Gezondheidsraad Nederland

Nacontrole in de oncologie. Doelen onderscheiden, inhoud onderbouwen

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft de Gezondheidsraad gevraagd of het mogelijk is een toetsingskader te formuleren voor het beoordelen van de zin van nacontrole van patiënten die behandeld zijn voor kanker. Het advies van de raad beschouwt nacontrole als die vorm van nazorg die programmatisch aan een patiënt wordt aangeboden. Conform de adviesaanvraag beperkt het zich tot de zogenoemde solide tumoren op volwassen leeftijd.

Nazorg - en dus ook nacontrole - heeft verschillende doelstellingen

Patiënten die, met genezing als inzet, behandeld zijn voor kanker, blijven als regel langdurig in nazorg. Hun aantal zal de komende tien tot twintig jaar sterk toenemen. Nazorg komt primair tegemoet aan de behoefte aan voorlichting over, signalering van, begeleiding bij en behandeling van de vaak ingrijpende gevolgen van de ziekte en de toegepaste therapie. Die gevolgen kunnen liggen op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied. Ze kunnen direct optreden, maar ook na vele jaren. Voorbeelden zijn lymfestuwing in de arm of bindweefselvorming in diverse organen, een stoma, blijvende vermoeidheid, seksuele problemen, depressie en werkproblemen, maar ook schade aan orgaansystemen vele jaren na behandeling. Ten tweede kan nazorg gericht zijn op vroege detectie, de vroege opsporing van nieuwe manifestaties van kanker die gerelateerd zijn aan de behandelde kanker: recidieven, metastasen en nieuwe tumoren. Het idee hier achter is dat vroege opsporing betere behandeling mogelijk zou maken dan wanneer men afwacht tot er klinische verschijnselen zijn. Ten derde is nazorg ook van belang voor de evaluatie van het medisch handelen met het oog op de kwaliteit van de medische zorg, nu en in de toekomst. De term nazorg zou de suggestie kunnen wekken dat er altijd een duidelijk moment is waarop de behandeling eindigt en de nazorg begint. Steeds vaker bestaat de behandeling uit een reeks verschillende vormen van therapie: chirurgie, bestraling en medicinale therapie. Elk van die modaliteiten komt in aanmerking voor controle. Het is dan ook niet ongewoon dat de nazorg na de ene behandeling overlapt met de actieve uitvoering van een andere. Dit compliceert uiteraard de systematische onderbouwing van de nazorg, maar is wel de realiteit. De meeste klachten en problemen die zich direct na de behandeling voordoen, nemen in de loop van een jaar af, maar sommige hebben een blijvend karakter. Ook na jaren kan er reden zijn een nieuwe klacht in verband te brengen met de vroegere diagnose en behandeling van kanker. In principe is er dan ook geen limiet te stellen aan nazorg op verzoek van de patiënt. Een patiënt moet bij klachten altijd bij de meest aangewezen behandelaar terecht kunnen.

Nacontrole is programmatisch aangeboden nazorg

Vaak vindt nazorg grotendeels plaats binnen een programmatisch aanbod vanuit de hulpverlening. Per tumorsoort is er een afsprakenschema, waarbij vooral de uit te voeren diagnostiek min of meer vastligt. Een dergelijk aanbod is het centrale onderwerp van dit advies; het wordt aangeduid als nacontrole. Het onderscheid tussen nazorg en nacontrole ligt niet in de doelstelling, maar in de organisatie en het initiatief. Wel zal blijken dat één van de doelstellingen, vroege detectie van nieuwe manifestaties van kanker, slechts in programmatische vorm kan worden gerealiseerd. Verder is nacontrole, op deze manier gedefinieerd, expliciet beperkt tot de (wat betreft kanker) ziektevrije periode na een in opzet curatieve behandeling. De optimale inhoud en duur van nacontrole zijn onduidelijk en bovendien onderhevig aan nieuwe ontwikkelingen. Hoe dan ook zijn ze per tumorvorm verschillend. De bestaande klinische richtlijnen geven weliswaar aan wat gebruikelijk is op basis van kennis en ervaring, maar onderkennen daarbij een groot gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing bij de meeste frequent voorkomende tumoren. Wanneer verschillende specialisten zijn betrokken bij de nacontrole, zouden zij onderling afspraken moeten maken over wie de coördinatie van het programma op zich neemt. Dit gebeurt nog lang niet als regel.

