Raad voor Cultuur publiceert advies agenda cultuurbeleid


06.03.2007 / 11:31 / Rubriek: Binnenland / Organisatie: Raad voor cultuur

Raad voor cultuur

Raad voor Cultuur publiceert advies agenda cultuurbeleid en culturele basisinfrastructuur

Raad stelt culturele burger centraal

Den Haag Innoveren en participeren zijn de twee belangrijkste uitgangspunten voor het cultuurbeleid de komende jaren. Dat schrijft de Raad voor Cultuur in zijn advies aan de minister voor onderwijs, cultuur en media, de heer Plasterk. De Raad neemt als vertrekpunt voor dit advies 'Cultureel burgerschap'. Het tweede deel van het advies gaat over de culturele basisinfrastructuur. Daartoe behoren instellingen die zowel vanuit landelijk perspectief als regionaal/lokaal perspectief onder directe ministeriële verantwoordelijkheid functioneren. De Raad benadrukt dat de minister verantwoordelijk blijft voor het gehele subsidiestelsel, dus ook voor alle subsidies die door de fondsen worden verstrekt.

De voorzitter van de Raad voor Cultuur, Els Swaab, overhandigde het advies Innoveren, participeren! vanochtend aan de nieuwe minister voor cultuur. Het is de eerste keer dat de Raad zich in zijn huidige samenstelling zo gedetailleerd uitspreekt over de toekomst van het cultuurbeleid. De Raad bestaat sinds een jaar uit generalisten in plaats van uit vertegenwoordigers van verschillende sectoren. Het advies over de agenda cultuurbeleid en de culturele basisinfrastructuur vormt de start van de subsidieverdeling 'nieuwe stijl'(de vroegere Cultuurnotaprocedure).

Agenda cultuurbeleid stelt cultureel burgerschap centraal Met als vertrekpunt het cultureel burgerschap schetst de Raad voor de komende jaren een tijdpad naar meer kunst- en cultuurparticipatie. In een steeds ingewikkelder en heterogener wordende samenleving is cultuur immers onmisbaar als bron van onderlinge binding en zingeving. De culturele burger beschikt over de vaardigheden om zich te bewegen in onze gemedialiseerde samenleving. Om dat te bewerkstelligen moeten innovatieve participatiestrategieën worden ontwikkeld.

In de Agenda cultuurbeleid beschrijft de Raad culturele en maatschappelijke ontwikkelingen die nauw met elkaar samenhangen.

De toegenomen heterogeniteit van de bevolking confronteert culturele instellingen met inhoudelijke vraagstukken waarop nog geen afdoend antwoord is gevonden. De Raad benadrukt dat het diversiteitsbeleid af moet van de eenzijdige gerichtheid op etniciteit. Er zijn veel meer verschillen tussen mensen waarvan het belangrijk is dat er in het cultuurbeleid rekening mee wordt gehouden.

Digitalisering en medialisering hebben een maatschappelijk proces op gang gebracht dat diep ingrijpt in de wijze waarop mensen zich tot elkaar verhouden. Digitalisering maakt nieuwe vormen van cultuurparticipatie mogelijk, maar kent ook risico's. Te denken valt aan ongewenste vormen van uitoefening van het auteursrecht en de dreigende monopoliepositie van grote informatiemakelaars. De Raad vindt dat alles wat met publiek geld is gemaakt, ook publiekelijk toegankelijk moet zijn en blijven.

Voor een brede deelname aan cultuur is cultuuroverdracht binnen en buiten schoolverband cruciaal. De Raad houdt opnieuw een pleidooi voor versterking van het onderwijs in de Nederlandse taal als sleutel tot verdere culturele ontplooiing evenals voor meer en beter onderwijs in de muzische vakken. De Raad pleit voor een renovatieplan om het literatuuronderwijs te versterken. Als het gaat om buitenschoolse activiteiten biedt ook amateurkunst mogelijkheden voor cultuuroverdracht. Het door de Tweede Kamer voorgestelde actieplan amateurkunst moet worden uitgebreid tot een actieprogramma cultuurparticipatie waarin ook cultuureducatie een plaats heeft.

Om het innoverend vermogen van de cultuur beter te benutten, moeten makers in staat worden gesteld sectorale grenzen te overschrijden, samen te werken en kennis te delen. De cultuursector moet over de volle breedte veel actiever worden betrokken bij de innovatie-agenda. De Raad pleit voor een ambitieus en rijksbreed innovatieprogramma.

