Kamerbrief inzake de resultaten van de werkzaamheden van de Task Force Anti-Corruptie (http://www.minbuza.nl:80/nl/actueel/brievenparlement,2007/02/Kamerbrief-Task-Force-Anti-Corruptie.html) 21-02-2007 |
Samenvatting:
Inhoud:
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op uw verzoek van 26 januari 2007 met
kenmerk 07-BuZa-002 inzake de beantwoording van een lijst van feitelijke vragen
over mijn brief van 26 oktober 2006 inzake de resultaten van de werkzaamheden
van de Task Force Anti-Corruptie gedurende de periode januari-september 2006
(Kamerstuk 30 800 V, nr. 45).
De Minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
A.M.A. van Ardenne-van der Hoeven
Antwoord van mevrouw Van Ardenne-Van der Hoeven, minister voor
Ontwikkelingssamen-werking op vragen van de Vaste Kamercommissie voor
Buitenlandse Zaken over de resultaten van de werkzaamheden van de Task Force
Anti-Corruptie (TFAC) gedurende de periode januari-september 2006
Vraag 1
Nederland is voorstander van het uitwerken van criteria voor verantwoord
leengedrag door crediteuren en zet zich hiervoor in via zijn
vertegenwoordigingen bij de Wereldbank, het IMF, de OESO en de Club van Parijs.
Daarbij zij opgemerkt dat Nederland zelf sinds 1991 geen bilaterale leningen
verstrekt, noch steunt Nederland het verstrekken van leningen door multilaterale
instellingen waarin Nederland vertegenwoordigd is, aan landen met onbehoorlijk
bestuur.
Ten aanzien van schuldkwijtschelding geldt dat er internationaal geen
eenduidige en heldere definitie bestaat die aangeeft wanneer kwijtschelding van
schulden, aangegaan door corrupte en dictatoriale regimes, achteraf bezien
gerechtvaardigd is. Ook bestaat er geen internationaal aanvaard mechanisme om
hier uitsluitsel over te geven. Het achteraf vellen van een dergelijk oordeel
over schulden zou ook voor de toekomst veel onzekerheid creëren bij crediteuren,
waardoor zij ook bij goed functionerende arme landen terughoudender zullen zijn
dan nodig is. Dit zou niet in het belang van deze landen zijn.
Overigens hield de recente unilaterale kwijtschelding door de Noorse regering
geen verband met het anti-corruptiebeleid van dat land.
Vraag 2
Vraag 3
Zijn er methoden van corruptiebestrijding die uw voorkeur genieten? Zo ja,
welke zijn dat? Zijn er methoden van andere landen die naar uw inzicht niet
moeten worden gevolgd? Zo ja, welke zijn dat?
Antwoord
In het algemeen geldt dat corruptie het best kan worden bestreden als
onderdeel van een bredere strategie gericht op het verbeteren van bestuur.
Daarbij vragen de verschillende vormen van corruptie een eigen aanpak:
staatsroof dient bijvoorbeeld op een andere manier te worden bestreden dan
kleine corruptie (petty corruption). In het kader van de voorbereiding
van de strategische bestuursanalyses die in 2007 en 2008 zullen worden
uitgevoerd, wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan corruptie. Afhankelijk van
de lokale situatie wordt daarbij gezocht naar de beste benadering: in sommige
gevallen zal deze te vinden te zijn bij de overheid zelf, in andere gevallen zal
meer samengewerkt moeten worden met de veranderingsgezinde krachten in de
samenleving. Nederland werkt daarbij zoveel mogelijk samen met gelijkgezinde
donoren. Verschillen in benadering zijn er vooral met de nieuwe opkomende
economieën, zoals China, die in hun donorrelatie veel minder oog hebben voor
goed bestuur, waaronder corruptiebestrijding.
Vraag 4
Wilt u een bilaterale wijze van samenwerking bij de aanpak van corruptie? Zo
ja, met welke land(en)?