Drie doelstellingen tegen het licht gehouden

Bij de huidige nacontrole wordt de signalering van algemene fysieke en psychische klachten weliswaar als zeer belangrijk gezien, maar het gebeurt nog niet systematisch. Voorlichting, psychosociale steun en interventies op dit gebied dienen een integraal onderdeel te zijn van nacontrole. Het is echter niet duidelijk hoe de psychosociale zorg in de nacontrole er precies uit zou moeten zien. Zowel stimulering als prioritering van op deze vraag toegesneden onderzoek, is nodig. Ook de bijdrage van revalidatieprogramma's - in brede zin - dient verder te worden onderbouwd. Deskundige verwijzing is nodig voor een kleine subgroep van de patiënten, bij wie de klachten blijvend dreigen te worden.
De zorg voor de eventuele schadelijke gevolgen direct na de behandeling hoort bij de nazorg en nacontrole. Voor signalering van mogelijke later optredende gevolgen ligt vooralsnog actieve betrokkenheid van de huisarts het meest voor de hand, op voorwaarde van goede voorlichting, instructie en afspraken met de behandelend specialist.
Vroege detectie wordt veelal geleidelijk de belangrijkste basis voor nacontrole. Het kan alleen zinvol worden uitgevoerd in een programmatische aanpak, maar dient alleen plaats te vinden bij aangetoonde winst in duur of kwaliteit van leven. Voor een aantal tumoren en behandelingen is duidelijk geworden dat vroege detectie ook na vele jaren nog een dergelijke winst kan opleveren. Het vermoeden bestaat echter dat hij in andere gevallen en in de huidige vorm niet effectief is, terwijl het patiënten wel belast en in menskracht en kosten ook een belasting vormt voor de zorg.
Nacontrole biedt mogelijkheden voor het evalueren van het medisch handelen; daarvoor zijn echter expliciete indicatoren nodig en een systematische opzet.

Toetsingskader voor een algemeen programma van nacontrole

De verschillende doelstellingen van nacontrole lopen in de praktijk door elkaar. Het advies presenteert een toetsingskader dat een duidelijker onderbouwing nu en in de toekomst mogelijk maakt. Daartoe worden de verschillende doelstellingen van nacontrole in deelvragen uiteengerafeld en vervolgens wordt per vraag bezien welke wetenschappelijke en andere argumenten bij de beantwoording een rol spelen. Het antwoord op die vragen leidt tot deelscenario's per doelstelling, die van elkaar verschillen in inhoud en tijdspad. Het totaalscenario of algemeen programma van nacontrole bij een bepaalde vorm van kanker is een combinatie van deze deelscenario's. In een bijlage van het advies wordt de bruikbaarheid van het toetsingskader onderzocht bij twee voorbeelden: borstkanker en dikkedarmkanker.

Moment van systematisch heroverwegen

In het algemeen zal er een beginperiode zijn, waarin de diverse deelscenario's tegelijkertijd een rol spelen, terwijl eventueel ook nog een deel van de behandeling wordt uitgevoerd. Er komt echter een moment dat de deelscenario's voor de gevolgen van ziekte en behandeling eindigen. Voor de langere termijn blijven dan, indien zinvol, alleen de vroege detectie van nieuwe manifestaties en de signalering van late gevolgen over. Dan dient er systematisch een heroverweging plaats te vinden over de noodzaak, de inhoud en de vormgeving van eventuele verdere nacontrole. Het tijdstip van dit moment is mede afhankelijk van de duur, aard en vorm van de tumorgerichte behandeling. Na een enkele operatie zonder verminking of functieverlies zou het - op basis van het beloop bij de meeste patiënten - veel eerder kunnen dan na langdurige medicinale therapie. Met het oog op de psychosociale verwerking lijkt een periode van een jaar vooralsnog een goed uitgangspunt, tenzij er sprake is van bijvoorbeeld langdurige overlap van behandeling en nacontrole of juist van een korte behandeling met zeker resultaat. Het moment van heroverwegen moet per type tumor worden vastgesteld.

