Ministerie van Financiën

Antwoorden naar aanleiding van schriftelijke vragen van het lid Koºer Kaya (D66) over vermogensrendementsheffing over belastingschulden waarvoor de fiscus nog geen (voorlopige) aanslag heeft verstuurd. (ingezonden 13 maart 2007, nr. 2060709420)

Vraag 1
Bent u op de hoogte van de uitspraken van de Hoge Raad, die bevestigen dat op grond van de bestaande wetgeving1belastingschuld geen deel uitmaakt van de rendementsgrondslag in box 3 van de inkomstenbelasting2 een spontane storting (zonder dat al een aanslag is opgelegd) op de bankrekening van de Belastingdienst het vermogen voor de berekening van de rendementsgrondslag niet vermindert3?

Ja.

Vragen 2 + 4
Deelt u de mening dat het onbillijk is de vermogensrendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting toe te passen op vermogen dat op grond van een andere, nog op te leggen belastingaanslag, moet worden beschouwd als belastingschuld en de facto dus niet meer tot het vermogen van de belastingplichtige behoort? Bent u bereid, zoals ook toegezegd door de toenmalige staatssecretaris van Financiën, snel de wet te wijzigen zodat dubbele belastingheffing over belastingschuld voortaan achterwege blijft? Zo ja, wanneer kan de Kamer uw wetsvoorstel tegemoet zien? De wetgever heeft met de invoering van de vermogensrendementsheffing gekozen voor een forfaitaire en daarmee dus voor een enigszins globale benadering van het inkomen uit vermogen. Binnen dat uitgangspunt past ook de keuze voor het uitsluiten van belastingschulden, en dus ook belastingvorderingen, van de grondslag van de vermogensrendementsheffing. Beoogd is hiermee de administratieve lasten en uitvoeringslasten voor zowel burgers als Belastingdienst te beperken. Bij het standpunt dat dit zou leiden tot ongewenste effecten, passen afgezien van deze algemene notie, naar mijn oordeel enkele kanttekeningen. Zolang de belastingaanslag niet is opgelegd, heeft de belastingplichtige nog de beschikking over het volledige vermogen, inclusief het voor de belastingaanslag gereserveerde bedrag. Het kan bijvoorbeeld gaan om een bedrag dat op een bankrekening staat of wordt belegd, en waarover de belastingplichtige ook gewoon rente of dividend ontvangt. Doordat de eventuele belastingschuld doorgaans al na oplegging van voorlopige aanslagen wordt betaald, wordt doorgaans toch rekening gehouden met de verschuldigde belasting. In andere gevallen wordt het bedrag van de belastingschuld bij de vermogensrendementsheffing niet in aanmerking
1 Aertjan Grotenhuis, 'Smeken om een belastingaanslag', NRC Handelsblad, 10 maart 2007.
2 HR, nr. 42.158 d.d. 2-3-2007 en HR, nr. 42.144 d.d. 2-3-2007.
3 HR, nr. 41.617 d.d. 2-3-2007.
genomen. Dit kan in bepaalde gevallen zoals bijvoorbeeld bij successierechtschulden- als onterecht worden ervaren. In het geval van successieschulden het zijn met name deze schulden waarvoor in dit kader aandacht wordt gevraagd wordt overigens geen heffingsrente berekend, terwijl het gereserveerde vermogen voor de materiële belastingclaim wel rendeert. Dit leidt ertoe dat het uitsluiten van deze belastingschuld in box 3 niet zo onbillijk is als wordt voorgesteld. Toch lijkt het me goed om het uitsluiten van belastingschulden nader te bezien. Dit is in het kader van de evaluatie van de Wet IB 2001 ook reeds aangegeven. Daarbij zullen - naast belastingschulden- ook belastingvorderingen in de beschouwing worden betrokken. Het aspect van de heffingsrente zal daarbij ook in ogenschouw genomen worden. Naast administratieve lasten en de uitvoeringslasten zal verder ook rekening gehouden moeten worden met een budgettair effect dat optreedt ingeval belastingvorderingen en -schulden in box 3 in aanmerking worden genomen. Ik ben voornemens na het debat over de evaluatie van de belastingherziening Wet IB 2001 op enkele punten over te gaan tot wetswijziging. Het hiervoor geschetste onderzoek zal daar ook een rol bij spelen. Vraag 3
Deelt u, gezien de uitspraken van de Hoge Raad, de mening dat de noodmaatregel van de toenmalige staatssecretaris van Financiën, die het mogelijk maakt vóór 1 oktober 2007 een voorlopige aanslag te vragen en die het toestaat bij afwezigheid van een aanslag vóór de jaarwisseling, de belastingschuld als gewone schuld mee te tellen bij de berekening van het vermogen, niet altijd afdoende is? Nee. In de regel zal een belastingplichtige van de Belastingdienst een (voorlopige) aanslag ontvangen. Mocht dit niet het geval zijn, dan kan belastingplichtige indien hij dit wenst bijvoorbeeld vanwege de vermogensrendementsheffing in box 3 zelf een verzoek indienen voor een voorlopige aanslag. Indien de belastingplichtige voor 1 oktober van een kalenderjaar een dergelijk verzoek indient, zal hij over het algemeen op een zodanig tijdstip die aanslag ontvangen dat hij nog in de gelegenheid is de aanslag voor de peildata in box 3 te voldoen en daarmee zijn vermogensrendementsheffing te verlagen. Voor de situatie dat de Belastingdienst niet tijdig aan het verzoek voldoet, is er de goedkeuring die in een beleidsbesluit is opgenomen. Dit leidt ertoe dat een vertraging bij de uitvoering van het verzoek bij de Belastingdienst om welke reden dan ook geen nadelige gevolgen heeft voor de belastingplichtige. In die situatie kan hij een bedrag ter grootte van de voorlopige aanslag in aanmerking nemen als schuld in box 3, zodat hetzelfde effect op de vermogensrendementsheffing wordt bereikt als in de situatie dat de Belastingdienst wel tijdig aan het verzoek had kunnen voldoen. Hiermee is het effect van de voorlopige aanslag in dergelijke situaties naar mijn mening voldoende gewaarborgd. Spontane stortingen vooruitlopend op te verwachten aanslagen en verzoeken om een voorlopige aanslag die na 1 oktober van een kalenderjaar bij de Belastingdienst binnenkomen, zijn als zodanig niet door de Belastingdienst te verwerken en maken een dermate grote inbreuk op de procesvoering binnen de Belastingdienst dat ik het om deze uitvoeringstechnische redenen geoorloofd acht hieraan voor wat betreft de vermogensrendementsheffing in box 3 geen gevolg te geven.