Nederlands Instituut voor Ecologie


Persbericht, 16 maart 2007

Economische en natuurschade door toename broeikasgas CO2 verwacht:

verzuring zee tast schelpdieren aan

YERSEKE / PARIJS - Mosselen en oesters kunnen naar verwachting aan het eind van deze eeuw respectievelijk 25 en 10% langzamer kalk inbouwen in hun schelpen. Dat komt door de toenemende hoeveelheid koolzuurgas (CO2) in de lucht: een derde deel daarvan lost op in het zeewater en maakt het zuurder. Onderzoekers van het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) melden samen met een Franse collega binnenkort in Geophysical Research Letters, dat de gevolgen voor de schelpdiercultuur en de kustnatuur groot kunnen zijn.

Na de zure regen hebben we nu een nieuw zuur milieuprobleem om op te lossen: de zee wordt zuurder. Doordat de mens steeds meer CO2 in de lucht brengt, lost er ook meer van dit gas op in het oceaanwater. Dit koolzuurgas brengt zo de zuurgraad van het oppervlaktewater omlaag. In de afgelopen twee eeuwen van industrialisatie is deze met 0,1 gedaald (hoe lager het getal hoe zuurder). De oceaan heeft nu gemiddeld een zuurgraad van even boven de 8. Tegenwoordig neemt de zee iedere dag 25 miljoen ton CO2 op. Als dat zo doorgaat, verwacht het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) dat de zuurgraad tegen 2100 al tot 0,35 lager ligt dan nu. "In zulk water slaat de balans om: er kan minder makkelijk kalk gevormd worden. Zeedieren die kalk nodig hebben voor hun schelpen (zoals mosselen) of skelet (zoals koralen) krijgen dan problemen. De kalk is minder goed beschikbaar voor ze. Bij nog hogere CO2-concentraties lost de mosselschelp zelfs op," ontdekte NIOO-bioloog Frédéric Gazeau.

Om de effecten van een wereld met veel meer koolzuurgas in de lucht voor het eerst op schelpdieren uit te testen, bouwde Gazeau met collega's van het NIOO en uit Frankrijk (Centre National de la Recherche Scientifique / Université Pierre et Marie Curie) een zee-opstelling in het lab. Terwijl het Oosterscheldewater in een aantal uren tijd steeds zuurder werd door de CO2, volgden ze de schelpvorming door mosselen (Mytilus edulis) en Japanse oesters (Crassostrea gigas). "De kalkafzetting door de dieren - nodig om hun schelpen te verstevigen en zich zo te beschermen - nam meteen heel duidelijk af." Voor de liefhebber: door de extra CO2 nemen de zuurgraad en de concentratie carbonaat (CO32-) in het water af en dat zit de afzetting van kalk (calciumcarbonaat) dwars. "De mosselen bleken hierbij een stuk gevoeliger te zijn voor de CO2-verhoging dan de Japanse oesters." De oesters bouwden in hun schelpen een andere vorm van kalk in.

In 2002 produceerden mensen wereldwijd 11,7 miljoen ton schelpdieren met een waarde van 10,5 miljard dollar. Bijna 15 % daarvan bestond uit Japanse oester of mossel. Door dit economische belang betekent een verminderde groei van deze dieren een enorme financiële aderlating. Daarnaast zijn deze soorten onmisbaar voor de biodiversiteit en de natuur in het algemeen langs de kust. Deze zogenaamde 'ecosysteem-ingenieurs' scheppen het juiste onderwaterklimaat voor ander leven terplekke. Ook vormen schelpdieren voor veel vogels een belangrijke voedselbron.

Zeebioloog Gazeau is nu druk bezig met het vervolgexperiment bij het NIOO. "Hierbij volgen we mosselen enkele maanden lang bij verschillende CO2-concentraties. Zo kunnen we zien of ze misschien aan de zuurdere omstandigheden kunnen wennen. Dat zou de schade voor de dieren kunnen beperken." Ook zou nog uitgezocht moeten worden hoe de gevoeligere larven van schelpdieren reageren op een zuurdere zee.

Het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) verdiept zich in de ecologie van land, zoet water en brak en zout water. Het Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie in Yerseke (Zld.) bestudeert het leven in de zee en in estuaria. Dit centrum is voortgekomen uit het Delta Instituut voor Hydrobiologisch Onderzoek, dat in 1957 werd gesticht om de ecologische effecten van het Delta Plan te onderzoeken. De twee andere NIOO-vestigingen zijn te vinden in Heteren en Nieuwersluis. Het NIOO is met ongeveer 250 medewerkers het grootste onderzoeksinstituut van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW).