Ministerie van Financiën

Geannoteerde agenda voor het Algemeen Overleg in de Tweede Kamer voor de opstelling van het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de vergaderingen van het International Monetary and Financial Committee (IMFC) en het Development Committee (DC) op 14 en 15 april 2007.

Tijdens de vergaderingen komen naar verwachting de volgende onderwerpen aan de orde:


1. Internationale economische ontwikkelingen........................................................................................ 1
2. IMF surveillance en crisispreventie..................................................................................................... 4
3. Inkomenspositie IMF ........................................................................................................................... 4
4. Quota en governance IMF en Wereldbank ......................................................................................... 6
5. Evaluatie IMF-Wereldbank samenwerking.......................................................................................... 7
6. Schulden, schuldkwijtschelding en schuldhoudbaarheid.................................................................... 7
7. Global Monitoring Report en voortgangrapport inzake fiscal space ................................................... 9
8. Africa Action Plan..............................................................................................................................11
9. Overige onderwerpen........................................................................................................................12


1. Internationale economische ontwikkelingen

De wereldeconomie kende in 2006 opnieuw een goed jaar. Voor het derde achtereenvolgende jaar kwam de groei uit boven de 5%. Een dergelijk sterke reeks is sinds het begin van de jaren zeventig niet meer voorgekomen. Ook in 2007 zal de wereldeconomie naar verwachting wederom robuust groeien, al lijkt daarbij de groei iets te verzwakken. Dit vooruitzicht leunt vooral op een stabilisering van de olieprijzen, gunstige financieringscondities en het uitblijven van een wanordelijke aanpassing van de mondiale onevenwichtigheden. Achter het mondiale beeld lijken de groeivoeten tussen de rijkere economische regio's iets te convergeren, gelet op een verkoeling in de VS aan de ene kant en een blijvend positieve binnenlandse dynamiek in het eurogebied en Japan aan de andere kant.

De economische groei in de Verenigde Staten nam toe van 3,2% in 2005 naar 3,3% in 2006. In de loop van het jaar trad echter een hapering op als gevolg van de afkoelende huizenmarkt. Voorts zakte de groei in het vierde kwartaal terug tot 2,2% (geannualiseerd) als gevolg van een negatieve bijdrage van investeringen (vooral een afname van de voorraden). De consumptiegroei blijft niettemin een aanjager, waarbij hogere lonen in vooral de dienstensector en het stokje van de huizenmarkt hebben overgenomen. In 2007 zal de groei naar verwachting geleidelijk afnemen tot onder de 3%. Tot op heden lijkt de afkoeling van de huizenmarkt ordelijk te verlopen en lijkt de verspreiding naar andere sectoren beperkt. Wel kunnen dalende woninginvesteringen samen met een sterkere stijging van de arbeidskosten per eenheid product de werkgelegenheidsgroei in 2007 afzwakken en de werkloosheid laten oplopen.

Japan ervaart de langste economische expansieperiode sinds de Tweede Wereldoorlog. De economie groeide in 2006 met 2,7%, een lichte verbetering ten opzichte van 2005. Bedrijfsinvesteringen en particuliere consumptie leverden de belangrijkste bijdrage aan de groei. Volgens de laatste vertrouwensindicatoren blijven ondernemers optimistisch met het oog op de hoge winstgroei en de stijgende bezettingsgraden. Het consumentenvertrouwen blijft ook boven het ­ overigens lage ­ historische gemiddelde, al is de consumptie de laatste tijd wat afgezwakt door twijfels over de ingezette daling in de werkloosheid en de stijging in de loongroei. Met een aanhoudende sterke economische groei in Aziatische opkomende economieën, is het de verwachting dat de exportgroei en de bedrijfsinvesteringen van Japan robuust blijven. Verwacht wordt dat het groeitempo van rond de 2% in 2007 persisteert.

Het was een goed jaar voor de conjunctuur van het eurogebied. De groei van de economie versnelde in 2006 naar 2,7%, tegen 1,4% het voorgaande jaar. In het laatste kwartaal lijkt de groei zelfs boven potentieel uit te komen, dat wordt geschat op 2 á 2,5%. Door aantrekkende binnenlandse bestedingen in de loop van 2006 is de basis van de groei iets verbreed. Vooral de bedrijfsinvesteringen zijn een motor achter de groei, en in tweede instantie de consumptie, die profiteert van een sterke groei van de werkgelegenheid. De verwachting is dat de investeringen ook voor 2007 op peil blijven, gelet op de hoge bezettingsgraden, de goed gevulde orderportefeuille en de gunstige financieringscondities. Ook de consumptie lijkt verder te profiteren van de verbeterde arbeidsmarktcondities en het vertraagde
---

effect van lagere olieprijzen. Voor het lopende jaar wordt een groei rond of net iets boven het

potentieel verwacht.

