hele levensloop
Preventie inzetten als onderdeel van hele levensloop
Toespraak, 11 april 2007
Voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Maar preventie moet niet
alleen worden ingezet voor het verhogen van de gemiddelde
levensverwachting. Want met preventie kun je ook de kwaliteit van het
leven zelf verbeteren. Dat zei minister Klink tijdens het Nederlands
Congres Volksgezondheid 2007. De volledige tekst van zijn toespraak
staat hieronder.
Dames en heren,
Bijna ieder mens vindt een goede gezondheid het belangrijkste wat er
is in het leven. Daarom rookt circa 70 procent van de Nederlandse
bevolking niét, voldoet iets meer dan de helft van de mensen aan de
norm voor gezond bewegen en drinkt bijna de helft van de Nederlanders
geen tot slechts met mate alcohol.
Een groot deel van de Nederlanders leeft dus tamelijk gezond. Maar een
flink deel van de mensen ook niet. Bovendien wijzen recente cijfers
van het Centraal Bureau voor de Statistiek uit dat de leefstijl van de
Nederlander niet verder verbetert.
En wat de gevolgen van een ongezonde leefstijl zijn, dat weet u nog
beter dan ik. Alleen al het feit dat, voor een deel als gevolg van
overgewicht, 600.000 Nederlanders diabetespatiënt type II zijn en er
250.000 mensen zijn die het misschien hebben maar dat nog niet weten,
spreekt boekdelen.
Eén van de belangrijkste wapens in de strijd tegen een ongezonde
leefstijl is nog altijd preventie. Niet voor niks heeft dit kabinet
afgesproken dat er de komende jaren veel aandacht voor preventie zal
zijn. Want hoewel het een cliché is, geldt nog altijd de oude wijsheid
dat voorkomen beter is dan genezen. Ik zal van preventie dan ook één
van de hoofdthema's van mijn beleid maken. Vandaag wil ik uiteenzetten
hoe ik dat voor mij zie.
Wat ik in elk geval niét wil doen, is preventie alleen inzetten voor
het verhogen van de gemiddelde levensverwachting. Want met preventie
kun je ook de kwaliteit van het leven zelf verbeteren. Het gaat immers
niet alleen om het ouder worden als zodanig, maar vooral om het gezónd
ouder worden.
Daarom wil ik preventie veel meer inzetten als onderdeel van de hele
levensloop en voor het verhogen van de kwaliteit van leven. Op die
manier haal je de gezondheidswinst naar voren. Duur gezegd gaat het
dan om compressie van morbiditeit aan het einde van het leven. Het
gaat dus niet alleen om het toevoegen van meer jaren aan het leven,
maar ook om meer gezonde jaren over de hele levensloop.
Als persoon sta je in een betekenisvolle betrekking tot anderen.
Anderen ontlenen daaraan ook verwachtingen: kinderen, verwanten,
collega's etcetera. En die relaties kunnen ook te lijden krijgen bij
en vanwege ziekte en gebreken. Natuurlijk zijn die niet altijd te
vermijden en kan oprechte en degelijke zorg ook juist dan opbloeien.
Maar dat neemt niet weg dat ziekte en gebreken een zorg blijven en het
liefst vermeden moeten worden. Gezondheid is daarom niet alleen een
doel op zichzelf en ook geen zaak van het afzonderlijke individu
alleen. Ook in die zin leeft de mens in een context, met anderen.
Dat is ook precies de reden dat ik de directe omgeving van de mensen
meer bij preventie wil betrekken. Met die omgeving bedoel ik
instituten binnen de zorgsector als de huisarts, de specialist, het
consultatiebureau en de zorgverzekeraar, maar ook instituten buiten de
zorg, zoals de school, de werkgever, de sportvereniging en de
gemeente.
Juist omdat de mens in een context leeft, hebben ook die anderen een
gerechtvaardigd belang bij gezondheid. Dit biedt naar mijn stellige
overtuiging goede aanknopingspunten voor een preventiebeleid. Dit
biedt ook betere aanknopingspunten dan een moraliserend vingertje.
Moraal en ethische beweringen roepen maar al te snel irritatie op, ook
als het om gezondheid gaat. Iemand die dat goed begreep was de Duitse
theoloog Dietrich Bonhoeffer.
Een voorbeeld in zijn denklijn is de auto die niet kan starten als de
veiligheidsgordel niet is vastgeklikt. De morele afweging is dan niet
langer een last voor de mens, maar een vanzelfsprekende en makkelijke
regel die door apparaten wordt gecontroleerd. Dat is ook de leidraad
bij preventie. Geen betweterige vinger, maar een vanzelfsprekende
gewoonte.
Daar komt bij dat een gezonde samenleving in het voordeel van iedereen
is. Het is dé basis voor een sterke economie en dus ook voor de
welvaart en welzijn van dit land. Over welvaart gesproken: ik vind het
een morele plicht voor een welvarend land als het onze dat er bij
voorkeur geen verschillen bestaan tussen bevolkingsgroepen als het om
gezondheid gaat. Mensen die hoog op de sociaal-economische ladder
staan, zijn doorgaans een stuk gezonder dan mensen die laag op
diezelfde ladder staan.
Uit de Volksgezondheid Toekomst Verkenning van het RIVM blijkt dat
mensen met een lagere opleiding gemiddeld vier jaar korter leven dan
mensen met een hoge opleiding. Ook leven ze vijftien jaar in minder
goede gezondheid. We moeten er aan werken dat die verschillen
aanzienlijk verminderen. Zodat Nederland, dat nu tot de Europese
middenmoot hoort als het om gezondheid gaat, weer tot de Europese
top-5 gaat behoren.
Als overheid is het zaak te proberen een omgeving te creëren waarbij
voor iedereen de gezonde keuze ook de gemakkelijke keuze is. Het is
natuurlijk in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van mensen zelf
om die gezonde keuze te maken. Maar daar kunnen we ze bij helpen.
Door, zoals ik eerder al aangaf, de directe omgeving waarin mensen
verkeren er meer bij te betrekken. Want in feite lopen de belangen van
het individu en de directe omgeving als het om een goede gezondheid
gaat, goeddeels parallel.
Om aan het begin van de levenscyclus te beginnen: ouders willen graag
dat hun kind gezond is en blijft. Daarvoor laten ze, doorgaans, hun
kind inenten, gaan ze ermee naar het consultatiebureau en geven ze het
gezonde voeding.
Maar soms gaat het mis. Ik las pas over een onderzoek waaruit blijkt
dat steeds meer baby's en kleuters kampen met overgewicht. Volgens
datzelfde onderzoek zouden ouders en artsen dit probleem niet of
nauwelijks onderkennen. Het wordt dus tijd dat zij hier wél oog voor
krijgen en vooral dat artsen dat niet onbesproken laten en de ouders
adviseren wat ze moeten doen. En tallozen doen dat al. Want
overgewicht al tijdens het eerste levensjaar kan later tot veel
gezondheidsschade leiden.
Gezondheidsproblemen kunnen ook het gezin zwaar belasten of zelfs
ontwrichten. Vader of moeder kan bijvoorbeeld depressief raken of
drankproblemen hebben. Ik heb dat zelf in mijn nabije omgeving
meegemaakt. Sommige van die ouders verwaarlozen of, erger nog,
mishandelen hun kinderen. Op dat moment moet het maatschappelijk werk,
of het toekomstige Centrum voor Jeugd en Gezin, in actie komen. Die
hebben de expertise om op dat soort problemen in te spelen en het
gezin weer op het goede spoor te krijgen.
De school speelt in dit verband eveneens een belangrijke rol. Met name
in de zin van het geven van voorlichting over de gevaren van alcohol
of drugs. Een leraar zou daar over moeten praten met zijn leerlingen
en ze laten zien wat er gebeurt als je je elk weekend laat vollopen
met bier of breezers. Ook dan valt aan te haken bij de
gerechtvaardigde belangen van scholen zelf. Immers: niet zelden gaan
de leerprestaties drastisch achteruit als je overmatig alcohol en
drugs gebruikt. Door op het gezamenlijke belang, elk vanuit het eigen
perspectief, aan te haken, ontstaan spontane bondgenootschappen in
preventie.
Ook werkgevers hebben er alle belang bij dat hun werknemers gezond
zijn en gezond blijven. Ze moeten niet alleen zorgen voor een werkplek
die aan de arbo-eisen voldoet, maar ze kunnen nog meer dan nu al
gebeurt, gezonde producten in het bedrijfsrestaurant opnemen,
medewerkers tegen gereduceerd tarief aan bedrijfsfitness laten doen of
in het kader van de zorgverzekering preventie in het verzekerd pakket
opnemen. Ook hier kunnen belangen parallel gaan lopen. Dat is in
eerste instantie een investering, maar dat betaalt zichzelf later
ruimschoots uit in de vorm van een lager ziekteverzuim of een lagere
ziektekostenpremie.