Individuele invulling en verantwoorde afsluiting

Uiteraard dient een programma van nacontrole te worden aangepast als de specifieke situatie van de individuele patiënt dat nodig maakt. Bij het moment van heroverwegen is die individuele invulling echter een regelrechte voorwaarde. Met de patiënt dient dan te worden afgesproken wat het programma verder nog inhoudt, en hoe dat wordt georganiseerd. De rest van het programma dient verantwoord te worden afgesloten. Dit heeft voor patiënten grote en uiteenlopende betekenis. Elk onderzoek naar nieuwe afwijkingen die verband kunnen houden met de vroegere diagnose kanker, kan veel stress en angst opleveren en bevestigt soms onnodig de patiëntenrol. Aan de andere kant zijn veel patiënten zeer gehecht aan de zekerheid van een lijn met de hulpverlening en aan de geruststelling bij een gunstige uitslag. Ook kan er sprake zijn van angst voor de toekomst zonder de vertrouwde hulpverlener. Aan de psychologische aspecten van het beëindigen van de reeks contacten, zowel bij de patiënt als bij de hulpverlener, moet zonder schroom aandacht worden besteed. Als een programma van nacontrole geheel of grotendeels wordt afgesloten, moet dan ook voldaan worden aan expliciete zorgvuldigheidseisen, die per programma worden vastgelegd in een protocol. De belangrijkste daarvan liggen op het gebied van goede voorlichting en instructie en in afspraken over en garanties voor de toegankelijkheid van hulp indien zich vragen, klachten of symptomen voordoen die mogelijk verband houden met de eerdere kanker en de toegepaste behandeling. Hiertoe behoort informatie over mogelijke late schadelijke gevolgen van de behandeling en over signalen die specifiek aanleiding moeten zijn om een arts te raadplegen.

Nazorgplan: meer dan programma van nacontrole

Het advies bepleit om na afloop van de behandeling voor elke patiënt schriftelijke voorlichting te bundelen in een nazorgplan, dat ter beschikking komt van de patiënt, de huisarts en andere betrokken partijen. Een dergelijk nazorgplan behelst meer dan alleen het programma van nacontrole. Het bevat op zijn minst informatie over de lichamelijke en psychosociale gevolgen van ziekte en behandeling, over de wenselijkheid en inrichting van de nacontrole, het moment van heroverweging en over blijvende aandachtspunten. Als de nacontrole wordt afgesloten, worden verdere informatie, instructie en afspraken in het plan opgenomen: mogelijke specifieke late gevolgen van de behandeling, signalen die aanleiding moeten zijn om een arts te raadplegen en de afspraken over coördinatie en taakverdeling tussen hulpverleners. Dit alles moet een patiënt bij het afsluiten van de nacontrole het vertrouwen geven om op eigen kracht verder te gaan, terwijl zo nodig optimale zorg beschikbaar blijft. Bij de vormgeving van zo'n individueel nazorgplan kan worden geput uit het Cancer Survivorship Care Plan van het Amerikaanse Institute of Medicine. Elk plan dient te worden besproken en afgestemd met de patiënt. Het ligt in de rede dat degene die de nacontrole coördineert, ook het nazorgplan opstelt.

Conclusie: voorwaarden voor een programma van nacontrole

Uitgaande van het hierboven beschrevene komt de commissie tot de volgende voorwaarden voor een programma van nacontrole:


1 Het programma als geheel moet systematisch worden onderbouwd, waarbij de kracht van de bewijsvoering en andere dan wetenschappelijke argumenten worden geëxpliciteerd en activiteiten in het programma worden gekoppeld aan één of meer van de (sub)doelstellingen.
* Waar mogelijk is de onderbouwing evidence-based. Wanneer een programma van nacontrole alleen of grotendeels gebaseerd is op het oordeel van experts, dan dient wetenschappelijk onderzoek op dit gebied gestimuleerd te worden.

