Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

logoocw

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA Den Haag

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van 23 maart 2007 PO/ZO/2007/8546 22 februari 2007

Onderwerp Bijlage(n) Lijst van vragen 1

Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen van de Vaste Commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de brief van 18 januari 2007 (Kamerstuk 30 800 VIII, nr. 93). Deze brief handelde over de drempel en compensatieregeling in de gewichtenregeling basisonderwijs.

De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Sharon A.M. Dijksma

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70-4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 2/6

Leerlingtellingen op 1 oktober 2006

Vragen van de leden van de fractie van de CDA


1. De leden vragen zich af of de daling van het gemiddelde schoolgewicht, die mede veroorzaakt wordt door autonome effecten, zich verder zal gaan voortzetten. Indien deze daling zich voortzet in welke mate schat de minister in dat dit zal gebeuren?

Het gemiddelde schoolgewicht daalt omdat het aantal (zeer) laagopgeleide ouders van basisschoolleerlingen afneemt (autonome effect). De verwachting is dat deze daling zich de komende jaren voortzet. De daling vlakt waarschijnlijk af, maar in welke mate valt nu nog niet te zeggen.


2. Ook vragen de leden of de autonome effecten groter zijn dan verwacht.

De autonome effecten zijn inderdaad wat groter dan verwacht. Het aantal (zeer) laagopgeleide ouders is immers verder afgenomen waardoor er minder gewichtenleerlingen zijn. Deze recente terugloop van het aantal gewichtenleerlingen is het afgelopen jaar niet afgevlakt.


3. Voorts vragen zij in hoeverre deze daling volgens de minister samenhangt met de administratieve problemen omtrent het op orde krijgen van ouderverklaringen en de juiste interpretatie van de diploma's van ouders.

Een dergelijke samenhang lijkt er niet te zijn. De daling van het aantal gewichtenleerlingen doet zich al langer voor. Uit de PRIMA-onderzoeken bleek dat het aantal ouders met een lage opleiding gestaag terugloopt als de groepen 8, 6, 4 en 2 met elkaar vergeleken worden. Dat is het genoemde autonome effect.
Onder de nieuwe regeling moeten de scholen ­ evenals onder de oude regeling ­ het opleidingsniveau van de ouders opvragen. Een nieuw punt is dat scholen niet meer de etniciteit van ouders hoeven op te vragen, zoals dat onder de oude regeling het geval was. De administratie is dus eenvoudiger geworden. Tegelijkertijd is wel de controle verbeterd.
Voor de interpretatie van buitenlandse diploma's kunnen scholen contact opnemen met het Informatiecentrum DiplomaWaardering.


4. De leden vragen voorts of de minister de conclusie deelt dat de nieuwe regeling veel administratieve lasten voor de scholen met zich meebrengt.

Ik deel deze conclusie niet. Zoals ik in mijn vorige antwoord aangaf, is de administratie met de nieuwe regeling eenvoudiger geworden. Dat bevestigen ook de besturenorganisaties en schoolleiderorganisa- ties, waarmee uitvoerig over deze regeling is gesproken. Bovendien wordt de nieuwe regeling gefaseerd ingevoerd. Daardoor hoeven de scholen niet in één keer het opleidingsniveau op te vragen van de ouders van álle betrokken kinderen. Voor de peildatum van 1 oktober 2006 moesten de scholen alleen de informatie verzamelen over het opleidingsniveau van de 4- en 5-jarige kinderen. De scholen verzamelen de gegevens dus cohortsgewijs. Op die manier is de nieuwe regeling in 2010 geheel ingevoerd.


5. Daarnaast vragen de leden in hoeverre de huidige regeling `volledig' voorziet in een evenwichtige verdeling van middelen voor leerlingen die zorg behoeven. Met name vragen deze leden dat omdat in de huidige regeling het opleidingsniveau van ouders of voogd telt. Is het terecht dat het opleidingsniveau van de voogd wordt gehanteerd, terwijl de biologische ouders bekend zijn?

De regeling draagt bij aan een betere verdeling van middelen voor leerlingen die zorg nodig hebben, omdat uit onderzoek is gebleken dat het opleidingsniveau een betere voorspeller is voor onderwijsachterstand dan etniciteit.
Voor leerlingen met een voogd wordt het opleidingsniveau van die voogd als criterium gebruikt. De regeling heeft tot doel om juist die leerlingen extra hulp te bieden die in hun opvoeding niet goed worden voorbereid op het leren op school. Met deze hulp wordt compensatie gezocht voor Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 3/6

omgevingsfactoren, zodat de kinderen zich naar vermogen kunnen ontplooien. In die lijn geredeneerd is het opleidingsniveau van de opvoeder van belang en niet van de biologische ouders.


