ChristenUnie
Bijdrage debat over de Postwet
woensdag 11 april 2007 14:39
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Mevrouw de voorzitter. De post was jarenlang een symbool van nationale
trots. Wie kent niet de filmpjes over de postbode die regen en wind
trotserend heel het land doortrekt om zelfs achter de
spreekwoordelijke dijk de post bij dat ene huis nog te bezorgen. Nog
steeds is TNT, voorheen TPG en daarvoor de PTT, een bedrijf om trots
op te zijn; een bedrijf dat ontwikkelingen heeft doorgemaakt en nog
steeds doorgroeit. Maar de tijden veranderen. Jaren geleden is al een
gefaseerde liberalisering van de postmarkt in gang gezet. Tot nu toe
krijgt nog steeds dat ene huisje op de dijk de post.
Nu de laatste fase. Mijn fractie is geen principieel tegenstander van
liberalisering, maar wil wel dat dit zorgvuldig gebeurt.
Liberalisering is geen doel op zich, maar een middel om de consument
en de ondernemer te dienen. Dat staat voor de ChristenUnie voorop. Wat
telt, is dat het ene huisje op de dijk ook in de toekomst post blijft
ontvangen. Deze lijn hanteren wij ook bij de laatste fase voor de
postmarkt. Daarbij staat voor mijn fractie een drietal vragen
centraal. Is er sprake van gelijke voorwaarden, het zogeheten level
playing field in Nederland en in Europa? Wordt het belang van de
consument voldoende beschermd? Tot slot gaat het om de borging van het
publieke belang van een goede en ongestoorde postbezorging, ooit
immers het argument om tot de oprichting van een staatsbedrijf over te
gaan.
Ik begin met de consument. De consument is trots op de post en met
reden. Het kaartje ligt in de meeste gevallen keurig de volgende dag
bij de geadresseerde op de mat. De hele week door bezorging en snelle
levering zijn belangrijk voor de tevredenheid van de consument. Dat
moet ook zo blijven. Wat mijn fractie betreft, is dit redelijk goede
geregeld met de verplichtingen die gelden voor de universele
postdienst. Ik vraag mij wel af of het briefgeheim voldoende
gewaarborgd is, vooral bij los-vaste werknemers. Hoe wordt hierop
toegezien? Beschikt Opta over voldoende mogelijkheden? Wil de
staatssecretaris nader ingaan op de verplichting voor een
postvervoerbedrijf -- nu TNT -- om de universele postdienst te
regelen? Er staat behalve imagovoordeel weinig tegenover, terwijl de
kosten hoog zijn. Hoe wil de staatssecretaris garanderen dat er altijd
partijen zijn die deze dienst willen leveren?
Er is al heel veel gezegd over de werknemers. Zoals afgelopen week
bleek, is de positie van de werknemers en van personen met
overeenkomst van opdracht een van de belangrijkste onderwerpen bij de
behandeling van deze wet. Tijdens de schriftelijke behandeling is de
staatssecretaris al ingegaan op de vragen over concurrentie op
arbeidsvoorwaarden naar aanleiding van vragen van de onder andere de
ChristenUnie. De conclusie was dat de overheid de postsector niet
anders kan behandelen dan andere dienstensectoren. Uiteraard zijn
bedrijven wel gebonden aan de algemene regels op het gebied van
arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid. Mijn fractie maakt zich hier
echter toch zorgen over. De goede positie van de postbode gaat ons aan
het hart, maar wij kunnen er niet omheen dat de nieuwe toetreders
Sandd, Selektmail en Netwerk VSP -- een dochteronderneming van TNT --
met een alternatieve constructie binnen de kaders van de wet blijken
te opereren. Voor de stabiliteit en handhaving van de kwaliteit op de
postmarkt lijkt het mijn fractie onvermijdelijk dat een postbedrijf
beschikt over een divers personeelsbestand van medewerkers met een
arbeidsovereenkomst en medewerkers met een overeenkomst van opdracht.
Deelt de staatssecretaris deze mening? Vervolgens wil ik van de
staatssecretaris weten wat hij eraan gaat doen om de positie van deze
werknemers te waarborgen?
De heer Vendrik (GroenLinks):
De vraag stellen is gemakkelijk, hem beantwoorden misschien ook. Wat
gaat de ChristenUnie doen om de positie van de werknemers in de
postmarkt te beschermen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
De ChristenUnie is voorstander van vrij ondernemerschap. In die zin
ondersteun ik de heer Van der Vlies. Wij weten echter dat er een en
ander aan de hand is. Daarom vinden wij dat er in ieder geval sprake
moet zijn van een divers personeelsbestand. Aan de ene kant vind ik
dat er geen situatie mag ontstaan met 10.000 à 11.000 postbezorgers
die alleen op basis van stukloon werken, maar aan de andere kant vind
ik dat wij dit moeten overlaten aan werkgevers en werknemers.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat lijkt mij vreemd. Mevrouw Ortega-Martijn zegt in eerste instantie
dat het niet zo kan zijn dat een grote groep postbezorgers alleen op
basis van stukloon werkt. Zij vindt het dus normaal dat elk
postbedrijf in Nederland een gemixt personeelsbestand heeft. Dat is nu
niet het geval. Vervolgens wil zij het wel overlaten aan het vrije
spel der maatschappelijke krachten. Het is het een of het ander. Of
zij regelt het zelf door met een amendement te komen of door te
sympathiseren met amendementen uit de linkse flank en die misschien
zelfs te ondersteunen, of zij kiest ervoor dat de postmarktsector het
zelf maar uitzoekt. Eén van beide mogelijkheden, dacht ik. Welke wordt
het?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik heb die vergelijking gemaakt, omdat ik het had over stabiliteit en
kwaliteit binnen de postmarkt. Ik blijf erbij dat het aan werkgevers
en werknemers is om de arbeidsvoorwaarden te bepalen. De overheid zal
moeten ingrijpen als er sprake is van misstanden. Volgens mij is daar
al wet- en regelgeving voor.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
U geeft aan dat dit een zaak is van werkgevers en werknemers. Ik neem
aan dat u dan ook de bonden bedoelt.
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Bij Sandd en Selekt Mail is er geen sprake van bonden.
Mevrouw Gesthuizen (SP):
Nee, precies. Dus die ongeorganiseerde werknemers moeten van hun
werkgevers eisen dat zij een hoger loon krijgen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Het gaat om een overeenkomst van opdracht. Als een werknemer het daar
niet mee eens is, dan is dat zo. Dan gaat de werknemer daar gewoon
niet mee akkoord. Wel wil ik aan de staatssecretaris meegeven dat
mensen met een dergelijke overeenkomst nu van het UWV te horen krijgen
dat dit niet onder werk valt en dat zij op zoek moeten gaan naar ander
werk. Dat vind ik een kwalijke zaak.
Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie vraagt zich af of er bij
liberalisering per 1 januari 2008 al sprake is van een gelijk
speelveld. Daarbij speelt een aantal zaken een rol: de liberalisering
in Duitsland, de btw-discussie in Duitsland en het Verenigd Koninkrijk
en het toezicht. Steeds is bij de behandeling van het wetsvoorstel
gesproken over een koppeling van de Nederlandse liberalisering aan de
liberalisering van de postmarkt in Duitsland. Nog steeds is
onduidelijk of de postmarkt in Duitsland werkelijk per 1 januari 2008
volledig opengaat. Al in de memorie van toelichting merkte de
staatssecretaris op dat de Nederlandse markt eerder wordt vrijgegeven
dan de Europese richtlijn beoogt. Dit zou geen probleem zijn omdat de
Engelse, Duitse en Nederlandse markten samen ongeveer 50% van de
Europese postmarkt vormen. Tot nu toe is van deze drie alleen de
Engelse markt geliberaliseerd. De Duitse markt is nog steeds onzeker.
Graag hoor ik van de staatssecretaris of hij al zekerheid heeft over
de liberalisering van de Duitse markt. Gaat deze markt nu wel of niet
open per 1 januari 2008?
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik hoorde mevrouw Ortega spreken over een level playing field. Hoe
staat zij in dit verband tegenover de noodremprocedure? Biedt het
gestelde in de memorie van toelichting haar voldoende zekerheid of is
zij het met de CDA- en PvdA-fracties eens dat dit naar de formele wet
overgeheveld moet worden, zodat de Kamer zich erover kan buigen?
Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):
Ik ben het helemaal met mevrouw Van Vroonhoven eens. Wij maken ons
zorgen over het gelijke speelveld. Daar zal ik later in mijn betoog op
terugkomen.
Voorzitter. In de memorie van toelichting staat dat de Franse markt
een relatief kleine markt is. Mijn fractie vindt 20% van de Europese
Unie niet bepaald klein. Dat is een vijfde van het totaal. Daarom hoor
ik graag van de staatssecretaris wat er wordt ondernomen om de andere
landen zover te krijgen dat zij tot liberalisering overgaan. Wat is de
stand van zaken in de EU? Is er al meer duidelijkheid? Zijn er landen
die om een overgangstermijn hebben gevraagd? Ik noem 2009, want dat is
eigenlijk de streefdatum voor de EU-brede implementatie van de
postrichtlijn.
