Gezondheidsraad Nederland

De toekomst van het Rijksvaccinatieprogramma: naar een programma voor alle leeftijden

Het is een goed moment om na te denken over de toekomst van het RVP

Sinds 1957 worden Nederlandse kinderen gevaccineerd tegen infectieziekten. Dat gebeurt in het kader van het zogenoemde Rijksvaccinatieprogramma (RVP), dat vooral wordt uitgevoerd door de consultatiebureaus voor zuigelingen en kleuters. Daarmee wordt jaarlijks een grote ziektelast voorkomen, en ook sterfte. Het programma begon met vaccinaties tegen difterie, kinkhoest, tetanus en polio. Later zijn vaccinaties toegevoegd tegen mazelen, rodehond, bof, hepatitis B, infecties met Haemophilus influenzae type b, meningokokken C en pneumokokken.
Sinds 2005 is de aansturing van het vaccinatieprogramma de verantwoordelijkheid van het Centrum voor Infectieziektebestrijding (CIb), bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Het Nederlands Vaccin Instituut (NVI) produceert of koopt de vaccins. In dit geheel heeft de Gezondheidsraad een adviserende taak. De raad inventariseert en beoordeelt de wetenschappelijke kennis over vaccinatie, en doet op basis daarvan aanbevelingen voor de inhoud en de samenstelling van het RVP.
Na vijftig jaar is dit een goed moment om het huidige pakket nauwkeurig onder de loep te nemen, en vooruit te kijken naar de komende jaren. De epidemiologische en wetenschappelijke ontwikkelingen staan immers niet stil. In de afgelopen jaren zijn bijvoorbeeld verschillende nieuwe vaccins beschikbaar gekomen. Dat roept een aantal belangrijke vragen op.
Is het wenselijk om alle inentingen uit het huidige pakket te handhaven? Welke vaccinaties kunnen voor de toekomst overwogen worden? Om die vragen te beantwoorden is eerst een terugblik nuttig. Wat zijn tot nu toe de resultaten geweest van het programma? Ook een beoordelingskader is gewenst. Op welke gronden zou eigenlijk besloten moeten worden over opname in het RVP? Dat vraagt om een heldere set criteria. Daarmee kunnen vervolgens de keuzes en prioriteiten voor de toekomst van het RVP helder gemotiveerd worden.

Het RVP voorkomt veel ziekte en sterfte

Het RVP levert een zeer belangrijke bijdrage aan het voorkómen van sterfte en ziekte onder kinderen. Door de invoering van algemene vaccinatie werden kinderverlamming, difterie, ziekte door Haemophilus influenzae type b en meningokokken C als doodsoorzaak goeddeels weggenomen. Van de recent ingevoerde vaccinatie tegen pneumokokken wordt eveneens een aanzienlijk effect op de sterfte verwacht. Ook op ziekte is de invloed van het RVP onmiskenbaar. Na invoering van algemene vaccinatie hebben zich alleen nog beperkte epidemieën van polio voorgedaan in gemeenschappen van niet-gevaccineerde bevindelijk gereformeerden. Difterie en tetanus zijn vrijwel uit Nederland verdwenen. Sinds de invoering van de algemene vaccinatie komt ook mazelen in Nederland bijna niet meer voor. Het aantal ziekenhuisopnamen in verband met congenitaal rubellasyndroom daalde van 40 in 1980 tot minder dan één per jaar na 1987. Ook de vaccinatie tegen bof, eveneens in 1987 ingevoerd, is zeer succesvol. Daarvóór werden per jaar 300-800 kinderen met bofmeningitis in een ziekenhuis opgenomen. Dat is nu nog slechts sporadisch nodig. Na invoering van de vaccinatie tegen Haemophilus influenzae type b in
1993 daalde het aantal invasieve infecties sterk, van ongeveer 700 per jaar tot 12 in 1999. Sindsdien is echter weer een toename waargenomen, tot 49 in 2004. Een mogelijke verklaring is de vermindering van het aantal natuurlijke herinfecties. De Hib-vaccinatie is dus wel effectief, maar nader onderzoek is nodig naar de bescherming op langere termijn en naar de interactie met andere vaccinaties. Invoering van vaccinatie tegen meningokokken C-infecties, in 2002, heeft eveneens geleid tot een sterke daling van het aantal invasieve infecties. De effecten van de in 2006 ingevoerde vaccinatie tegen pneumokokken zijn nog niet bekend. De verwachting is echter dat die aanzienlijk zijn, zowel direct, onder gevaccineerde kinderen, als indirect, in oudere leeftijdsgroepen.
Verder worden binnen het RVP met succes twee groepen tegen hepatitis B gevaccineerd: kinderen van wie de moeder draagster van het virus is; en kinderen van wie tenminste een van beide ouders afkomstig is uit een land waar hepatitis B veel voorkomt. Door beide vaccinaties wordt een aanzienlijke ziektelast samenhangend met chronische infecties en dragerschap voorkomen.
Iets complexer is het beeld bij kinkhoest, hoewel daar eveneens veel ziekte en ook sterfte wordt voorkomen. Nadat de effectiviteit van de vaccinatie lange tijd zeer hoog was geweest, daalde die vanaf het midden van de jaren '90 van de vorige eeuw. Sindsdien komen in Nederland af en toe kinkhoestepidemieën voor. In 2005 is daarom een nieuw, acellulair kinkhoestvaccin ingevoerd. Probleem blijft dat de bescherming door vaccinatie tegen kinkhoest slechts zo'n zes tot acht jaar duurt. Ook is nog onduidelijk welke aanvullende maatregelen nodig zijn om zeer jonge zuigelingen te beschermen die nog niet of nog niet volledig gevaccineerd zijn. Voor hen is de ziekte namelijk het gevaarlijkst.

Het aantal bijwerkingen is relatief gering

In Nederland bestaat een zogenoemd passief registratiesysteem voor bijwerkingen van de vaccins die gebruikt worden in het RVP. Daaruit blijkt dat de vaccinaties van het RVP zelden of nooit ernstige bijwerkingen veroorzaken; dat wil zeggen: overlijden, ernstige neurologische verschijnselen of blijvende lichamelijke gevolgen. Over minder ernstige bijwerkingen, die altijd van voorbijgaande aard zijn, zijn minder harde gegevens beschikbaar, omdat die vaak niet gemeld worden.
Sinds 2004 wordt ook actief en gericht onderzoek uitgevoerd naar de frequentie van bijwerkingen. Dat is belangrijk, juist om ook betrouwbare gegevens te verkrijgen over minder ernstige en voorbijgaande verschijnselen na vaccinatie, en verder om de volledigheid van de registratie te kunnen beoordelen en specifieke vragen te kunnen beantwoorden, zoals die naar de effecten bij verandering van vaccins.

Een hoge vaccinatiegraad blijft belangrijk

Op dit moment bedraagt de vaccinatiegraad meer dan 95 procent. Wel is er een belangrijke geografische variatie. In diverse gemeenten met relatief veel bevindelijk gereformeerde inwoners, van wie een deel om principiële redenen afwijzend staat tegenover vaccinatie, is de vaccinatiegraad bijvoorbeeld aanmerkelijk lager dan het landelijke gemiddelde.
Dergelijke clusters van niet-gevaccineerden zijn in Nederland zeer belangrijk geworden voor de epidemiologie van polio, mazelen en rodehond. Bij vaccinatiepercentages beneden de 90 à 95 procent kunnen namelijk epidemieën optreden. In Nederland is dat sinds 1990 in dergelijke gemeenschappen gebeurd met polio (1993), mazelen (1999-2000) en rodehond (2004-2005).
Het valt te vrezen dat dit zich in de komende tijd nog wel eens zal herhalen. Die infecties kunnen dan weer een bron vormen voor verspreiding naar andere delen van de bevolking die onvoldoende beschermd zijn. Verder bestaat het risico dat via contacten met bevindelijk gereformeerde gemeenschappen in het buitenland een micro-organisme dat hier niet meer voorkwam opnieuw wordt geïntroduceerd. Omgekeerd heeft zich na de gelokaliseerde uitbraken van polio, mazelen en rodehond in Nederland ook verspreiding voorgedaan naar het buitenland.

Nieuwe doelgroepen komen in beeld

Het RVP is oorspronkelijk opgezet voor de bestrijding van kinderziekten. Ook nu nog ligt de nadruk op de vaccinatie van kinderen. Daarvoor bestaan goede redenen. Het voorbeeld van kinkhoest laat echter zien dat oudere kinderen en volwassenen een belangrijke rol kunnen spelen in de verspreiding van ziekteverwekkers. Daarmee dient zich de vraag aan in hoeverre vaccinatie van oudere kinderen en volwassenen ook gewenst is.
Een andere vraag is hoe lang de vaccinaties die aan kinderen worden toegediend bescherming moeten bieden. Mag de burger ervan uitgaan dat de bescherming levenslang is? De feitelijke bescherming duurt vaak korter, maar onder de huidige omstandigheden is het risico voor volwassenen te klein om algemene revaccinatie te rechtvaardigen. In de toekomst zou die afweging soms echter anders uit kunnen vallen. Nog een verschuiving doet zich voor. Oudere leeftijdsgroepen komen steeds meer in beeld als doelgroep voor publieke vaccinatieprogramma's. Ouderen worden nu al gevaccineerd tegen griep. Binnenkort komt waarschijnlijk ook een vaccin beschikbaar tegen gordelroos dat bij die groep ingezet zou kunnen worden. Ook vaccins tegen seksueel overdraagbare aandoeningen brengen nieuwe doelgroepen in het vizier. Zulke vaccins kunnen namelijk het beste toegepast worden op de leeftijd van 11 à 12 jaar. Een vaccin tegen humaan papillomavirus, een belangrijke verwekker van baarmoederhalskanker, is nu al beschikbaar.
De omvang van deze verschuivingen en de gevolgen voor de keuze van doelgroepen zijn nog niet helemaal duidelijk. Wel ligt het voor de hand dat het RVP zich in de toekomst meer en meer zal ontwikkelen tot een programma voor alle leeftijden.

