5 april 2007
Wijziging van artlkel 36a, tweede Ild, Gemeentewet 2 van 3
Op 13 maart jl. heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel aanvaard dat de
bevoegdheid van de raad verruimt om aan wethouders tijdelijk
ontheffing te verlenen van het vereiste van ingezetenschap
(Kamerstukken 30 480). De publicatie in het Staatsblad en de
inwerkingtreding zijn begin april voorzien. Met deze circulaire
informeer ik u over deze wetswijziging.
Eén van de vereisten voor het wethouderschap is het zijn van
ingezetene van de gemeente. Sinds de dualisering van het
gemeentebestuur (2002) is het mogelijk een wethouder van buiten de
gemeente te benoemen. Aan de raad is bij de Wet dualisering
gemeentebestuur de bevoegdheid toegekend de wethouder van buiten de
gemeente voor de duur van ten hoogste een jaar ontheffing van het
woonplaatsvereiste te verlenen, zodat hij in de gelegenheid is naar de
gemeente te verhuizen (artikel 36a, tweede lid, Gemeentewet). In de
praktijk is die periode van een jaar niet in alle gevallen voldoende
gebleken om naar de gemeente te verhuizen.
Artikel 36a, tweede lid, van de Gemeentewet is door de aanvaarding van
het wetsvoorstel nu zo gewijzigd dat de raad de ontheffing in
bijzondere gevallen kan verlengen, telkens met een periode van
maximaal een jaar. Het is aan de raad om te beoordelen of sprake is
van een bijzonder geval dat afwijking van de wettelijke norm van het
vereiste van ingezetenschap rechtvaardigt.
Strekking van de wetswijziging is dat het ingezetenschap van de
wethouder onverkort als wettelijk vereiste blijft gelden maar dat de
ontheffingsmogelijkheid wordt verruimd, met dien verstande dat het
moet gaan om een bijzonder geval en dat de verienging steeds niet meer
dan een periode van ten hoogste één jaar betreft. Deze beide
beperkingen onderstrepen het belang dat de wetgever hecht aan het
ingezetenschap van de wethouder. Het openbare debat dat in en buiten
de raad voorafgaand aan het besluit over een al dan niet te verlenen
verlenging zal worden gevoerd, dwingt ertoe een gemotiveerde
beslissing te nemen en de omstandigheden van de individuele wethouder
af te wegen tegen het wettelijk vereiste van ingezetenschap. De raad
draagt derhalve ten volle de verantwoordelijkheid voor een
weloverwogen besluit en kan niet langer een ontstane situatie laten
voortbestaan zonder daarover expliciet een besluit te nemen.
Gedoogsituaties zullen hiermee tot het verleden behoren.
Deze wetswijziging zal voorafgaand aan de gemeenteraadsverkiezingen
van 2010 worden geëvalueerd. Op verzoek van de Eerste Kamer zal ik
daarnaast jaariijks een overzicht van het aantal wethouders met
ontheffing van het woonplaatsvereiste aan de Staten-Generaal
verstrekken. Afgelopen januari zijn deze cijfers voor het eerst
verstrekt, op basis van een door het departement onder de gemeenten
verspreide vragenlijst. Daaruit bleek dat van de ca. 1490 wethouders
65 een ontheffing van het woonplaatsvereiste hadden. Dit onderzoek zal
over een jaar worden herhaald. Ik reken daarbij graag op uw
medewerking.
DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
KONINKRIJKSRELATIES,
drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties