkt heb bij
de antwoorden op vragen 3, 4 en 8 wordt per partnerland, en zoveel
mogelijk in overleg met andere aanwezige bilaterale en multilaterale
donoren bezien, op welke onderdelen van het goed bestuursbeleid
Nederland het beste kan inzetten.
Vraag 21
Is reeds een overzicht te geven van de plannen van
corruptiebestrijding voor de partnerlanden van Nederlandse
ontwikkelingssamenwerking?
Antwoord
Op basis van de strategische bestuursanalyses zullen de ambassades in
de komende twee jaar hun activiteiten op het gebied van goed bestuur,
waaronder corruptiebestrijding, nader uitwerken. Een overzicht als
hier bedoeld, kan dan ook het beste worden opgesteld nadat de
strategische bestuursanalyses zijn uitgevoerd.
Vraag 23
Hoe wordt omgegaan met de verschillende methodologieën die ontwikkeld
zijn door DfIDd, SIDA en de EU en USAIDS en hoe worden deze op elkaar
afgestemd?
Antwoord
In het Governance network van OESO/DAC is afgesproken dat het
OESO-Secretariaat in de komende maanden een analyse maakt van de
overeenkomsten en verschillen tussen de bestaande en in ontwikkeling
zijnde methodologieën van bilaterale en multilaterale donoren op het
gebied van goed bestuur. Ook zal over dit onderwerp een workshop
worden georganiseerd, waarop donoren hun ervaringen kunnen
uitwisselen. Conform de Verklaring van Parijs wordt in dit opzicht
gestreefd naar een geharmoniseerde aanpak. Dit betekent niet dat nu al
gezocht wordt naar één gemeenschappelijke methodologie: de elementen
die voor individuele donoren specifiek van belang zijn in het kader
van de analyses, lopen hiervoor nog teveel uiteen. Wel wordt getracht
te voorkomen dat partnerlanden worden geconfronteerd met elkaar
opvolgende en overlappende analyses van verschillende donoren. In
plaats daarvan is het streven erop gericht dat donoren elkaars
analyses zoveel mogelijk gebruiken en aanvullen op die elementen die
voor hen specifiek van belang zijn. Tegen deze achtergrond heeft
Nederland in december 2006 in Den Haag een bijeenkomst met
gelijkgezinde donoren georganiseerd, waarbij de opzet van de door elk
van de deelnemende donoren gehanteerde methodologie uitvoerig werd
besproken.
Vraag 24
Corruptie gaat zwaarder meetellen in het Track Record. Betekent dit
dat er eerder sancties zullen komen tegen actoren die zich schuldig
maken aan corruptie? Zo ja, welke sancties zouden dat zijn?
Antwoord
Het Track Record analyseert onder andere, het armoedebeleid, mate van
goed bestuur en de kwaliteit van het Public Finance Management systeem
en wordt gebruikt om te bepalen welke hulpmodaliteiten in een land
ingezet kunnen worden. Het is daarmee ondersteunend voor het bepalen
van de interventiestrategie in een partnerland. Het feit dat corruptie
zwaarder mee weegt bij deze afweging (cf antwoord op vraag 15),
betekent dat er eerder voor gekozen zal worden om mogelijke risico's
af te dekken via de vormgeving van de interventie (hulpmodaliteit)
en/of via flankerende maatregelen. Ook kan corruptiebestrijding
zwaarder worden aangezet in de beleidsdialoog.
Mochten er zich bij de uitvoering van een activiteit toch corruptie,
fraude of malversaties voordoen, dan treedt het sanctiebeleid in
werking. Het sanctiebeleid staat los van het Track Record. Dat
sanctiebeleid is in 2006 nog eens verduidelijkt. Basisprincipe voor
het sanctiebeleid is de graduated approach. Over het gebruik van de
graduated approach zijn binnen de NORDIC+ afspraken gemaakt (voor meer
informatie over de graduated approach verwijs ik u naar beantwoording
van eerdere vragen in kamerstuk TK 30 300V, nr. 109; antwoord op vraag
22).
Sancties die het ministerie op kan leggen in het geval van corruptie
zijn onder andere:
* het instellen van een committeringsstop;
* terugvorderingsactie uitvoeren, hierbij wordt een termijn
aangegeven waarbinnen de contractpartij het voorschot of
ontvreemde bedrag moet terugstorten;
Afhankelijk van de situatie kan aangifte van malversatie bij de lokale
of Nederlandse autoriteiten gedaan worden.
Vraag 25
Het OM werkt aan een herziening van de aanwijzing voor het
vervolgingsbeleid inzake facilitation payments. Wat is uw opvatting
over de betaling van facilitation payments? In welke gevallen mogen
facilitation payments wel en in welke gevallen mogen zij niet betaald
worden?
Antwoord
De vraag of facilitation payments vervolgd dienen te worden, is niet
aan mij ter beantwoording, maar is geheel de verantwoordelijkheid van
het Openbaar Ministerie. De aanwijzingen die het OM geeft, worden door
mij gevolgd.
Vraag 26
Volgens het OESO-landenexamen moet Nederland proactiever omgaan met de
vervolging van Nederlandse bedrijven die verdacht worden van omkoping
van buitenlandse ambtenaren. Wat is de bestaande praktijk? Worden alle
Nederlandse bedrijven die verdacht worden van omkoping van
buitenlandse ambtenaren berecht? Is ook gesproken over vervolging van
Nederlandse bedrijven die zich schuldig maken aan onrechtmatige
handel, wat immers ook onder corruptie valt? Op welk moment zal de
Kamer op de hoogte gesteld worden van het overleg in het voorjaar 2007
tussen Justitie, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken over de te
nemen maatregelen op dit terrein?
Vraag 28
Bent u bereid een notitie naar de Kamer te sturen met de maatregelen
voor verbetering van de proactieve bestrijding van bedrijven die
verdacht worden, en waarin u een toelichting geeft op de maatregelen
die naar aanleiding van het OESO landenexamen op het gebied van
vervolging van Nederlandse bedrijven worden genomen? Welke preventief
beleid gaat u ten aanzien hiervan voeren?
Antwoord
Teneinde uitvoering te geven aan de aanbeveling van de OESO werk ik
aan een specifiek intern voorlichtingsbeleid voor de ambassades
waarbij deze gedetailleerde informatie ontvangen over de
verplichtingen uit het OESO-Verdrag en hun rol daarbij. Op dit
ogenblik vinden de afrondende besprekingen plaats met de ministeries
van Justitie en EZ over de tekst van een annex bij de gedragscode
integriteit voor BZ-medewerkers. De finalisering van deze tekst wacht
met name nog op de vaststelling van de gewijzigde aanwijzing van het
OM, waarin meer duidelijkheid wordt verschaft over het
vervolgingsbeleid, in het bijzonder waar het de in vraag 25 genoemde
facilitation payments betreft. Zodra de tekst is vastgesteld, zal de
Kamer hierover nader worden geïnformeerd. Voor de definitie van
corruptie wordt overigens rechtstreeks aangesloten bij het
OESO-Verdrag dat spreekt van omkoping van buitenlandse ambtenaren. Het
begrip ` onrechtmatige handel' komt in het OESO-Verdrag als zodanig
niet voor en zal in de annex bij de gedragscode dan ook niet worden
opgenomen.
Vraag 27
U gaat vanaf heden ook multilaterale en particuliere kanalen
doorlichten. Betekent dit dat het doorlichten van het bilaterale
kanaal is afgerond?
Antwoord
Het doorlichten van het bilaterale kanaal ter voorkoming van het
weglekken van OS-middelen is inderdaad afgerond. De intensivering van
de bilaterale inspanningen gericht op beter bestuur wordt via de
strategische bestuursanalyses echter met volle kracht voortgezet.
Vraag 29
Welke typeringen van corruptie worden tot nu toe gemeld via de
ambassades aan het ministerie van Justitie?
Antwoord
Bij de melding van vermoedens van corruptie door Nederlanders of in
Nederland gevestigde bedrijven, hanteren ambassades de typering die in
het OESO-Verdrag voorkomt en vervolgens in het Nederlandse Wetboek van
Strafrecht is neergelegd, t.w. omkoping of poging daartoe van
buitenlandse ambtenaren.
Vraag 30
Op welke wijze kunnen ambassades via gerichte interventies bedrijven
helpen in hun streven zaken te kunnen doen zonder ambtenaren om te
kopen? Wat zijn volgens u gerichte interventies in deze?
Antwoord
Gerichte interventies kunnen bestaan uit het bijwonen van
contractonderhandelingen of ondernemen van een formele of informele
démarche richting autoriteiten die omkoping uitlokken. De in de
voortgangsrapportage genoemde bijeenkomst met het bedrijfsleven in het
voorjaar 2007 dient ertoe om de mogelijkheden van gerichte
interventies om bedrijven te helpen verder met elkaar te verkennen en
te bespreken.
1: Public Expenditure Tracking Studies (PETS) kunnen gebruikt worden
om stromen van publieke gelden te volgen om zo te bepalen waar
inefficiënties in het systeem van beheer van publieke financiën
zitten.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken