Gemeente Den Haag

|Datum | |

|                                           |30 maart 2007                |
|                                           |                             |
|                                           |                             |
|                                           |                             |
|                                           |                             |
PERSVERKLARING van de korpsbeheerder van Politie Haaglanden Drs. W.J. Deetman

Heden heb ik kennis genomen van de beslissing van het Openbaar Ministerie om tegen een viertal medewerkers van Politie Haaglanden strafvervolging in te stellen. Deze beslissing vloeit voort uit de uitkomsten van het strafrechtelijk onderzoek dat is ingesteld naar de gedragingen van politiefunctionarissen in relatie tot de gebeurtenissen rond en na afloop van de Oranjefeesten in Pijnacker op 6 en 7 mei 2006.

Voor een juiste beoordeling is het van belang om het optreden van de politie in Pijnacker op 6 en 7 mei te plaatsen in zijn bredere context. Zoals blijkt uit de eerder in opdracht van het gemeentebestuur van Pijnacker-Nootdorp door de B&A Groep uitgevoerde feitenreconstructie, een door Politie Haaglanden verricht onderzoek naar mogelijke verbeteringen rond het politieoptreden bij dergelijke evenementen en de motivering van de beslissing van het Openbaar Ministerie, zag een klein aantal politieambtenaren zich die avond bij de aanvang van de ongeregeldheden geconfronteerd met een grote groep - vaak dronken - feestvierders, die na het verlaten van de feesttent de confrontatie met de politie zochten. Daarbij moet ik vaststellen dat ondubbelzinnig uit de verschillende rapportages naar voren komt, dat sprake is geweest van tekortkomingen in de voorbereiding van en het toezicht en de handhaving tijdens dit evenement. Dit raakt zowel de rol van de gemeente als vergunningverlener, de voorbereiding in het lokale driehoeksoverleg als nadrukkelijk ook de verantwoordelijkheden van de Oranjevereniging als organisator van het evenement. Voorts is de politie, toen zij zich in de situatie als hiervoor beschreven genoodzaakt zag om op te treden, in de uitvoering - getuige de onderzochte incidenten - eveneens tekort geschoten.

In de rapportage van de B&A Groep en het onderzoek van Politie Haaglanden wordt de noodzaak onderstreept om voor relevante evenementen een helder kader te scheppen in het kader van de te verlenen vergunning en strak de hand te houden aan de in dat kader te volgen procedure. Dat betekent tevens dat ten aanzien van de in het kader van de vergunningverlening aan de organisatie op te leggen voorwaarden en verplichtingen in elk geval advies wordt gevraagd aan de politie, waarna omtrent de vergunningvoorwaarden tijdig in het lokale driehoeksoverleg besluitvorming dient plaats te vinden. Datzelfde geldt voor de rond het evenement in het kader van de handhaving van de openbare orde en het optreden tegen strafbare gedragingen te hanteren beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen. Het door de organisator van een evenement op te stellen (verplichte) veiligheidsplan dient eveneens onderwerp van bespreking in de lokale driehoek uit te maken. Ook overigens ligt er, zoals ook in het rapport van de B&A groep wordt gesteld, nadrukkelijk een opgave bij de Oranjevereniging, als organisator van de feesten in Pijnacker, om de lessen uit de gebeurtenissen op 6 en 7 mei 2006 te trekken. Daarbij gaat het onder meer om het tijdstip waarop het definitieve programma wordt vastgesteld, de consequenties van programmaonderdelen die een uitstraling hebben buiten Pijnacker-Nootdorp, het alcoholgebruik tijdens de feesten en de tolerantiegrenzen binnen de feesttent (in het bijzonder het gebruik van alcohol en verdovende middelen in combinatie met jonge bezoekers).