Nieuwe kennis over het afweersysteem biedt nieuwe kansen voor vaccins

Vroeger werden vaccins gebruikt waarvan de ervaring had geleerd dat ze werkten, maar zonder dat duidelijk was hoe dat kwam. Inmiddels is er veel kennis over het immuunsysteem beschikbaar, die ook benut wordt voor het ontwikkelen van vaccins. Zo zijn er DNA-technieken (genomics) en eiwitchemische technieken (proteomics). Ook informatietechnologie is belangrijk in de zoektocht naar antigenen die de basis kunnen vormen voor nieuwe vaccins. Recent zijn belangwekkende nieuwe inzichten verworven in de werking van het aangeboren immuunsysteem. Toch is de kennis van het immuunsysteem ook nu vaak nog onvoldoende om nieuwe vaccins te ontwikkelen. Zo blijkt het vooralsnog moeilijk om vaccins te ontwikkelen tegen ziektes die bij een natuurlijk beloop niet resulteren in een effectieve afweer. Op dit moment zijn we vooral in staat om vaccins te maken tegen ziektes die ook bij een natuurlijk doorlopen infectie leiden tot een langdurige immuniteit. Wel geeft de nieuwe kennis al antwoorden op veelgestelde vragen. Zo zijn er geen overtuigende aanwijzingen dat het aantal allergische aandoeningen is toegenomen door vaccinatie. Verder heeft het onderzoek naar de zogenoemde hygiënehypothese geen bewijs opgeleverd dat het immuunsysteem ontregeld raakt door een te geringe blootstelling aan specifieke infectieziekten. Ook weten we inmiddels dat het immuunsysteem zeer goed in staat is om met zeer grote aantallen antigenen om te gaan (vele duizenden). Er zijn dan ook geen aanwijzingen dat het immuunsysteem door blootstelling aan verschillende antigenen, zoals gebeurt in het RVP, overbelast of nadelig beïnvloed kan worden. Wel is het mogelijk dat sommige vaccins minder effectief zijn als er verschillende tegelijkertijd worden toegediend.

Goede voorlichting is in deze tijd onontbeerlijk

In de laatste jaren is veel aan voorlichting gedaan, onder meer door folders, websites en outreaching activiteiten. Dit is van groot belang om ook in de toekomst een hoge vaccinatiegraad te behouden. De ziekten waartegen het RVP beschermt worden namelijk steeds minder zichtbaar, en het besef dat er zonder publieke vaccinatieprogramma's sprake zou zijn van gevaar voor de gezondheid neemt daardoor af. Als dat zou leiden tot een lagere vaccinatiegraad zou het programma het slachtoffer worden van zijn eigen succes. Een andere factor is dat burgers tegenwoordig uit veel verschillende bronnen informatie krijgen. Ook maken zij steeds meer hun eigen afwegingen. Het is zaak dat de informatievoorziening over het RVP daarop aansluit. Dat betekent: helder communiceren over de voordelen en de nadelen. Goed geïnformeerde en getrainde zorgverleners zijn daarvoor noodzakelijk. In dit kader is het ook van belang om systematisch en geregeld onderzoek te doen naar de vaccinatiebereidheid. Hoe staat het met die bereidheid in verschillende groepen, bijvoorbeeld bij de hoogopgeleide ouders? En welke factoren zijn daarop van invloed? Worden er vervolgens nieuwe communicatiestrategieën ingezet, dan is het gewenst het effect daarvan te onderzoeken.

Een nieuw beoordelingskader geeft inzicht in keuzes en prioriteiten

De bevolking en het maatschappelijk leven door middel van vaccinatie beschermen tegen ernstige infectieziekten: zo wordt de algemene doelstelling van het RVP hier omschreven. Dat doel kan op drie manieren bereikt worden.
De eerste is: uitroeiing van de ziekte. Dat is in sommige gevallen haalbaar (denk aan polio of pokken), maar in andere niet. In dat geval komt het tweede middel in beeld: groepsimmuniteit. Dit betekent dat door vaccinatie een te beschermen groep als geheel zo'n goede afweer krijgt, dat een infectieziekte nauwelijks meer kan toeslaan, ook niet bij mensen die niet zijn ingeënt. Daar is dan wel een hoge algemene vaccinatiegraad voor nodig. Is ook die strategie niet haalbaar, dan kan gekozen worden voor bescherming van zoveel mogelijk individuen. De algemene doelstelling kan alleen gerealiseerd worden door steeds concrete beslissingen te nemen over vaccinaties voor specifieke doelgroepen. Een beoordelingskader daarvoor was tot nu toe echter niet voorhanden, nationaal noch internationaal. In die lacune wordt nu voorzien met de volgende zeven criteria voor de besluitvorming over het invoeren van een vaccinatie in een bepaalde groep:


1 De infectieziekte leidt tot een aanmerkelijke ziektelast in de bevolking.

- De infectieziekte is ernstig voor individuen, en:
- De infectieziekte treft (potentieel) een omvangrijke groep.


2 De vaccinatie leidt tot een aanmerkelijke vermindering van de ziektelast in de bevolking.

- Het vaccin is effectief in het voorkomen van ziekte of reduceren van symptomen.

- De benodigde vaccinatiegraad (als uitbannen van de ziekte of groepsimmuniteit het doel is) wordt gehaald.


3 Eventuele nadelige gezondheidseffecten van de vaccinatie (bijwerkingen) doen geen belangrijke afbreuk aan de gezondheidswinst in de bevolking.


4 De last die een individu ondervindt door de afzonderlijke vaccinatie staat in een redelijke verhouding tot de gezondheidswinst voor de persoon zelf en de bevolking als geheel.


5 De last die een individu ondervindt door het totale vaccinatieprogramma staat in een redelijke verhouding tot de gezondheidswinst voor de persoon zelf en de bevolking als geheel.


6 De verhouding tussen kosten en gezondheidswinst is gunstig in vergelijking met die van andere mogelijkheden om de ziektelast te reduceren.


7 Met de keuze voor de vaccinatie wordt een (potentieel) urgent volksgezondheidsbelang gediend.

Alle huidige vaccinaties moeten gehandhaafd blijven

Alle vaccinaties die op dit moment deel uitmaken van het RVP zijn getoetst aan de hand van de zeven criteria. De uitkomst van die beoordeling is dat ze voldoen aan de gestelde eisen, en dus gehandhaafd moeten blijven in het programma.

Nieuwe vaccins zullen een plaats moeten krijgen

Als kandidaat voor opname in publieke vaccinatieprogramma's bij jonge kinderen zijn beoordeeld: vaccinatie tegen waterpokken, invasieve ziekte door meningokokken B, influenza, luchtweginfecties door respiratoir syncytieel virus, diarree door rotavirus, tuberculose, hepatitis A, pokken, maag-darmzweren en maagkanker door Helicobacter pylori, hepatitis C, infecties met Groep A hemolytische streptokokken en Lyme-ziekte; bij kinderen voor de puberteit vaccinatie tegen kanker door infectie met humaan papillomavirus, infecties door herpes simplex virus type 2, infecties door cytomegalovirus, HIV-infecties en aids, pelvic inflammorory disease door Chlamydia trachomatis en gonorroe; bij vrouwen met kinderwens vaccinatie tegen infecties met Groep B hemolytische streptokokken; en bij ouderen vaccinatie tegen influenza, gordelroos en invasieve infecties door pneumokokken. Bij vaccinatie tegen hepatitis B kan de meest geschikte leeftijd voor vaccinatie op dit moment nog niet worden vastgesteld.
Bij 15 van de 23 kandidaatvaccinaties oordeelt de commissie dat de ziektelast aanzienlijk is en dat vaccinatie in een publiek programma vanuit dat perspectief dus wenselijk zou zijn. Bij geen van de kandidaatvaccinaties, ook niet in die gevallen waar nu al een vaccin beschikbaar is, geeft de commissie op dit moment echter al een ongekwalificeerde aanbeveling voor opname in het programma. Bij waterpokken, hepatitis B, kanker door infectie met humaan papillomavirus en diarree door rotavirus is op korte termijn aanvullende analyse noodzakelijk voor beoordeling van het belang en de urgentie van vaccinatie.

Onderzoek en bijscholing kunnen de uitvoering verder verbeteren

Behalve de effectiviteit en de veiligheid van het programma moet ook de uitvoering van het RVP aan hoge eisen van zorgvuldigheid voldoen. In dat kader worden aanbevelingen gedaan voor monitoring en effectonderzoek, onderzoek naar bijwerkingen, onderzoek in de setting van het RVP, onderzoek naar voorlichting en communicatie, en (bij)scholing.


7 maart 2007

---


---