Na het opengaan van de Duitse markt is het de vraag of er de facto
sprake is van een liberalisering of dat er sprake is van een
cosmetische liberalisering. Ik heb het over de btw-discussie. Er is in
de afgelopen periode herhaaldelijk naar gevraagd. Ik doe het nogmaals,
omdat ik hierover meer duidelijkheid wil hebben. Voor mijn fractie is
het onwenselijk dat er na liberalisering nog steeds sprake is van
ongelijkheid. Op de Nederlandse markt zijn de kansen en mogelijkheden
gelijk, maar op de Duitse en Britse markt hebben nieuwe toetreders te
maken met een achterstand door de verplichte btw-heffing. Hoe ziet de
staatssecretaris die btw-ongelijkheid? Daarnaast is er in het Verenigd
Koninkrijk sprake van ongeoorloofde staatssteun. Voor beide landen
geldt dat de Europese Commissie een inbreukprocedure is gestart om de
marktverstoring op te heffen. Is dat een reden om de liberalisering
uit te stellen? Of valt dat onder de voorwaarden die niet per
definitie gelijk zijn, maar die voldoende reële kansen garanderen voor
Nederlandse postbedrijven? Wat onderneemt de staatssecretaris in
Europees verband om gelijke voorwaarden verder te bevorderen?
Liberalisering gaat logischerwijs gepaard met concurrerende partijen.
Dat vraagt om een effectieve toezichthouder die over voldoende
mogelijkheden beschikt om adequaat en snel geschillen te beslechten.
De aangewezen toezichthouder OPTA meent in een reactie op het voorstel
dat haar huidige bevoegdheden ontoereikend zijn. Als OPTA zelf al
aangeeft dat de mogelijkheden niet voldoende zijn, dan lijkt het voor
mijn fractie redelijk genoeg dat de staatssecretaris hier nader op
ingaat en aangeeft of hij vatbaar is voor de argumenten van OPTA en
andere toetredende bedrijven om verscherpt toezicht in te stellen en
versnelde geschillenbeslechting te bewerkstelligen.
Een ander punt dat ik aan de orde stel, is de toegang tot het netwerk
van TNT. TNT beschikt over een goed opgebouwd netwerk. Dat is voor een
groot deel natuurlijk ook opgebouwd met staatssteun. Is er dan niet
wat voor te zeggen dat het netwerk nu in bezit van TNT wordt
opengesteld voor meer aanbieders? Anders blijft er naar ons gevoel in
zekere mate een monopolie bestaan voor TNT. Ook krijg ik graag een
reactie van de staatssecretaris op de visie van OPTA. OPTA zelf merkt
op dat de toegang tot het netwerk van TNT wezenlijk is voor verdere
concurrentieontwikkeling. Om innovatie en concurrentie en
consumentenpost te stimuleren, is toegang noodzakelijk.
Er wordt aangegeven dat bij Algemene Maatregel van Bestuur voldoende
concurrentie kan worden afgedwongen. Wanneer is volgens de
staatssecretaris de tijd hiervoor rijp? Is dat op een bepaald
evaluatiemoment of nadat er sprake is van gegronde klachten,
neergelegd door bijvoorbeeld OPTA? Indien aan deze aspecten
onvoldoende wordt tegemoetgekomen, zal er naar de mening van OPTA geen
sprake zijn van een volledig benutten van de aan liberalisering en
concurrentieontwikkeling verbonden voordelen.
Voorzitter. De definitieve vaststelling van de datum van
liberalisering zou plaatsvinden bij Koninklijk Besluit. De
staatssecretaris schrijft dat er bij het vaststellen van de datum oog
zal zijn voor reële kansen voor Nederlandse postvervoerbedrijven om op
andere postmarkten te kunnen opereren. Daarbij het gaat er niet om dat
de voorwaarden per definitie exact gelijk moeten zijn. Er kunnen per
lidstaat nu eenmaal verschillen bestaan, maar die mogen niet van dien
aard zijn dat het niet mogelijk is om te concurreren op andere
postmarkten, aldus de staatssecretaris zelf op bladzijde 4 van de nota
naar aanleiding van het verslag. Zoals gezegd, is een gelijk speelveld
voor mijn fractie een belangrijke voorwaarde voor de beoogde
liberalisering. Graag hoor ik daarom van de staatssecretaris welke
voorwaarden hij stelt om te kunnen spreken van een voldoende gelijk
speelveld.
Graag krijgen wij ten slotte de toezegging van de staatssecretaris dat
voordat hij het Koninklijk Besluit slaat, hij de stand van zaken met
de Kamer bespreekt opdat ook de Kamer haar oordeel kan geven over de
mate van liberalisering en de wenselijkheid om het Koninklijk Besluit
te slaan. Hiermee heb ik tevens antwoord gegeven op de vraag van
mevrouw Van Vroonhoven.