6. De leden vragen op welke wijze met de huidige regeling rekening wordt gehouden met het uitgangspunt dat niet alleen nurture maar ook nature van belang is.

`Nature' is zeker van belang. Voor een deel is de ontwikkeling van kinderen immers erfelijk bepaald. Het doel van de regeling is evenwel om kinderen de mogelijkheid te bieden zich naar hun potentie te ontwikkelen. De regeling kan uiteraard de erfelijke aanleg van leerlingen niet beïnvloeden, maar kan wel helpen de negatieve effecten van opvoeding en omgeving op te vangen.


7. Welke scholen worden met name getroffen? Betreft dit met name scholen in de oude probleemwijken? Kan de minister inschatten in hoeverre deze scholen door de effecten in staat blijven om adequaat begeleiding te geven aan leerlingen met achterstanden. Indien het met name scholen in de oude probleemwijken betreft, zou de minister de aanpak van achterstanden door middel van het verschaffen van budgetten op basis van te identificeren probleemcumulatiegebieden conform de leerplusarrangementen tot de mogelijkheden behoren?

De effecten zijn groot op scholen met veel allochtone kinderen van ouders die relatief hoog zijn opgeleid. Deze scholen staan voor een deel in de oude probleemwijken. De nieuwe regeling wil de middelen voor onderwijsachterstanden eerlijker verdelen. Scholen met leerlingen met minder zware problemen kregen in het verleden relatief veel middelen. Deze scholen moeten het nu met minder doen. Zij houden echter voldoende mogelijkheden om goed onderwijs te geven aan al hun leerlingen. Dit wordt nog eens versterkt door de (in sommige gevallen volledige) compensatie die deze scholen ontvangen.

Verschillende partijen hebben overigens wel geconstateerd dat de problemen die kinderen treffen in probleemcumulatiegebieden meer zijn dan leerproblemen alleen. Er is eerder toegezegd te zoeken naar een aanvullend criterium bij de gewichtenregeling. Een criterium dat aansluit bij probleemcumulatie kan een oplossing bieden voor scholen in deze wijken. U ontvangt van mij de komende tijd informatie over de opties en consequenties van een aanvullend criterium.

Vragen van de leden van de fractie van de PvdA


8. Deze leden vragen een toelichting op het aantal scholen en schoolbesturen waarvoor er grote negatieve effecten zijn van de nieuwe gewichtenregeling en in hoeverre de compensatieregeling steun biedt aan het verlies van formatie ten gevolge van die regeling.

Zoals is aangegeven bij het antwoord op vraag 7, wil de nieuwe regeling de middelen voor onderwijsachterstanden eerlijker verdelen. Dat leidt ertoe dat sommige scholen met leerlingen met minder zware problemen, die in het verleden relatief veel middelen kregen toebedeeld, het op basis van de gewichtenregeling nu met minder moeten doen. Andere scholen krijgen juist meer geld.

Voor schoolbesturen die er op achteruitgaan is een compensatieregeling in het leven geroepen. Daardoor krijgt een schoolbestuur ofwel hetzelfde gemiddelde leerlinggewicht van het schooljaar 2006-2007, ofwel hetzelfde totaal van schoolgewichten. (Géén van deze twee kan overigens hoger uitvallen dan de gewichten die golden voor het schooljaar 2006-2007). Met de compensatieregeling wordt dus ook steun gegeven voor het behoud van formatie.

Vragen van de leden van de fractie van de SP


9. Deze leden vragen naar andere mogelijkheden om de gegevens voor de gewichtenregeling te verzamelen, zoals door de sociale dienst, om de werkdruk voor scholen te verlichten.