Culturele basisinfrastructuur: minister houdt verantwoordelijkheid voor alle gesubsidieerde instellingen
In het tweede deel van het advies schetst de Raad een beeld van de culturele basisinfrastructuur. Daarmee geeft hij invulling aan de wijzigingen in het subsidiestelsel die door de vorige bewindslieden van OCW werden aangekondigd. Concreet gaat het om de vraag: welke instellingen moeten rechtstreeks door OCW worden gesubsidieerd en welke instellingen moeten in de toekomst meerjarig door de fondsen worden gesubsidieerd.

In navolging van de minister onderscheidt de Raad eveneens de functies instandhouding, ontwikkeling en ondersteuning die directe bemoeienis van het ministerie van OCW rechtvaardigen. Maar de opzet van OCW dat het nieuwe fonds voor muziek, dans en theater alleen op grond van artistiek-inhoudelijke overwegingen moet subsidiëren, is volgens de Raad niet houdbaar. Ook het fonds moet taken financieren op het gebied van instandhouding en ontwikkeling.
De Raad benadrukt dat de minister van OCW verantwoordelijk blijft voor het geheel. Maatwerk in subsidies is goed, maar mag niet tot beleidsmatige versnippering leiden: de politiek moet integraal verantwoordelijk blijven voor het cultuurbeleid.

De Raad benoemt een aantal typen instellingen (zoals stadstheatergezelschappen, productiehuizen) op het gebied van de podiumkunsten voor de drie grote steden en de vijf landsdelen.Het gaat om instellingen die zowel vanuit landelijk perspectief als regionaal/lokaal perspectief de rol van ankerpunten kunnen vervullen. Deze instellingen zouden onder directe verantwoordelijkheid van het ministerie van OCW moeten vallen. Om de rol van ankerpunt te kunnen vervullen, mag van instellingen worden verwacht dat zij naast hun hoofdtaak ook allerlei aanvullende taken vervullen, bijvoorbeeld als het gaat om educatie, doorstroming van talent, inspelen op ontwikkelingen in de desbetreffende stad of regio enz. Van instellingen die subsidie van het fonds ontvangen, worden die aanvullende taken niet expliciet gevraagd.

De Raad adviseert onder meer om aan het aantal van zes grote stadstheatergezelschappen er in de basisinfrastructuur twee toe te voegen, te weten Limburg en Utrecht. Dit vanwege de aanwezigheid van voldoende geïnteresseerd publiek en het kunstvakonderwijs. Daarnaast adviseert de Raad dat er twee grote jeugdtheatergezelschappen zouden moeten komen die in staat zijn grote zaal producties te maken. Verder pleit de Raad voor een sectorinstituut cultuureducatie en een apart fonds voor amateurkunst en cultuureducatie.
Op het gebied van de musea is de Raad geen voorstander van gratis openstelling. Een meer gerichte aanpak, zoals gratis openstelling voor jongeren tot achttien jaar, heeft volgens de Raad meer effect.
Verder adviseert de Raad de Geldstroom Beeldende Kunst te decentraliseren door het beschikbare bedrag te verdelen over de organisaties voor kunst en cultuur die in de landsdelen en steden actief zijn.

De Raad heeft bij de totstandkoming van dit advies gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers van de grote steden en landsdelen en nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van instellingen op lokaal en regionaal niveau. De Raad benadrukt in zijn advies dat het rijk, de provincies en de gemeenten ook in de toekomst moeten blijven samenwerken als het gaat om de subsidieverlening aan culturele instellingen.

In de periode waarin gewerkt wordt aan de fusie van de bestaande podiumkunstenfondsen tot
1 nieuw fonds voor muziek, dans en theater (een voorstel dat door de Raad wordt ondersteund), moeten culturele instellingen goed worden geïnformeerd. Het is belangrijk de onzekerheid bij instellingen over de aanvraagprocedure voor subsidie die zij moeten volgen, zo beperkt mogelijk te houden.

De Raad ziet reacties op dit advies met belangstelling tegemoet en heeft voor dit doel een digitaal discussieplatform ingericht.
Kijk op www.agendacultuurbeleid.nl


Noot voor de redactie (