In deze opsomming mogen zeker de gemeenten niet worden vergeten. In de
preventienota van VWS, Kiezen voor gezond leven, staan vijf
speerpunten centraal: roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht,
diabetes en depressies. In die nota staat ook dat gemeenten medio dit
jaar hun eigen vierjaarlijkse gezondheidsnota moeten uitbrengen.
Ik vraag gemeenten en GGD'en om die landelijke speerpunten te vertalen
in lokale acties. Dat kan bijvoorbeeld door de lokale openbare ruimte
zó in te richten dat de inwoners worden gestimuleerd om meer te
bewegen. Niet alleen in de vorm van sport- en trapveldjes, maar ook
door goede fietspaden aan te leggen en te onderhouden. En een gemeente
kan er bijvoorbeeld ook voor zorgen dat er geen snackbar vlak naast
een school is gevestigd. Of doe zoals Haarlem, waar de gemeente ervoor
zorgde dat de horeca-ondernemers gezamenlijk besloten af te zien van
happy hours op vrijdagmiddag. Jonge cafébezoekers bleken namelijk veel
overlast op straat te veroorzaken.
Gerechtvaardigde belangen, openbare orde en gezondheid kunnen hier
parallel gaan lopen. En die parallellie moeten we actief opzoeken, om
partners in preventie te worden.
Ik wil hier ook de voedingsindustrie niet onvermeld laten. Die doet
gelukkig de laatste tijd al veel goede dingen. Ik juich dat toe.
Laatst stond nog in de krant dat producten met minder vet, suiker en
calorieën, al beter verkopen dan vergelijkbare ongezondere producten.
Bedrijfsbelangen, reputatiemechanismen en gezondheid lopen dan in
elkaar over en versterken elkaar. En vorige week las ik nog dat
biologisch voedsel terrein wint. De consument koopt, eet en drinkt
kennelijk steeds bewuster en gezonder. Een duidelijk voorbeeld van de
verinnerlijkte moraal die Bonhoeffer schetste.
Als laatste in de reeks wil ik nog iets zeggen over de rol van de
huisarts. Een flink aantal van hen doet al het nodige door patiënten
bij wie zij een ongezonde leefstijl vermoeden, te wijzen op de nadelen
en gevaren daarvan. Deze trend wil ik stimuleren. Immers: een huisarts
staat dicht bij mensen en kan hen dan ook als eerste wijzen op de
mogelijke gevolgen van ongezond gedrag. Hij kan zijn patiënten de
noodzaak van een gezonde leefstijl laten inzien en zorgen dat ze niet
verder in het zorgcircuit terecht komen.
Dames en heren,
Wat ik met dit alles wil zeggen is dat je op verschillende niveaus en
op verschillende manieren mensen tot gezonder gedrag kunt aanzetten.
En dat daarbij een belangrijke rol is weggelegd voor instellingen en
instituten in de directe leefomgeving van de mensen. Juist omdát
diezelfde instituties er zelf belang bij hebben kan preventie slagen.
Meer van onderop en van binnenuit werken dus dan van bovenaf door de
rijksoverheid. Om structuur te geven aan de eigen verantwoordelijkheid
van de burger en te zorgen dat diezelfde burger een gezonde én een
gemakkelijke keuze kan maken.
Daarmee zeg ik niet dat de overheid het onderwerp `preventie' niet
bovenaan op de agenda moet hebben staan. Ik zal als minister van VWS
mijn verantwoordelijkheid op dat punt niet uit de weg gaan. Daarbij
zal ik zeker mijn collega's in het kabinet betrekken. Want zij hebben
er belang bij uit een oogpunt van onderwijs, openbare orde of
ziekteverzuim.
In dit verband wil ik nog even wijzen op een advies van de Inspectie
voor de Gezondheidszorg. De IGZ heeft geadviseerd om een Centrum voor
Gezond Leven in het leven te roepen, als onderdeel van het
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Voornaamste taak van
dit CGL zou moeten zijn het aanbrengen van meer samenhang tussen
allerlei zogeheten interventieprogramma's. Ik neem binnenkort een
beslissing of dit CGL er ook echt komt.
Dames en heren,
Ik rond af. U heeft tenslotte nog een heel congres voor de boeg. We
zullen samen moeten werken aan een gezond Nederland en een gezonder
leven voor alle Nederlanders. U, ik, alle instellingen en instituten
die ik heb genoemd: ieder op zijn eigen manier en vanuit de eigen
dominante invalshoek.
Dank u wel.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport