Productschap Diervoeder

05/04/2007

Nieuwe voederwaarderingssystemen voor melkvee

Op 2 maart 2007 hield Productschap Diervoeder (PDV) een goed bezochte (ruim 120 deelnemers) en geanimeerde Voorlichtingsbijeenkomst in het WICC te Wageningen waar twee CVB voederwaarderingssystemen voor melkvee werden gepresenteerd. Het betrof een geactualiseerd Voeropnamemodel en een geheel vernieuwd eiwitsysteem.

Voeropnamemodel melkvee

Om melkvee, zeker hoogproductief melkvee, goed te kunnen voeren moet een veehouder weten hoeveel voer zijn koeien kunnen opnemen. Dat kan worden ingeschat met een Voeropnamemodel. Met zo'n model wordt enerzijds berekend wat de voeropnamecapaciteit is, terwijl anderzijds de verschillende voedermiddelen met elkaar worden vergeleken wat betreft hun verzadigingswaarde. Voor variabele voedermiddelen, zoals de ruwvoeders vers gras, graskuil en snijmaïskuil wordt de verzadigingswaarde per partij berekend aan de hand van het uitslagformulier van een bedrijfslaboratorium.

In 2002 heeft PDV voor het eerst een CVB-Voeropnamemodel geïntroduceerd. Het was een door Praktijkonderzoek Veehouderij te Lelystad ontwikkeld systeem. Een evaluatie ervan was reden om te gaan werken aan een verbetering van dit model.

Bij de ontwikkeling van het `Voeropnamemodel Melkvee 2007' is gebruik gemaakt van recente voederproeven. Dit betekent dat gewerkt is met resultaten afkomstig van koeien zoals deze op dit moment op melkveehouderijbedrijven staan. Het nieuwe model voorspelt vooral in de lactatiestart een wat hogere voeropname dan het oude model. Daarmee is een belangrijk punt van kritiek op het oude model weggenomen. Het nieuwe model geeft ook een nauwkeuriger schatting van de voeropname. Dit is onder andere bereikt door bij de voorspelling van de voeropnamecapaciteit ook rekening te houden met de actuele melkgift en melksamenstelling en het gewicht van de dieren.

Hoe goed het nieuwe model is werd `gevalideerd' door voor een aantal onafhankelijke proeven de voeropname met het nieuwe model te voorspellen en deze voorspellingen te vergelijken met de werkelijke (gemeten) voeropname. De uitkomsten daarvan waren zodanig bevredigend dat het vernieuwde model met vertrouwen is geïntroduceerd. Dit laat onverlet dat met het nieuwe model in de praktijk ervaring zal moeten worden opgedaan.

Eiwitsysteem melkvee
Wie een koe goed wil voeren `komt niet om de pens heen'. In de pens wordt een groot gedeelte van de voercomponenten door de daar levende micro-organismen afgebroken. We spreken over afbraak door `pensfermentatie'. De voerfractie die in de pens wordt afgebroken noemen we `pensonbestendig'. Het gedeelte dat aan pensafbraak ontsnapt noemen we `bestendig'. Van het pensbestendige gedeelte van een voercomponent wordt een gedeelte (en soms alles) verteerd in de netmaag en de dunne en dikke darm van de koe.

Bij de afbraak van voereiwit in de pens door de microflora komt stikstof vrij, vooral in de vorm van ammoniak. Deze stikstof is onmisbaar voor de groei van de micro-organismen. Koolhydraten die in de pens worden gefermenteerd leveren enerzijds de voor de koe zeer nuttige `vluchtige vetzuren', en anderzijds de energie die de micro-organismen ook beslist nodig hebben om te kunnen groeien. Groei van micro-organismen betekent toename van `bacteriemassa' en vooral van het voor de koe belangrijke microbiële eiwit. Het microbiële eiwit wordt, net als het bestendige voereiwit, verteerd wanneer het vanuit de pens doorstroomt naar netmaag en dunne en dikke darm. Bij de vertering van microbieel eiwit komen de voor melkeiwitsynthese noodzakelijke aminozuren vrij, in een onderlinge verhouding die vaak beter aansluit bij het aminozuurpatroon van melkeiwit dan voor het bestendige voereiwit geldt.

Om hoogproductief melkvee van de benodigde voedingsstoffen te voorzien is het van groot belang dat er goed `gestuurd' wordt op de rantsoensamenstelling wat betreft pens(on)bestendigheid van de opgenomen voedingsstoffen.
Daartoe moeten we voor alle voedermiddelen die aan koeien gevoerd (kunnen) worden, weten wat ermee gebeurt in de pens. Deze kennis wordt verkregen door een aantal zakjes te vullen met een bepaalde hoeveelheid van een voedermiddel, deze in de pens te `hangen' en te analyseren hoeveel van het voedermiddel na kortere of langere tijd als gevolg van afbraak door de pensflora uit het zakje is verdwenen.