Ten eerste is van belang om vast te stellen dat de nieuwe regeling administratief minder belastend is voor scholen dan de oude regeling. Ten tweede is het in het belang van de school dat de ouders de Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 4/6

opleidingsgegevens doorgeven. Scholen kunnen gegevens over het opleidingsniveau van de ouders sneller verzamelen omdat zij doorgaans meer en vaker contact hebben met de ouders dan een instantie als de sociale dienst. De school kan de ouders ook makkelijker uitleggen waarom de school naar hun opleidingsniveau vraagt. Ten derde liep de oude regeling ook via de scholen. De nieuwe regeling wordt gefaseerd ingevoerd waardoor een deel van de oude regeling tot 2010 ook nog van kracht blijft (zie ook het antwoord op vraag 4). Het zou extra administratieve lasten geven als scholen een deel van de regeling zelf uitvoeren en een deel aan een andere instantie moeten overlaten. De kans op fouten zou hierdoor ook kunnen toenemen.


10. De leden vragen of de problematiek van de eerste generatie allochtone leerlingen door de jaren heen is verdwenen met het opgroeien van de tweede en derde generatie.

Er is een duidelijk verschil tussen de eerste en tweede generatie: leerlingen van de tweede generatie doen het over het algemeen aanmerkelijk beter dan leerlingen van de eerste generatie. Er blijven nog wel verschillen bestaan tussen groepen allochtone leerlingen.


11. De leden vragen of de gewichtenregeling niet goed uitpakt omdat de moeder in de meeste gevallen een lagere opleiding heeft dan de vader, waardoor het kind voor een hoger gewicht in aanmerking komt, terwijl de praktische verantwoordelijkheid bij de moeder ligt.

De regeling is gemaakt op basis van PRIMA-onderzoek waarbij het opleidingsniveau van ouders en de resultaten van de kinderen zijn vergeleken. Op basis hiervan is de nieuwe gewichtenregeling opgesteld. Uit dit onderzoek zoek blijkt ­ consistent ­ dat een keuze voor het opleidingsniveau van de moeder niet leidt tot een betere verdeling van de middelen.


12. De leden vragen naar aanleiding van de brieven van FOKOR en de Stichting Hindoe Onderwijs hoe de minister van plan is de gevolgen voor het onderwijs in de G4 en G26 te voorkomen.

De bedragen die in de brief van FOKOR staan genoemd, gaan uit van het verkeerde budget. Door een combinatie van de autonome daling en beleidseffecten blijken de uitgaven voor de gewichtenregeling lager dan van tevoren was geraamd. Hierdoor is er voor de compensatieregeling veel meer geld beschikbaar dan de organisaties veronderstellen. Het gevolg daarvan is dat het totaal van de achteruitgang voor de schoolbesturen in Rotterdam dit jaar aanmerkelijk kleiner is dan FOKOR berekende.

Van de Stichting Hindoe Onderwijs is bekend dat zij als gevolg van de gewichtenregeling minder geld ontvangt. Dit is het gevolg van de keuze om tot een juiste verdeling van middelen te komen voor leerlingen die zorg nodig hebben.


13. De leden verzoeken om een onderzoek naar de directe gevolgen voor de betreffende scholen in plaats van voor de totale schoolbesturen.

Een onderzoek zou in beeld brengen dat binnen één bestuur een aantal scholen er op vooruitgaat, terwijl andere scholen er op achteruitgaan. Dat zegt echter nog niet veel over de feitelijke uitwerking: de schoolbesturen zijn vrij om de beschikbare middelen te verdelen over de scholen die onder hun bestuur vallen, op een wijze die zij het meest effectief achten. Deze vraag van de leden van de SP- fractie is in feite een vraag naar de invulling van die bestedingsvrijheid. Dat is op dit moment niet opportuun.

Vragen van de leden van de fractie van de VVD


14. Deze leden stellen dat scholen in kleine gemeenten er op vooruitgaan, maar dat dit effect door autonome effecten teniet wordt gedaan. Zij vragen of dit betekent dat deze scholen er ondanks de nieuwe regeling niet op vooruitgaan? Zo ja, is dit te wijten aan de drempel? Hoe zijn de prognoses voor deze scholen bij het verlagen van de drempel?

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 5/6

De scholen in kleine gemeenten gaan er door de nieuwe regeling op vooruit, doordat het gewicht van 0,25 wordt verhoogd naar 0,3 en de drempel wordt verlaagd. Autonome effecten kunnen ertoe leiden dat dit effect wordt geneutraliseerd. Zonder de nieuwe regeling zouden deze scholen er op achteruitgaan. Bij verdere drempelverlaging krijgen relatief veel scholen er een beetje bij.