Vraag 8
Hoe is wat betreft corruptiebestrijding de taakverdeling en complementariteit
geregeld tussen multilaterale en bilaterale instellingen (de rol van de
ambassadeposten)?
Antwoord
Conform de in OESO-kader aangenomen Verklaring van Parijs werken bilaterale
en multilaterale donoren zoveel mogelijk samen bij hun
ontwikkelingsinspanningen. Dit geldt in het bijzonder voor activiteiten op het
gebied van goed bestuur, waaronder corruptiebestrijding. Op dit terrein is het
immers essentieel dat door de donorgemeenschap eenduidige signalen aan het
ontvangende land worden afgegeven. In fora als Nordic+ en OESO/DAC streeft
Nederland een dergelijke geharmoniseerde aanpak actief na. Daarnaast vindt op
lokaal niveau binnen de ontvangende landen eveneens zoveel mogelijk afstemming
plaats tussen de donoren teneinde een gezamenlijke aanpak mogelijk te maken.
Naast samenwerking tussen de donorgemeenschap (harmonisatie-agenda)
dient het betrokken partnerland zelf doordrongen te zijn van het belang van
corruptiebestrijding. Er wordt dan ook door de donorgemeenschap zoveel mogelijk
met de regering van de betrokken landen samengewerkt zodat het
anti-corruptiebeleid daadwerkelijk door hen wordt gedragen en bovendien zoveel
mogelijk wordt aangesloten bij het beleid dat door die regeringen zelf is of
wordt ontwikkeld (alignment).
Antwoord
Kosten en lasten van omkoping, waaronder steekpenningen, zijn
niet-aftrekbaar. Medio 2006 is de Wet inkomstenbelasting 2001 in dit verband
gewijzigd. Als gevolg hiervan is de niet-aftrekbaarheid uitgebreid in die zin
dat een voorafgaande veroordeling door een Nederlandse strafrechter of schikking
met OM geen voorwaarde meer is om kosten en lasten van omkoping, waaronder
steekpenningen, niet-aftrekbaar te laten zijn. Op dit moment bestaat geen
voornemen tot aanpassing.
Vraag 6
Wat zijn de OESO-richtlijnen met betrekking tot corruptie en zouden deze
richtlijnen naar uw opvatting een niet-vrijblijvend karakter moeten hebben?
Indien neen, waarom niet?
Antwoord
De OESO-Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen bevatten een aantal
bepalingen over corruptie, waarin wordt gesteld dat ondernemingen direct noch
indirect smeergeld of andere onrechtmatige voordelen mogen aanbieden, toezeggen,
geven of eisen teneinde opdrachten of andere ongeoorloofde voordelen te
verwerven of te behouden.
De OESO-Richtlijnen zijn niet vrijblijvend. Bedrijven kunnen daar op worden
aangesproken, bijvoorbeeld via een procedure bij het Nationaal Contactpunt. Voor
omkoping van buitenlandse ambtenaren geldt bovendien het OESO-Verdrag inzake de
Omkoping van Buitenlandse Ambtenaren in Internationale Zakelijke Transacties.
Nederland heeft het OESO-Verdrag geratificeerd en hiertoe het Wetboek van
Strafrecht aangepast zodat vervolging mogelijk is geworden van Nederlanders en
in Nederland gevestigde bedrijven die zich hebben schuldig gemaakt aan omkoping
van buitenlandse ambtenaren.
Vraag 7
Welke positie heeft het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI)
binnen de strategieën van de Wereldbank, de OESO en het Nederlandse beleid? In
hoeverre is het EITI bindend of wordt daarnaar gestreefd?
Antwoord
De Wereldbank heeft zich vanaf het begin sterk gemaakt voor het EITI en het
voortouw genomen tot het instellen en beheren van een Multi Donor Trust Fund
en de promotie van het EITI in mineraalafhankelijke landen. Het EITI slaat
voor de Wereldbank de brug tussen haar bemoeienis met de Extractive
Industries en de wens om transparantie te bevorderen en corruptie terug te
dringen. Ook de OESO heeft zich achter EITI geschaard, omdat EITI goed aansluit
bij het beleid van de OESO inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Voor Nederland vloeit actieve deelname voort uit de aandacht voor goed
bestuur alsmede uit het beleid m.b.t. energievoorzieningszekerheid (MvT 2006,
operationele doelstelling 8) en de Notitie Ondernemen in Conflictgebieden (TK
29439 nr.1, 2004). Nederland neemt deel aan het trust fund van de
Wereldbank en ondersteunt ook initiatieven van het maatschappelijk middenveld
welke promotie van het EITI tot doel hebben.
Het EITI is gebaseerd op vrijwilligheid. Gelet op de aanhoudend grote
belangstelling van grondstofrijke landen om zich bij het EITI aan te sluiten, is
de vraag naar een verplichtend karakter op dit moment minder relevant. Bovendien
zal de druk op nog niet aangesloten landen toenemen, zodra in de loop van 2007
als gevolg van het valideringsproces het, predikaat ?EITI-compliant?
aan de deelnemende landen zal worden toegekend.
Vraag 9
Hoe wil de Raad van Bestuur van de Wereldbank zijn wens tot actieve
betrokkenheid bij de uitvoering van de strategie in de praktijk vormgeven en wat
zal de meerwaarde daarvan zijn?
Antwoord
Een aantal bewindvoerders bij de Wereldbank was bezorgd dat het beleid van
deze instelling op het gebied van corruptiebestrijding ten koste gaat van haar
ontwikkelingsinspanning en heeft daarom in het Development Committee
tijdens de jaarvergadering van Wereldbank en IMF in Singapore in september
2006 aan de president Wolfowitz gevraagd om geconsulteerd te worden bij de
uitwerking van de strategie van de Wereldbank op het gebied van bestuur en
corruptiebestrijding. De regering is van mening dat de strategie een voldoende
balans heeft door aandacht te besteden aan bestuur en institutionele
ontwikkeling enerzijds en de onlosmakelijk hiermee verbonden bestrijding van
corruptie anderzijds. Wel zal de Nederlandse bewindvoerder erop toezien dat voor
de uitvoering van de strategie de Wereldbank objectieve criteria ontwikkelt die
haar beleid voorspelbaar maken en ervoor zorgen dat de Wereldbank lenende landen
op gelijke wijze behandelt.
Vraag 10
Bent u van mening dat het Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid zich veel
voortvarender zou kunnen en moeten aansluiten bij de beleidsconclusies die de
OESO heeft gesteld ten aanzien van corruptiebestrijding? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Europese Commissie gaat evenals de OESO nadrukkelijk uit van een
holistische benadering van goed bestuur waarbinnen de bestrijding van corruptie
valt. Deze benadering is vervat in de vorig najaar door de RAZEB goedgekeurde
mededeling van de Europese Commissie ?Governance in the European Consensus
on Development?. De Commissie is thans bezig uitvoering te geven aan het
beleid zoals in de mededeling is opgenomen. Daarmee sluit zij aan bij de
conclusies die de OESO in de afgelopen tijd heeft aangenomen op het gebied van
goed bestuur in het algemeen en corruptiebestrijding in het bijzonder.
Vraag 11
Wat zijn in uw ogen de ijkpunten waaraan de criteria moeten voldoen?
Antwoord
De ontwikkeling van ijkpunten voor te behalen resultaten in het kader van het
anti-corruptiebeleid geschiedt in nauwe samenspraak met het betrokken
partnerland als onderdeel van de beleidsdialoog. Het gaat hier dus niet om
ijkpunten voor criteria, maar om concrete resultaten die het partnerland zich
voorneemt binnen een bepaalde periode te behalen. Deze zullen per land
verschillen, afhankelijk van de onderdelen van het beleid die specifieke
aandacht behoeven.
Vraag 12
Welke partnerlanden zijn door de Task Force Anti-Corruptie (TFAC) onderzocht?