Het eerste CVB systeem waar nadrukkelijk aandacht werd gegeven aan pensprocessen was het in 1991 ingevoerde DVE/OEB systeem. DVE staat voor `darmverteerbaar eiwit', en is een maat voor de hoeveelheid eiwit die voor de melkkoe vanuit het voer beschikbaar komt. OEB staat voor `onbestendig eiwitbalans', en zegt iets over de hoeveelheid microbieel eiwit die er geproduceerd kan worden op basis van enerzijds de hoeveelheid pensbeschikbare stikstof en anderzijds de hoeveelheid pensbeschikbare energie. Bij een positieve OEB is er een overschot aan pensbeschikbare stikstof, bij een negatieve OEB is er een tekort. In het nieuwe `DVE/OEB 2007 systeem' wordt echter veel gedetailleerder rekening gehouden met wat er precies gebeurt in de pens. Dit geldt de in het voer aanwezige eiwitfractie, maar nog veel meer de koolhydraatfractie. Deze laatste fractie wordt nu opgesplitst in zetmeel, suikers, celwandkoolhydraten (NDF) en `restkoolhydraten'. In het oude systeem werd alleen rekening gehouden met de zetmeelafbraak. Bovendien wordt voor zowel eiwit als de afzonderlijke koolhydraten een inschatting gemaakt welke fractie `oplost' in de pensvloeistof, welke fractie aanwezig is in heel kleine deeltjes die makkelijk met de vloeistofstroom in de pens worden meegevoerd en welke fractie aanwezig is in wat `grovere deeltjes'.

De vraag kan gesteld worden waarom er zo precies gekeken wordt wat er met allerlei stoffen uit het voer in de pens gebeurt. Het antwoord is dat we alleen dan goed kunnen inschatten hoeveel microbieel eiwit er (naast bestendig voereiwit) en hoeveel vluchtige vetzuren (naast pensbestendige koolhydraten) er voor de koe beschikbaar komen voor productiedoeleinden. Populair gezegd: wie niet weet wat er in de pens gebeurt, kan het huidige hoogproductieve melkvee niet optimaal voeren. Allereerst is de hoeveelheid energie die bij pensafbraak vrijkomt per koolhydraatfractie verschillend. Hoe efficiënt deze energie benut wordt voor het aanmaken van microbieel eiwit is vervolgens afhankelijk hoe een koolhydraat in de pens aanwezig is: is het opgelost of als heel kleine deeltjes in de pensvloeistof aanwezig, of in wat grovere deeltjes die `stap voor stap' worden afgebroken. In het nieuwe systeem wordt met al deze aspecten rekening gehouden bij de berekening van de hoeveelheid organische stof die in de pens wordt gefermenteerd en met elke efficiëntie de vrijkomende energie door de micro-organismen wordt benut voor hun groei.
Een ander belangrijk punt van het nieuwe systeem is dat het veel meer inzicht geeft in de dynamiek waarmee de voedingsstoffen in de pens worden afgebroken. Dit maakt een veel betere afstemming van pensbeschikbare stikstof en energie op elkaar mogelijk. Ook geeft het nieuwe systeem een goed inzicht in de snelheid van een rantsoen. Deze aspecten ontbraken in het oude systeem.

Het concept van het DVE/OEB 2007 systeem is dus veel ingewikkelder dan in het systeem van 1991. Helemaal nieuw is het systeem ook niet. Verschillende buitenlandse systemen, maar ook de bedrijfseigen systemen van verschillende grote (meng)voerbedrijven waren al min of meer op dit concept gebaseerd. Anderzijds is dit concept in het nieuwe CVB eiwitsysteem wel weer zodanig vernieuwend vormgegeven dat met recht kan worden gesteld dat het zonder meer kan wedijveren met alle systemen die er bestaan.

Zoals gezegd, het nieuwe systeem is behoorlijk complex en gedetailleerd. Dat komt omdat de pensfysiologie zo complex is. Vanwege de hoge eisen die aan de hedendaagse melkkoe worden gesteld, kan hieraan niet worden voorbijgegaan.
Hoewel het systeem complex en ingewikkeld is, zal een melkveehouder daarvan slechts betrekkelijk weinig merken. Begrippen als DVE, OEB en FOS worden op een andere manier berekend, maar houden dezelfde betekenis als in het oude systeem. Wel spreken we in de toekomst over FOSp om aan te geven dat het echt gaat om de `fermenteerbare organische stof in de pens'. Nieuwe zijn drie kengetallen die iets zeggen over de dynamiek en snelheid van de pensafbraak Het zijn: OEB-2, FOSp-2 en het verhoudingsgetal FOSp-2 / FOS. OEB-2 geeft de balans weer tussen het stikstof- en energieaanbod op pensniveau gedurende de eerste twee uur na voeren. FOSp-2 geeft aan hoeveel organische stof in deze eerste twee uur wordt afgebroken. Het verhoudingsgetal FOSp-2 / FOSp zegt iets over de snelheid van een rantsoen: hoe hoger dit verhoudingsgetal hoe sneller het rantsoen wordt afgebroken.
Net als in het oude systeem wordt geadviseerd, maar dan nu zowel op de korte als op de lange termijn, om ervoor te zorgen dat de OEB waarde niet negatief wordt. Om verspilling van stikstof op pensniveau te voorkomen dient de OEB zo dicht mogelijk bij nul te liggen.

Op het moment van presentatie van het DVE/OEB 2007 systeem was een `validatie' ervan nog niet afgerond. De eerste resultaten waren zodanig dat er geen aanleiding was om de normen wat betreft de hoeveelheid DVE die nodig is voor melkeiwitproductie al aan te passen. Een definitief antwoord kan pas gegeven worden als deze validatie is afgerond. Dit zal medio 2007 zijn. Om deze, maar ook om enkele andere redenen (zoals het nog beter op punt zetten van de waardering van enkele voedermiddelen op basis van binnen kort uit te voeren onderzoek), is besloten dat het systeem niet vanaf maart 2006, maar vanaf oktober 2007 officieel het oude systeem zal vervangen. In de tussenliggende periode kan er dan al de nodige ervaring met het nieuwe systeem worden opgedaan.

Voor nadere informatie kan men een mail sturen naar: cvb@pdv.nl