College van Beroep voor het bedrijfsleven

rechtspraak

Verzoek om voorlopige voorziening van organisatie van zorgaanbieders afgewezen

De voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft bij uitspraak van 15 februari 2007 een verzoek van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) om een voorlopige voorziening te treffen afgewezen.

De VGN had bezwaar gemaakt tegen een brief van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa).
De NZa is sinds de inwerkingtreding van de Wet marktordening gezondheidszorg per 1 oktober 2006 belast met onder meer het toezicht op de uitvoering van de AWBZ door de zorgverzekeraars. Die wet verplicht de zorgverzekeraars onder andere om overeenkomsten te sluiten met zorgaanbieders om de zorg waarop aanspraak bestaat te kunnen verlenen.
De NZa stelt in de betreffende brief dat zij het passend acht dat zorgkantoren bij de zorginkoop rekening houden met de voorwaarde dat cliënten gemiddeld genomen zorg ontvangen in de omvang van het klassengemiddelde (doelmatigheidscriterium).
De VGN is het met dat standpunt niet eens.

Verweerster verklaarde het door VGN gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk omdat de brief volgens haar niet kan worden aangemerkt als een besluit al bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Omdat volgens verweerster sprake was van kennelijke niet-ontvankelijkheid heeft zij verzoekster niet gehoord.

Verzoekster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld en tevens - met het oog op de lopende aanbestedingsprocedure - een voorlopige voorziening gevraagd.

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de brief van verweerster niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb, of daarmee kan worden gelijkgesteld. De niet-ontvankelijkverklaring is dan ook terecht.

De voorzieningenrechter heeft onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat de hoorplicht geldt als een essentieel onderdeel
van de bezwaarschriftprocedure en dat van de bevoegdheid om wegens kennelijke
niet-ontvankelijkheid van het bezwaar af te zien van het horen van de indiener van het bezwaarschrift terughoudend moet worden gebruikt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerster in het onderhavige geval ten onrechte heeft afgezien van het horen van verzoekster. Voldoende helderheid over de validiteit van de over en weer gehanteerde argumenten werd eerst ter zitting - maar dan bij de voorzieningenrechter in plaats van bij een hoorzitting in bezwaar - verkregen.
Het beroep wordt in zoverre gegrond verklaard met instandlating van de rechtsgevolgen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

LJ Nummer:

AZ9930

Bron: College van Beroep voor het bedrijfsleven
Datum actualiteit: 7 maart 2007