* Psychologische, maatschappelijke en morele motieven voor programmatische nacontrole moeten worden geëxpliciteerd.
* Als wetenschappelijke of andere motieven geen duidelijke keuze impliceren, kunnen organisatorische argumenten de doorslag geven. Deze dienen dan als zodanig te worden aangegeven.
* Als nacontrole uitsluitend wordt gebruikt ter evaluatie van het medisch handelen of in het kader van wetenschappelijk onderzoek, dient dit te gebeuren met expliciete toestemming van de patiënt en binnen een systematisch kader.


2 Het programma geeft een moment aan waarop noodzaak, inhoud en vormgeving van de nacontrole systematisch worden heroverwogen; in veel gevallen zal dit moment ongeveer een jaar na het begin van de nacontrole kunnen zijn.


3 Vroege detectie van nieuwe manifestaties van kanker als onderdeel van nacontrole wordt alleen opgenomen in het programma bij voldoende wetenschappelijk bewijs dat het tot een zinvolle interventie kan leiden, die in een vroeger stadium effectiever is dan in een later stadium als er klachten ontstaan.


4 Actieve signalering van asymptomatische late effecten van behandeling vindt alleen plaats bij voldoende wetenschappelijk bewijs dat het tot een zinvolle interventie kan leiden, die in een vroeger stadium effectiever is dan in een later stadium als er klachten ontstaan.


5 Voorlichting en psychosociale zorg worden als integraal onderdeel van de nacontrole opgenomen


6 Het programma wordt ingebed in professionele richtlijnen met betrekking tot de betreffende vorm van kanker; hulpverleners die nacontrole-activiteiten verrichten moeten hiervoor bevoegd en bekwaam zijn.


7 Het moet duidelijk zijn welke professional de coördineert.


8 Er worden expliciete zorgvuldigheidseisen gesteld aan het afsluiten van nacontrole; hiertoe behoort het inbedden van alle benodigde informatie, instructie en afspraken over blijvende aandachtspunten in een nazorgplan.


9 Het programma dient regelmatig, tenminste eens in de vijf jaar, te worden getoetst aan de nieuwste wetenschappelijke inzichten en zonodig te worden aangepast.

Beroepsgroepen en richtlijncommissies dienen de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor het opstellen van programma's van nacontrole voor de verschillende tumoren. In verband met de kwaliteit en continuïteit van zorg dienen tussen de diverse zorgverleners afspraken gemaakt te worden over communicatie (inclusief zorgvuldige verslaglegging), coördinatie, continuïteit en complementariteit.

Resultaat binnen vijf jaar wenselijk

De commissie vindt het wenselijk dat:

a elke patiënt na de behandeling een nazorgplan krijgt met informatie over de verdere lichamelijke en psychosociale gevolgen van ziekte en behandeling, over de wenselijkheid en inrichting van de nacontrole en over het moment van heroverwegen; indien protocollair de nacontrole geheel of grotendeels wordt afgesloten, krijgt hij instructie en afspraken over blijvende aandachtspunten.

b voor alle tumortypen programma's van nacontrole worden opgezet, aansluitend bij de in dit advies gehanteerde systematiek.

De commissie raadt de minister aan de beroepsgroepen aan te spreken op de realisering hiervan en op concrete resultaten over een periode van vijf jaar, en dit proces waar mogelijk te stimuleren.

Zonder onderzoek geen vooruitgang

Er is grote behoefte aan meer en langduriger onderzoek naar de onderbouwing van nacontroleprogramma's en naar late gevolgen van behandeling. Dit vraagt om prioritering en stimulering binnen onderzoeksprogramma's, betere registratiefaciliteiten en een structuur waarin onderzoeksresultaten worden teruggekoppeld naar de klinische praktijk. Om dit te bewerkstelligen, dient het veld nacontrole en de langetermijnevaluatie van behandeling hoog op de agenda te zetten.

27 maart 2007