15. Deze leden vragen voorts wanneer de Kamer inzicht kan geven in de resultaten van het beleid en de besteding van de middelen.

Een onderwijsachterstand kan verschillende oorzaken hebben. Daarom pakken we onderwijsachter- standen ook op verschillende manieren aan. Het extra geld is een onderdeel van het totale beleid om achterstanden te bestrijden. Het gaat bijvoorbeeld om VVE en schakelklassen, maar ook om verbetering van communicatie tussen gemeenten en scholen. Daarnaast hebben de scholen bestedingsvrijheid, zodat zij zelf passende maatregelen kunnen treffen. In veel gevallen gaat het om een uitbreiding van de formatie. Het rijk houdt echter niet bij welke maatregelen de individuele scholen precies treffen en wat de effecten daarvan zijn. De leerprestaties van kinderen worden wel gemonitord en onderzocht, bijvoorbeeld in het Onderwijsverslag van de Inspectie van het Onderwijs. Dat maakt het effect zichtbaar van het totaal van de maatregelen. Een ander voorbeeld is het PRIMA- cohortonderzoek. Elke twee jaar wordt onderzocht hoe de cognitieve en sociale vaardigheden van leerlingen zich ontwikkelen. Ook dit jaar wordt zo'n PRIMA-cohortonderzoek uitgevoerd. De resultaten daarvan zullen volgend jaar bekend zijn.


16. Verder vragen deze leden of het juist is dat het totale bedrag dat met de nieuwe gewichtenregeling gemoeid is, vanwege autonome en beleidseffecten, lager uitvalt dan voorheen.

Bij invoering van de nieuwe gewichtenregeling is afgesproken dat de geraamde bedragen voor deze regeling `bevroren' worden. Alle geraamde bedragen blijven beschikbaar voor deze regeling. Wel is er een geringe terugloop in de geraamde bedragen als het gevolg van de terugloop van gewichtenleerlingen in de voorgaande jaren. Het totale bedrag loopt terug van 319 miljoen in 2007 tot 310 miljoen in 2011. Deze terugloop staat dus los van de nieuwe regeling.


17. De leden vragen op welke termijn inzicht gegeven kan worden in de besteding van de middelen voor schakelklassen en de resultaten op gemeentelijk niveau.

Ik laat op dit moment onderzoeken wat de effecten zijn op de schakelklassen. Deze effectenstudie zal eind december van dit jaar afgerond zijn.

Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie


18. Deze leden vragen de minister een cijfermatig overzicht te geven van de effecten van de regeling.

Het overzicht is bijgevoegd.


19. De leden vragen tevens naar de verhouding tussen de autonome effecten op de gewichtenregeling en andere oorzaken, zoals problemen van scholen met het tijdig op orde krijgen van de administratie.

Zie het antwoord op vraag 3: een dergelijke samenhang tussen een daling vanwege de autonome effecten en eventuele problemen bij de administratie lijkt er niet te zijn.

Hoogte van de drempel

Vragen van de leden van de fractie van het CDA, de PvdA en de ChristenUnie


20-23. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de afspraak in het regeerakkoord om de drempel naar 3% te verlagen, zich verhoudt tot de huidige overgangsregeling en wat de consequenties daarvan zijn. Ook de leden van de PvdA-fractie vragen wat de verdere stappen zijn tot verlaging als is afgesproken Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl

blad 6/6

dat de drempel de komende jaren daalt van 9% naar 6,4%, terwijl in het regeerakkoord een verlaging van 3% is afgesproken. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er op dit moment al aanleiding wordt gezien om de drempel sneller en verder te verlagen.

Op grond van de gewichtenregeling is in het schooljaar 2010-2011 de drempel verlaagd tot 6,4%. Op dit moment onderzoek ik nog hoe de verlaging naar 3% het beste gestalte kan krijgen. Voor de zomer van 2007 kom ik met een plan van aanpak.

Vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

24. Deze leden vragen naar de effecten bij de grote gemeenten die net buiten de extra compensatie voor de G31 vallen.

Er is geen sprake van extra compensatie voor de G31. De compensatieregeling is gebaseerd op effecten op schoolniveau. Het effect van de regeling is dat de som van winst en verlies per gemeente haast niet negatief kan uitvallen. De G31 worden daarin niet anders behandeld dan andere gemeenten.

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag, T +31-70 - 4123457 F +31-70-4123456 www.minocw.nl