Raad van State


Uitspraak Weigering vrijstelling speelautomatenhal Jan Evertsenstraat Amsterdam

Zaaknummer: 200603839/1
Publicatie datum: woensdag 28 februari 2007
Tegen: het dagelijks bestuur van stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam Proceduresoort: Hoger beroep
Rechtsgebied: Kamer 3 - Hoger Beroep - Vrijstelling bestemmingsplan gebruik

200603839/1.
Datum uitspraak: 28 februari 2007

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

, wonend te Amsterdam,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/1345 van de rechtbank Amsterdam van 13 april 2006 in het geding tussen:

appellant

en

het dagelijks bestuur van stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam.


1. Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2004 heeft het dagelijks bestuur van stadsdeel De Baarsjes van de gemeente Amsterdam (hierna: het dagelijks bestuur) geweigerd appellant vrijstelling te verlenen voor het realiseren van een speelautomatenhal op de percelen te Amsterdam (hierna: de percelen).

Bij besluit van 11 januari 2005 heeft het dagelijks bestuur het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 13 april 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 juni 2006. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 24 juli 2006 heeft het dagelijks bestuur van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van het dagelijks bestuur. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2007, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. F. Frank, advocaat te Amsterdam, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. M.E. Hageman en mr. A.E. Hooijschuur, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.


2. Overwegingen

2.1. Appellant exploiteert aan de in Amsterdam een speelautomatenhal met een oppervlakte van 100 m². Appellant heeft het dagelijks bestuur verzocht op de begane grond van de op de percelen gelegen panden tot exploitatie van de speelautomatenhal over te mogen gaan. De oppervlakte van de hal op de beoogde locatie zal 390 m² bedragen.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende stadsvernieuwingsplan "Admiralenbuurt" (hierna: stadsvernieuwingsplan) rusten op de percelen de bestemmingen "Woondoeleinden (Wx)" en "Tuinen I (TI)".

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de gronden, op kaart A bestemd voor "Woondoeleinden (Wx)" aangewezen voor gebouwen bevattende woningen.

Ingevolge artikel 7, achtste lid, van de voorschriften, voor zover thans van belang, mag in afwijking van het bepaalde in het eerste lid de eerste bouwlaag van de gebouwen op de gronden, welke op kaart A nader zijn aangegeven als "Centrumvoorzieningen", worden gebruikt ten behoeve van winkels (detailhandel I), horeca I, bedrijven, garagebedrijven, kantoren en maatschappelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de voorschriften zijn de gronden, op kaart A bestemd voor "Tuinen I (TI)" aangewezen voor tuinen met inbegrip van daarbij behorende voetpaden en andere verhardingen.

Het bouwplan is in strijd met deze bestemmingen.

2.3. Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren vrijstelling van het stadsvernieuwingsplan te verlenen.

2.3.1. Dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het dagelijks bestuur zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de exploitatie van de speelautomatenhal op de percelen in strijd is met het door het dagelijks bestuur gevoerde ruimtelijke beleid om speelautomatenhallen uit het plangebied te weren en te streven naar kleinschaligheid en het daaraan gekoppelde maximaal toegestane vloeroppervlak. Gelet hierop is zij terecht tot de slotsom gekomen dat het dagelijks bestuur de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren.

De stelling van appellant dat het Structuurplan vermeldt dat in het plangebied een mix van wonen en werken wordt nagestreefd en dat het realiseren van een speelautomatenhal op de percelen past in dit streven, doet hieraan niet af, nu in dit plan, nog daargelaten dat het slechts een globale gebiedsvisie weergeeft, beperkingen zijn geformuleerd ten aanzien van het mengen van verschillende functies uit oogpunt van leefbaarheid en openbare orde.

Dat de aan de gelegen speelautomatenhal in het inmiddels door de stadsdeelraad van het stadsdeel De Baarsjes vastgestelde bestemmingsplan "De Baarsjes 2006" is voorzien van een positieve bestemming, kan, anders dan appellant betoogt, evenmin tot het oordeel leiden dat het dagelijks bestuur de gevraagde vrijstelling voor het realiseren van een speelautomatenhal op de percelen in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren. Blijkens de stukken is aan het positief bestemmen van de aan de gelegen speelautomatenhal ten grondslag gelegd dat die hal daar al geruime tijd, reeds vóór het van kracht worden van het stadsvernieuwingsplan, aanwezig was. Op die grond heeft de stadsdeelraad de bestaande speelautomatenhal met uitsluiting van speelautomatenhallen op andere locaties in het plangebied mogelijk willen maken. Appellant kan niet worden gevolgd in zijn betoog dat verplaatsing van de inmiddels positief bestemde hal aan de tot gevolg zal hebben dat op die locatie een speelautomatenhal zal verdwijnen. Zoals het dagelijks bestuur ter zitting van de Afdeling uiteen heeft gezet, bestaat bij verplaatsing van de hal naar de beoogde locatie een reële kans dat zich, in strijd met het beleid van het dagelijks bestuur, ook aan de opnieuw een speelautomatenhal zal vestigen, gelet op de bestemming die thans op dat perceel rust.

Appellant kan voorts niet worden gevolgd in zijn betoog dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur zich redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat vrees voor overlast bestaat en dat als gevolg van de verplaatsing van de hal een aantasting van het woon- en leefklimaat zou kunnen ontstaan. Het dagelijks bestuur heeft hierbij terecht in aanmerking genomen dat de speelautomatenhal tot 24.00 uur geopend zal zijn en dat aldus wordt afgeweken van de openingstijden van omliggende winkels. Voorts heeft het terecht in aanmerking genomen de aard van de onderneming, de omstandigheid dat de hal na verplaatsing een aanzienlijk groter oppervlak zal beslaan en derhalve een grotere uitstraling op de omgeving zal hebben, alsmede de omstandigheid dat het aantal bezoekers als gevolg van het plaatsen van door appellant beoogde zogenoemde meerspelersautomaten naar verwachting zal toenemen.

Aan de door appellant gestelde belangen bij verplaatsing van de hal, te weten het voorkomen van leegstand van de op de percelen gelegen panden, de mogelijkheid om met het oog op het landelijke kansspelbeleid meerspelersautomaten te kunnen realiseren en de economische belangen van appellant, behoefde het dagelijks bestuur bij afweging van de betrokken belangen geen doorslaggevend gewicht toe te kennen. Hierbij heeft het dagelijks bestuur terecht mede in aanmerking genomen dat leegstand ook op andere wijze dan door het verplaatsen van de hal naar die panden kan worden voorkomen, terwijl meerspelersautomaten ook op de huidige locatie dan wel op een locatie buiten het stadsdeel kunnen worden geplaatst.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.


3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2007

58-163-423.