Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Uw brief Ons kenmerk ARBO/A&V/07/9033 Datum 6 april 2006

Onderwerp Vrij verkeer werknemers / Ketenaansprakelijkheid

In deze brief wil ik u informeren over een viertal zaken.
1. Mede-aansprakelijkheid Arbowet: Tijdens het Algemeen Overleg over Arbozaken van 7 februari jl. heeft de toenmalige Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer een notitie toegezegd over de mede-aansprakelijkheid van opdrachtgevers in geval van opdrachtnemers/onderaannemers die illegale buitenlandse werknemers onder slechte arbeidsomstandigheden laten werken (Ketenaansprakelijkheid in het kader van de Arbeidsomstandighedenwetgeving). Hierbij treft u de genoemde notitie aan.

2. Vrij verkeer van werknemers: In uw brief van 28 maart jl. hebt u mij verzocht om bij de brief over de ketenverantwoordelijkheid inzake vrij verkeer van werknemers tevens te betrekken de brief van 13 maart jl. van de G4 over huisvesting en de brief van de vakcentrales FNV, CNV en MHP van 27 maart jl. over de overgangsmaatregelen vrij verkeer werknemers. Door middel van een bijlage bij deze brief zal ik aan uw verzoek voldoen.

3. Ongeval in de bouw: Op 19 januari 2007 heeft het lid Ulenbelt (SP) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Kamervragen gesteld over een Poolse werknemer die op 15 januari 2007 in Den Haag bedolven is geraakt onder een instortende muur. De vragen 1 en 2 zijn bij brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer op 6 februari jl. beantwoord. Op vraag 3, die luidde: "Wilt u de kamer van de uitkomsten van het onderzoek op de hoogte stellen?" is toen geantwoord: "Het onderzoek is nog niet afgerond. Zodra dit het geval is, zal ik de Kamer van de uitkomsten op de hoogte stellen." (Kamervragen 765, Kamerstukken II, 2006/07, aanhangsel 1645). De Arbeidsinspectie heeft het onderzoek inmiddels afgerond, zodat vraag 3 nu inhoudelijk in deze brief beantwoord kan worden.

4. Handhavingsprioriteiten: In de motie van het toenmalige Kamerlid Verburg (TK 30 678, nr 11), wordt de regering verzocht zorg te dragen dat de handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) tot de handhavingsprioriteiten behoort van alle bij de handhaving betrokken diensten en instituties. Op het einde van deze brief ga ik hier nader op in.

Ons kenmerk ARBO/A&V/07/9033


1. Notitie mede-aansprakelijkheid Arbowet
In deze notitie wordt ingegaan op de huidige mogelijkheden om werkgevers op basis van de Arbeidsomstandighedenwetgeving (Arbowetgeving), met name opdrachtgevers/ onderaannemers die illegale buitenlandse werknemers onder slechte arbeidsomstandigheden laten werken, aan te pakken. De Arbowetgeving is van toepassing op werknemers, ongeacht hun werk- of verblijfstatus. Of werknemers al dan niet legaal werkzaam zijn is niet van invloed op de toepassing van de Arbowetgeving. Daarnaast wordt aandacht gegeven aan de handhaving van de Arbowetgeving, de Wet arbeid vreemdelingen en de mogelijkheden die de Sociale Inlichtingen en Opsporingsdienst (SIOD) heeft. Ook de mogelijkheden die het civiele- en strafrecht bieden om opdrachtgevers/onderaannemers die illegale buitenlandse werknemers onder slechte arbeidsomstandigheden laten werken aan te pakken worden uitgewerkt.

Een algemene regeling van de mede-aansprakelijkheid van de opdrachtgever/hoofdaannemer kan tot vergaande consequenties leiden. Daarom is in de notitie aandacht besteed aan de verantwoordelijkheidstoedeling en ­verdeling in het civiele recht op basis van het Burgerlijk Wetboek. Uitgangspunt is dat een ieder als regel alleen verantwoordelijk en aansprakelijk is voor zijn/haar eigen doen en laten. Dit principe werkt ook door in het arbeidsrecht, meer in het bijzonder in de Arbowetgeving. In dat kader wordt aandacht besteed aan de mede- aansprakelijkheid van opdrachtgevers in de Arbowetgeving.

Een regeling inzake mede-aansprakelijkheid voor opdrachtgevers in de Arbowetgeving (c.q. de arbeidswetgeving) staat haaks op de reguliere verantwoordelijkheidstoedeling en -verdeling van het Nederlandse civiele recht en doet op een niet op voorhand te overziene wijze afbreuk aan de belangrijke maatschappelijke, organisatorische en sociaal-economische functies van deze verdeling. Voorkomen moet worden dat (illegale) buitenlandse werknemers onder slechte arbeidsomstandigheden werken. De oplossing moet gezocht worden in andere mogelijkheden, waarbij ik kortheidshalve verwijs naar de brief van 14 februari 20071 over de stand van zaken met betrekking tot het flankerend beleid en de ontwikkelingen op de Nederlandse arbeidsmarkt in het kader van de discussie over vrij verkeer van werknemers en de nota "Kader voor samenwerking tussen het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de sociale partners ten behoeve van de handhaving van regelingen bij grensoverschrijdende arbeid".


2. Vrij verkeer van werknemers
Op 27 maart jl. hebben de vakcentrales FNV, CNV en MHP een brief naar de Tweede Kamer gezonden, waarin zij aangeven ingenomen te zijn met de geboekte voortgang in het dossier. In de brief hebben zij nog enige aandachtspunten geformuleerd `die kunnen bijdragen aan een spoedige afronding van het dossier'. De wens van de vakcentrales met betrekking tot een spoedige afronding van het dossier onderschrijf ik volledig. Ik kom daar later in deze brief op terug. In de bijlage bij deze brief zal ik nader in detail ingaan op de door de vakcentrales naar


1 Kamerstukken II, 29 407, nr. 61.

---

Ons kenmerk ARBO/A&V/07/9033

voren gebrachte punten. Wel wil ik hieronder eerst een algemene opmerking maken over het flankerend beleid én over de huisvesting in hun relatie tot de invoering van het vrij verkeer van werknemers.

Bij invoering van het vrij verkeer van werknemers is er sprake van een tijdelijke overgangssituatie. Werknemers uit de nieuwe lidstaten hebben nu nog een kwetsbaarder positie op de Nederlandse arbeidsmarkt dan bijvoorbeeld Italiaanse of Nederlandse werknemers. Die positie is voor een belangrijk deel het gevolg van het hanteren van de overgangsmaatregel zelf, waardoor een werknemer uit een nieuwe lidstaat via de tewerkstellingsvergunning gebonden is aan één specifieke werkgever. Bij afschaffing van de tewerkstellingsvergunningsplicht krijgt deze werknemer keuzevrijheid, die zijn positie aanzienlijk versterkt tegenover een werkgever die mogelijk onderbetaalt, slechte arbeidsomstandigheden biedt of hem in miserabele omstandigheden huisvest. Zeker in een krappe arbeidsmarkt zal hij onderbetalende werkgevers links laten liggen en een werkgever zoeken die wel conform regelgeving en CAO betaalt. In die zin biedt invoering van het vrij verkeer van werknemers naar mijn overtuiging meer garanties voor correcte arbeidsvoorwaarden en ­ omstandigheden dan het flankerend beleid. Invoering van het vrij verkeer van werknemers zal bovendien schijnconstructies met zelfstandigen en dienstverleners, die erop gericht zijn het restrictieve beleid met betrekking tot het werknemersverkeer te omzeilen, de wind uit de zeilen halen. En juist deze constructies kennen het grootste risico op onderbetaling, slechte arbeidsomstandigheden en slechte huisvesting. Bovendien ontwikkelen de Midden- en Oosteuropese landen zich snel, stijgen daar de lonen en neemt daardoor ook de kwetsbaarheid van deze categorie werknemers af. Ik wil de huidige problemen die er zijn niet bagatelliseren; daarvoor is ook flankerend beleid ontwikkeld. Maar ik wil de Kamer wel indringend de vraag voorleggen of een tijdelijke overgangsproblematiek maatgevend moet zijn voor een structurele en ingrijpende wijziging in de verantwoordelijkheidstoedeling betreffende de arbeidsrelaties en het arbeidsrecht in Nederland.

Wat betreft huisvesting verwijzen de vakcentrales FNV, CNV en MHP in hun brief van 27 maart jl. onder andere naar de motie Depla en Van Gent (Tweede Kamer, vergaderjaar 2006 ­ 2007, 30 800 XI, nr. 47) die de regering verzoekt om in de nieuwe Huisvestingswet aandacht te besteden aan het huisvesten van bijzondere doelgroepen zoals tijdelijke arbeidsmigranten. In de bijlage met mijn reactie op de brief van de vakcentrales d.d. 27 maart jl. zal ik bij het punt huisvesting ook nader ingaan op de brief die de gemeente Den Haag, namens de G4, u op 13 maart jl. heeft toegezonden. Tevens zal mijn collega minister voor Wonen, Wijken en Integratie ingaan op de motie Depla/Van Gent.

Hier wil ik mij beperken tot de algemene constatering dat de huisvestingsproblematiek niet (mede)bepalend dient te zijn voor het antwoord op de vraag of het overgangsregime voor het werknemersverkeer al dan niet moet worden voortgezet. Het overgangsregime is er om de
---

Ons kenmerk ARBO/A&V/07/9033

arbeidsmarkt te beschermen tegen een te grote toestroom van arbeidsmigranten uit de nieuwe EU-lidstaten. Arbeidsmarktoverwegingen zijn dan ook bepalend voor bovengenoemd antwoord. Dit betekent niet dat ik het bestaan van knelpunten op het gebied van huisvesting ontken. Niet voor niets is er een pakket van maatregelen tot stand gekomen om de huisvestingsproblematiek aan te pakken. En samen met mijn collega voor Wonen, Wijken en Integratie ben ik in overleg met gemeenten en CWI om verdergaande oplossingen te verkennen.

Zoals ik hierboven heb aangegeven, dient het vrij verkeer van werknemers op korte termijn te worden ingevoerd. De eerste reden hiervoor is de ontwikkeling van de Nederlandse arbeidsmarkt. Dankzij de gunstige economische conjunctuur groeit de vraag naar arbeid uitbundig. Het aantal openstaande vacatures heeft eind 2006 een all time high bereikt van 225.000. Daarentegen neemt het aantal uitkeringsgerechtigden in snel tempo af en zal volgens de verwachting van het CPB in de komende jaren dalen tot ruim beneden de geschatte evenwichtswerkloosheid. Doordat de groei van het arbeidsaanbod vanwege demografische ontwikkelingen achterblijft bij de groei van de arbeidsvraag, verkrapt de arbeidsmarkt snel. De reden van het instellen van een overgangstermijn, namelijk een mogelijke verstoring van de arbeidsmarkt door arbeidsmigratie, is in de huidige situatie niet meer aan de orde. Integendeel, verder uitstel van invoering van het vrij verkeer van werknemers zal dan ook het functioneren van het Nederlandse bedrijfsleven ­ en daarmee ook de Nederlandse arbeidsmarkt ­ schaden.

Ook in deze periode van hoogconjunctuur zijn er nog steeds grote aantallen uitkeringsgerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden die nog niet participeren op de arbeidsmarkt. Veelal gaat het om mensen met een grote(re) afstand tot die arbeidsmarkt, die niet direct beschikbaar zijn. Het is een zorg van dit kabinet dat ook deze mensen weer een plaats op de arbeidsmarkt kunnen krijgen. In de bijlage ga ik daar onder punt 4 verder op in. Wachten met invoering van het vrij verkeer van werknemers tot een groot deel van deze mensen daadwerkelijk werk hebben, spant het paard achter de wagen. Veel werkgevers hebben nú personeel nodig, anders gaat er juist werkgelegenheid verloren.

Als tweede reden wil ik erop wijzen dat het flankerend beleid, zoals het vorige kabinet dat heeft afgesproken met de Tweede Kamer, gereed is en gelijktijdig zal worden ingevoerd met het vrij verkeer van werknemers. Onderdeel daarvan is het Handhavingskader dat het ministerie van SZW met de gezamenlijke sociale partners heeft afgesloten. In de meest kwetsbare sectoren zijn de landelijke afspraken sector-specifiek uitgewerkt. Met dit flankerend beleid zijn voldoende garanties gecreëerd voor een verantwoorde invoering van het vrij verkeer van werknemers. Om mogelijke misverstanden te voorkomen deel ik u mee dat illegale tewerkstelling van onderdanen van de nieuwe lidstaten, voor zover deze wordt geconstateerd vóór invoering van het vrij verkeer, ook nadien nog beboetbaar blijft.


---

Ons kenmerk ARBO/A&V/07/9033

De derde reden is dat in het afgelopen jaar in de richting van de acht nieuwe EU-lidstaten de verwachting is gewekt, dat Nederland het vrij werknemersverkeer op korte termijn zou invoeren. Langer uitstel van een hiertoe strekkend besluit kan de relaties met deze lidstaten schaden. Dit geldt te meer daar Nederland een van de laagste werkloosheidspercentages in de EU heeft en in die zin in een andere positie verkeert dan landen als Duitsland en Frankrijk, waar de werkloosheid meer dan twee keer zo hoog is als in Nederland.

Om bovengenoemde drie redenen is een spoedige invoering van het vrij verkeer van werknemers zeer wenselijk. Ik ben dan ook voornemens om de beperkingen op het vrij verkeer van werknemers per 1 mei a.s. op te heffen.

3. Vragen van het lid Ulenbelt / ongeval in de bouw
Uit het onderzoek van de Arbeidsinspectie naar het ongeval dat in Den Haag heeft plaatsgevonden is gebleken dat het handelde om werkzaamheden die werden uitgevoerd door een Nederlands sloopbedrijf, waarbij het Poolse slachtoffer in loondienst was. Het Poolse slachtoffer presenteerde zich als zelfstandige zonder personeel(zzp), maar de Arbeidsinspectie heeft geconstateerd dat betrokkene feitelijk een arbeidsovereenkomst had. Een Poolse collega van het slachtoffer was handmatig met een sloophamer een muur aan het slopen. Het slachtoffer was in de directe nabijheid bezig met opruimwerkzaamheden. Tijdens deze werkzaamheden is een deel van de muur op hem terecht gekomen. Het slachtoffer heeft geen of weinig ervaring met sloopwerk. Hij heeft geen voorlichting of instructies met betrekking tot het sloopwerk gehad.

Er is een ongevallenboeterapport tegen het sloopbedrijf opgemaakt, ter zake van overtreding van artikel 3.17 van het Arbeidsomstandighedenbesluit (het gevaar te worden getroffen door voorwerpen is niet voorkomen dan wel zoveel mogelijk beperkt) en art. 8.1 van de Arbeidsomstandighedenwet (de werkgever heeft er niet voor gezorgd dat de werknemers doeltreffend waren ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's).

Tevens is het dienstverband van het slachtoffer met het bedrijf onderzocht. Het slachtoffer is met behulp van een tolk in de Poolse taal door een arbo-inspecteur en een inspecteur arbeidsmarktfraude, beide van de Arbeidsinspectie, gehoord. Gebleken is dat het bedrijf geen tewerkstellingsvergunning voor het slachtoffer had en hiervoor is een boeterapport wegens overtreding van de Wet Arbeid Vreemdelingen opgemaakt.

4. Motie Verburg/ handhaving
Tenslotte merk ik nog het volgende op over de motie Verburg (TK 30 678, nr 11), waarin de regering wordt verzocht zorg te dragen dat de handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (WML) tot de handhavingsprioriteiten behoort van alle bij de handhaving betrokken diensten en instituties. De samenwerking tussen Arbeidsinspectie,
---

Ons kenmerk ARBO/A&V/07/9033

Belastingdienst, UWV en SIOD is onlangs versterkt, zodat niet-naleving van wetgeving, waaronder de ontduiking van de WML, nog beter kan worden bestreden. Dit is reeds door mijn voorganger gemeld in de brief over vrij verkeer van werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten van 10 oktober 2006 (TK 29 407, nr. 53). De Belastingdienst zal de Arbeidsinspectie informeren wanneer hij stuit op signalen dat een werkgever de WML niet naleeft. Tevens stelt de Belastingdienst gegevens uit het bestand van de eerstedagmelding beschikbaar aan de Arbeidsinspectie. Het niet voorkomen van een werkend aangetroffen persoon in deze bestanden kan een signaal zijn van niet- naleving van de WML. Ik ben van mening dat met deze afspraken de samenwerking tussen Arbeidsinspectie en andere instituties op het terrein van de naleving van de WML voldoende is gewaarborgd.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. J.P.H. Donner)

Bijlage(n):

1. notitie over mede-aansprakelijkheid van opdrachtgevers die illegale werknemers onder slechte arbeidsomstandigheden laten werken (Ketenaansprakelijkheid in het kader van de Arbeidsomstandighedenwetgeving)

2. notitie met reactie op de brief van de vakcentrales FNV, CNV en MHP d.d. 27 maart jl. en de gemeente Den Haag d.d. 13 maart jl.

---

Ons kenmerk ARBO/A&V/07/9033

Bijlage: Reactie op de brief van de vakcentrales FNV, CNV en MHP d.d. 27 maart jl. en de gemeente Den Haag d.d. 13 maart jl.

Op 27 maart jl. hebben de vakcentrales aan de Tweede Kamer een brief gestuurd over de `overgangsmaatregelen vrij verkeer werknemers MOE-landen'. In deze brief stellen zij een vijftal onderwerpen aan de orde, waarop ik in deze bijlage nader zal ingaan. Bij het onderwerp huisvesting betrek ik ook de brief die de gemeente Den Haag op 13 maart jl. namens de G4 heeft verzonden aan de Tweede Kamer.


1. Inlenersaansprakelijkheid voor loondoorbetaling
Ik constateer dat een wettelijke aansprakelijkheid voor correcte loonbetaling zoals voorgesteld door de vakcentrales van een andere orde is dan vormen van aansprakelijkheid voor inlenende werkgevers die wij thans kennen, bijvoorbeeld met betrekking tot de naleving van de Arbeidsomstandighedenwet en de Arbeidstijdenwet. Bij deze regelingen ligt de verantwoordelijkheid voor de naleving van hieruit voortvloeiende verplichtingen bij de werkgever waar de werknemer in kwestie zijn werkzaamheden verricht. Dat is ook logisch, omdat die werkgever ­ in het geval van uitzendarbeid is dat de inlenende werkgever ­ invloed heeft op de omstandigheden waaronder arbeid wordt verricht. Wat betreft de loonbetaling en de naleving van daarvoor geldende voorschriften is dat niet het geval. Kenmerkend is dat die verplichtingen feitelijk bij een andere organisatie liggen dan de inlener. De inlener heeft daar geen invloed op. De inlener betaalt een bedrag aan de uitlener (i.c. het uitzendbureau) en ontvangt in ruil daarvoor een of meer uitzendkrachten die tijdelijk werkzaamheden verrichten in zijn bedrijf. Het betaalde inleenbedrag is het bedrag dat inlener en uitlener met elkaar hebben afgesproken. De uitlener is vervolgens verantwoordelijk voor een correcte loonbetaling, niet de inlener. Een wijziging zoals voorgesteld - waarbij op het niveau van de wet een min of meer ongeclausuleerde en algemeen geldende inleners aansprakelijkheid zou ontstaan voor de naleving van arbeidsvoorwaarden door de uitlener - acht ik dan ook niet gewenst.
Het staat de cao-partijen vrij zelf hierover afspraken te maken, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden die zich in een bepaalde sector voordoen. In dat kader wijs ik op de `Aanbeveling inzake de toepassing van arbeidsvoorwaardelijke regels bij grensoverschrijdende arbeid in Nederland' van de Stichting van de Arbeid (publicatienummer 9/06, d.d. 14 juni