Het vorenstaande laat onverlet, dat een casus, waarin in relatie tot één en hetzelfde incident strafvervolging tegen vier politiefunctionarissen wordt ingesteld met betrekking tot gedragingen tijdens de uitoefening van hun functie, uitzonderlijk is. In die zin neem ik de beslissing van het Openbaar Ministerie dan ook zeer serieus. Ongeacht de omstandigheden waaronder het politie-optreden plaatsvond en de achtergrond waartegen dit dient te worden geplaatst, mag van een politiefunctionaris ook in een dergelijke situatie worden verwacht dat hij of zij handelt in overeenstemming met zijn of haar professionaliteit. Ik betreur het dat zulks kennelijk in een aantal individuele situaties niet het geval lijkt te zijn geweest. Tegelijkertijd blijkt uit de motivering van het Openbaar Ministerie dat het strafrechtelijk onderzoek een grote reikwijdte heeft gehad waarbinnen het optreden van de politie in de volle breedte is beschouwd. Nu daadwerkelijke vervolging zich beperkt tot de genoemde vier functionarissen en het optreden van de politie voor het overige in het algemeen als terecht wordt gekenschetst, kenmerkt de uitkomst van het onderzoek zich mijns inziens door een zekere balans.

Verder dienen we, alvorens tot een definitief oordeel te komen, de uitspraak van de rechter af te wachten. Dat is immers inherent aan het in een rechtsstaat als de onze gehanteerde beginsel dat iemands schuld pas vaststaat als de rechter heeft gesproken. In die zin moeten we voorzichtig zijn met het trekken van conclusies in de richting van de betrokken individuele politiemedewerkers. Dat past bij de - ook vanuit werkgeversoogpunt - te betrachten zorgvuldigheid in hun richting.

Ik hecht er overigens aan om te benadrukken dat - ook als door een uitspraak van de rechter vast zou komen te staan dat in strafrechtelijke zin sprake is van laakbaar handelen door politiefunctionarissen - mijns inziens nadrukkelijk sprake is van een incident. Zonder op de ernst daarvan te willen afdingen, ben ik van mening dat de politie in Haaglanden zijn werk verricht onder vaak moeilijke omstandigheden en daarbij een grote inzet toont. De praktijk leert evenwel dat, ongeacht de professionaliteit van de medewerkers en de inzet waarmee deze hun werk doen, incidenten als dat in Pijnacker - hoe zeer ook te betreuren - zich kunnen voordoen.

Dit gezegd zijnde is het nu vooral zaak om vooruit te kijken en waar mogelijk lering te trekken uit de gang van zaken op 6 en 7 mei 2006. Ik stel daarbij vast dat de geformuleerde conclusies en aanbevelingen niet slechts betrekking hebben op de rol van de politie, maar nadrukkelijk ook op de wijze waarop het lokale bevoegd gezag en de organisator van een evenement invulling moeten geven aan hun verantwoordelijkheden. Mede op basis van het onderzoek van Politie Haaglanden, waarvan ik de conclusies en aanbevelingen onverkort onderschrijf, constateer ik dat deze niet wijzen op een gebrek aan ervaring, kennis en kunde binnen het korps op het gebied van grootschalig optreden, als wel op de noodzaak om het hiervoor geldende beleidskader, waaronder begrepen de voorbereidings-, uitvoerings-, en nafase, in alle gemeenten binnen de regio consequent toe te passen. Mede naar aanleiding hiervan zijn binnen Politie Haaglanden de relevante procedures en richtlijnen in het kader van grootschalig politieoptreden nog eens herbevestigd. Dat geldt in het bijzonder voor het in voorkomende gevallen tijdig informeren van de burgemeester als lokaal bevoegd gezag en het tevoren vragen van toestemming bij de inzet van de Mobiele Eenheid.

Het is aan de lokale driehoeksoverleggen om aan het vorenstaande op gemeentelijk niveau daadwerkelijk uitvoering te geven. Ik stel mij voor om mede met het oog daarop de rapportage van Politie Haaglanden in een komende vergadering van het Regionaal College aan de orde te stellen.

Drs. W.J. Deetman, korpsbeheerder

Voor nadere informatie (uitsluitend voor de redactie): Directie Voorlichting en Externe Betrekkingen, Gerben van den Berg, tel. 070 - 353 2032


---- --