Op basis van welke criteria zijn die partnerlanden gekozen? Wat zijn de
bevindingen van de TFAC per partnerland?
Antwoord
De onderzochte landen waren Bangladesh, Benin, Indonesië, Mozambique en
Uganda. Deze landen werden geselecteerd op basis van de activiteiten van de
ambassades op het terrein van corruptiebestrijding in brede zin (d.w.z.
inclusief overheidsfinanciën en aandacht voor anticorruptie maatregelen in het
kader van de sectorale benadering waar van toepassing), geografische spreiding,
en diversiteit (mate van politieke wil, uiteenlopende staatsinrichting). Zoals
aan uw Kamer toegezegd, is vervolgens Kenia aan deze lijst toegevoegd. De
landenstudies waren vooral een vingeroefening om te zien welke methodologie het
beste aansluit bij de wens het beleid inzake corruptiebestrijding te
intensiveren. Daarbij bleek o.a. dat de studies onvoldoende inzicht boden in de
onderliggende, informele structuren van partnerlanden en in mogelijke strategie
ën om daarop in te spelen. Voorst hielden de studies die vooral waren gebaseerd
op bestaand en in sommige gevallen al wat ouder materiaal, onvoldoende rekening
met de actualiteit. Tenslotte maakten de studies duidelijk dat een analyse
inzake corruptiebestrijding niet los gezien kan worden van andere aspecten van
goed bestuur. De studies waren dan ook nuttig als leerproces t.b.v. de
ontwikkeling van een betere methodologie voor de in de komende twee jaar uit te
werken strategische bestuursanalyses. Het was echter niet mogelijk om op basis
van de studies te komen tot afgewogen bevindingen waaraan beleidsconclusies
verbonden konden worden.
Vraag 13
Hoe wordt op dit moment bepaald op welke gebieden Nederland kan ondersteunen
bij beleid om goed bestuur te bevorderen en corruptie te bestrijden? Op welke
termijn zullen de concrete bestuursanalyses worden afgerond?
Antwoord
Op basis van de jaarlijkse analyses van de lokale situatie door de
ambassades, waarbij zo veel als mogelijk gebruik gemaakt wordt van de producten
van andere donoren, wordt bepaald op welke gebieden een Nederlandse interventie
mogelijk is. Hierbij wordt van geval tot geval bepaald welke modaliteit de
aangewezen vorm is. De strategische bestuursanalyses zullen in 2007 en 2008
worden uitgevoerd. Op basis van deze analyses, waarbij zoveel mogelijk ook het
lokale maatschappelijk middenveld betrokken zal worden, zullen de ambassades
naar verwachting nog preciezer dan thans kunnen aangeven op welke onderdelen
Nederland het beste kan inzetten in het kader van het beleid ter bevordering van
goed bestuur.
Vraag 14
Welke voorstellen heeft de TFAC ontwikkeld voor aanpassing van instrumenten
in de jaarplan- en activiteitencyclus? Wat is het doel van de verschillende
voorstellen?
Antwoord
In de brief over de voortgang van de TFAC (TK 30800 V, nr. 45) werd reeds
genoemd dat voor wat betreft de jaarplancyclus met ingang van 2007 corruptie
zwaarder mee weegt in het Track Record (zie ook beantwoording vraag 15 en 24).
Voor wat betreft de instrumenten in de activiteitencyclus heeft de TFAC de
volgende voorstellen gedaan:
Bij de analyse die tot eerdergenoemde voorstellen heeft geleid, zijn alle
instrumenten die gebruikt worden voor de selectie en beoordeling van
activiteiten, vormgeving van de contractuele relatie en monitoring onder de loep
genomen. De eerdergenoemde voorstellen zijn inmiddels alle uitgevoerd.
1(http://www.minbuza.nl:80#): Public Expenditure Tracking Studies (PETS) kunnen gebruikt worden
om stromen van publieke gelden te volgen om zo te bepalen waar inefficiënties in
het systeem van beheer van publieke financiën zitten.
---
Ministerie van Buitenlandse Zaken