Net als in de afgelopen jaren kenden vooral de grote opkomende economieën in 2006 een explosieve groei. In China ging de groei van 10% gepaard met toenemende onevenwichtigheden in de samenstelling van de bestedingen. Net als in voorgaande jaren nam het aandeel van zowel de investeringen als de export in het BBP toe, terwijl dat van de particuliere consumptie verminderde. Verdere ontwikkeling van de Chinese financiële sector blijft van groot belang om een stabiele economische groei te kunnen faciliteren. Vergeleken met China, steunt de economische activiteit in India meer op de particuliere consumptie. Wel wordt de dynamiek in India beperkt door een gebrekkige infrastructuur en verstikkende regelgeving op het terrein van de arbeidsmarkt en buitenlandse investeringen. Ondanks deze knelpunten wordt een blijvend veerkrachtige groei in beide economieën voorzien, waarbij die van India iets lijkt af te vlakken vanwege een krapper monetair beleid.

Ontwikkelingslanden (India en China uitgezonderd) groeien zowel in 2006 als 2007 gemiddeld 5%, aldus de Wereldbank.1 Deze cijfers gaan ook op voor het Afrikaanse continent.

Aan de mondiale groeivooruitzichten voor 2007 kleeft een aantal risicoÂŽs, die in de loop van het jaar ietwat zijn opgelopen. Allereerst de olieprijzen. Sinds eind januari is de olieprijs weer wat toegenomen door een toegenomen olievraag als gevolg van kouder weer in de VS, de suggestie van President Bush de strategische voorraden te verhogen, toegenomen geopolitieke risicoÂŽs en voortekenen van een krapper OPEC-aanbod. De productie uit niet-OPEC-landen zit daarentegen in de lift. Investeringen hebben daar geleid tot een grotere capaciteit. Niettemin blijft de mondiale reservecapaciteit relatief laag. Als gevolg hiervan is het niet waarschijnlijk dat de volatiliteit in de olieprijzen afneemt en dat de prijzen dit jaar dalen naar de niveaus van enkele jaren geleden.

De financieringscondities blijven gunstig voor de mondiale groei. De reële lange rentes liggen in de grote economische regioŽs nog steeds op een opmerkelijk laag niveau, ondanks dat centrale banken de beleidsrentes in het afgelopen jaar verder hebben opgeschroefd. Mogelijke redenen hiervoor zijn een toegenomen geloofwaardigheid van centrale banken, een gestegen vraag van buitenlandse centrale banken en pensioenfondsen naar langer lopend overheidspapier en een afgenomen home- bias in deze regio's. Lage lange rentes hebben hun effect op de financiële markten niet gemist. Bancair krediet groeit in zowel de VS als in het eurogebied met dubbele cijfers, tot voor kort vooral geschraagd door woninghypotheken, maar sinds een half jaar eveneens door een hogere vraag naar bedrijfsleningen. Innovatie in financiële markten, inclusief een omvangrijker gebruik van kredietderivaten en securitisering, speelt voor banken bovendien meer liquiditeit vrij om kredieten te verstrekken. Deze ontwikkeling vermindert echter voor toezichthouders en marktpartijen ook het zicht op waar de risico's uiteindelijk neerdalen. De sterke kredietgroei heeft zich tot nog toe vooral geuit in


1 Wereldbank "Global Economic Prospects 2007: Developing countries and the coming globalization", 2006.
---

fiks hogere vermogensprijzen. Een verdere neerwaartse correctie van de huizenprijzen in vooral de

VS is niet uit te sluiten indien de rente én daarmee ook het aantal wanbetalingen in het meest risicovolle hypothecaire segment aanmerkelijk sterker zou stijgen dan nu wordt verwacht. Na een paar florissante jaren is het niet ondenkbaar dat de aandelenmarkten het dit jaar wat rustiger aandoen, mede met het oog op de verwachte vertraging in de spectaculaire winstgroei. Een sterke daling in de koersen ligt niet voor de hand, mits neerwaartse schokken (bijvoorbeeld in de arbeidsproductiviteit) uitblijven. Ruime liquiditeitscondities hebben ook een impuls gegeven aan minder conventionele activa, zoals obligaties van opkomende economieën en minder kredietwaardige bedrijven. In een laag renteklimaat is de kans groter dat investeerders zich minder bekommeren om risicoŽs en dat prestatiebeloningen hen zelfs stimuleren grotere risicoŽs te nemen. De bereidheid deze risicoŽs te accepteren kan omslaan bij minder gunstige financieringscondities, met een neerwaarts effect op de prijzen van deze risicovolle activa als gevolg.

De mondiale betalingsbalansonevenwichtigheden blijven een schaduw werpen op de mondiale groeivooruitzichten. Het vooruitzicht van het IMF is dat het lopende rekeningtekort van de VS ietwat verder stijgt naar het hoge niveau van 7% BBP, terwijl het Chinese overschot oploopt naar de 8% BBP. Nu hoeven grote lopende rekeningtekorten of -overschotten op zichzelf geen teken te zijn van instabiliteit. Vrij kapitaalverkeer brengt met zich mee dat besparingen en investeringen tussen landen significant kunnen afwijken, afhankelijk van bijvoorbeeld het verwachte relatieve rendement op investeringen. Zo percipiëren beleggers de VS als een aantrekkelijke investeringslocatie gelet op het snelle innovatietempo en de hoge productiviteitsgroei (al is die recent wat afgenomen) in combinatie met de diepe financiële markten. De praktijk wijst echter uit dat grote tekorten op termijn niet houdbaar zijn omdat percepties over het rendement op investeringen veranderen of het aandeel van Amerikaanse activa in investeringsportefeuilles het verzadigingspunt nadert. Op dat moment past het tekort zich aan. Relevant is of dit gebeurt op een geleidelijke of schoksgewijze manier. Getuige de lage rentes, stuit financiering van het tekort in de VS tot op heden niet op problemen, mede door de grootschalige aankopen van Amerikaanse activa door centrale banken uit Azië en het Midden-Oosten. Hierbij lijken vooral Aziatische centrale banken te fungeren als een last resort verdediger van de dollar: als de dollar daalt, dan lijken deze landen dollars aan te kopen (om te voorkomen dat hun eigen munteenheid apprecieert). Tegelijkertijd tekent zich een aantal hoopvolle ontwikkelingen af die het tekort in de VS op termijn kunnen verminderen, zoals de daling in het Amerikaanse begrotingstekort, de graduele dollardepreciatie, de aantrekkende Amerikaanse exporten en de sterkere groei buiten de VS. Maar er is meer nodig om de mondiale onevenwichtigheden meer in balans te brengen, waaronder een verhoging van de private besparingen in de VS. De geleidelijke afkoeling van de huizenmarkt kan hier mogelijk toe aanzetten, al heeft dit tot op heden nog niet plaatsgevonden. Daarnaast is meer wisselkoersflexibiliteit in Azië gewenst en zal het Midden-Oosten het investeringsklimaat moeten verbeteren. Het eurogebied kan vooral indirect een nuttige rol spelen. Door structurele hervormingen door te voeren is het eurogebied zelf beter bestand tegen een abrupte aanpassing van deze onevenwichtigheid.


---


2. IMF surveillance en crisispreventie

Tijdens de jaarvergadering zal verdere aandacht worden besteed aan de versterking van de surveillancetaak van het IMF. Deze voorstellen vormen een onderdeel van de strategische heroriëntatie van het Fonds.

Het Koninkrijk stelt zich constructief op in de discussie over de versterking van surveillance, waarbinnen de voorgestelde herziening van het besluit over het wisselkoersbeleid uit 1977 een belangrijk element vormt. Het doel van de herziening is de herbevestiging van de rol van het Fonds: het bevorderen van een stabiel systeem van wisselkoersen in het licht van de toegenomen kapitaalmobiliteit en de veranderende rol van het wisselkoersbeleid. Het Koninkrijk steunt het voorstel van het IMF om de nadruk te leggen op externe stabiliteit en het voorkomen van negatieve spill-overs en, als voorwaarde daarvoor, een houdbare betalingsbalanspositie. Door een dergelijke herziening zal de huidige praktijk op het gebied van surveillance worden vastgelegd in de richtlijnen van het IMF. Het Koninkrijk benadrukt dat de herziening dient bij te dragen aan een grotere effectiviteit van IMF surveillance, vooral door meer focus aan te brengen. Hiertoe dient in de surveillance uitsluitend aandacht te worden geschonken aan monetair beleid, begrotingsbeleid en financiële sector beleid en overig (binnenlands) beleid in zoverre relevant voor de externe stabiliteit.

De nadruk op externe stabiliteit maakt het wenselijk dat lidstaten wisselkoersbeleid vermijden dat fundamentele onevenwichtigheden van de wisselkoers tot gevolg kan hebben. Analyses door het Fonds zijn noodzakelijk om tot een goed oordeel te komen of het wisselkoersregime en/of -niveau gunstig is voor de externe stabiliteit en de economie van het land. Het IMF dient niettemin terughoudend te zijn met de publicatie van zogenaamde "evenwichtswisselkoersen", gegeven de marktgevoeligheid van dergelijke informatie en de grote mate van onzekerheid in de vaststelling.


3. Inkomenspositie IMF

Het IMF kampt met teruglopende inkomsten doordat diverse landen hun IMF-kredieten versneld hebben afgelost en door de beperkte vraag naar nieuwe kredieten. Op 18 mei 2006 heeft de Managing Director van het IMF, Rodrigo de Rato, tegen deze achtergrond opdracht gegeven tot het instellen van een commissie van eminente personen2 met als doelstelling het vinden van duurzame financieringsbronnen voor het Fonds. Op 31 januari 2007 heeft de commissie rapport uitgebracht. Op de voorjaarsvergadering zal naar aanleiding van dat rapport de inkomenspositie van het IMF besproken worden.


2 Committee of Eminent Persons to Study Sustainable Long-term Financing of IMF Running Costs
---

Het Koninkrijk der Nederlanden kan zich in grote lijnen vinden in de aanbevelingen van de

commissie. De commissie stelt voor de financiering van het Fonds te diversificeren en door de beschikbare middelen van het IMF (quota, reserves, goud) beter te benutten. De belangrijkste maatregelen zouden zijn: (i) verbreding van het beleggingsmandaat en beleggen van een deel van de quota, (ii) het beleggen van de opbrengsten van een beperkte goudverkoop en het reële rendement hiervan als inkomsten gebruiken, (iii) leden laten betalen voor bilaterale diensten, en (iv) eventueel excessieve inkomsten teruggeven aan leden. De achterliggende gedachte van de nieuwe financieringswijze is dat de drie te onderscheiden IMF-activiteiten zich waar mogelijk zelf dienen te bedruipen: (a) kredietintermediatie (met marges), (b) publieke goederen3 (met het rendement op relatief veilige beleggingen), en (c) bilaterale diensten (met het in rekening brengen van de kosten bij de gebruiker).

Het Koninkrijk steunt het principe dat ontvangende landen betalen voor bilaterale diensten. Dit draagt bij aan het ownership van ontvangende landen en zorgt voor een rationelere vraag naar de diensten. Wel dient er in een financieringsmodel rekening gehouden te worden met de beperkte financiële draagkracht van de afnemers. De meeste bilaterale diensten worden immers afgenomen door lage- inkomenslanden. Ook voor hen moeten de bilaterale diensten toegankelijk blijven. Als deze diensten onder de kostprijs worden aangeboden, moet het IMF voorkomen dat lage-inkomenslanden overafhankelijk worden van deze assistentie en dat het gebruik van lokale deskundigheid ontmoedigd wordt.

Bedacht zij dat de voorstellen een financiële implicatie voor het Koninkrijk hebben. Om quota te kunnen beleggen moet het IMF eerst quota opeisen van de leden. Hoewel de lidstaten over deze quota rente ontvangen (de zgn. SDR-rente), ligt deze rente doorgaans lager dan de opportunity costs (i.e. de beleggingsopbrengsten die DNB had kunnen halen). Ondermeer daarom vraagt het Koninkrijk zich af of het gelijk trekken (en eventueel verhogen) van het gedeelte van de quota waar geen vergoeding over wordt betaald4 een alternatief is. Ook heeft het Koninkrijk vragen over de hoogte van het veronderstelde rendement (3% reële opbrengst) en de liquiditeit van de beleggingen.

Tenslotte stelt de commissie terecht dat de uitgaven van het IMF bij de inkomensdiscussie betrokken dienen te worden. Ook het Koninkrijk wil dat de onderwerpen volledig integraal besproken worden.


3 Hierbij kan gedacht worden aan toezicht op het internationale monetaire systeem, cross-country statistische informatie en methodologie, onderzoek, (multilaterale) surveillance etc.
4 Deze zogenaamde unremunerated reserve tranche is om historische redenen niet voor alle landen een even groot gedeelte van hun totale reserve tranche. Het gelijktrekken van dit aandeel (naar het hoogste niveau) zou de door het IMF te vergoeden rentekosten beperken en zo de behoefte aan beleggingsopbrengsten verminderen.
---

4. Quota en governance IMF en Wereldbank

Quota IMF
Op de jaarvergadering in Singapore is met instemming van het Koninkrijk der Nederlanden een resolutie aangenomen waarin wordt bepleit dat de relatieve positie van landen in de wereldeconomie beter tot uitdrukking dient te komen in de quota en het stemgewicht in het IMF. Hiertoe is het Fonds opgeroepen bij voorkeur op de jaarvergadering in 2007, maar uiterlijk bij de voorjaarsvergadering van 2008 een voorstel voor een nieuwe formule voor de bepaling van quota en stemgewicht aan de leden voor te leggen. Ook is besloten dat deze formule eenvoudiger dient te zijn dan het huidige stelsel van formules. Bovendien dient het belang van bruto binnenlands product in de formule te worden vergroot en dient de openheid van een economie een belangrijk gewicht te krijgen. De discussie over een mogelijke formule loopt momenteel maar heeft nog geen concrete resultaten opgeleverd.

Het Koninkrijk is van mening dat de nieuwe formule goede prikkels moet geven om de IMF- principes na te leven. Daarom pleit het Koninkrijk met name voor een groot belang van de factor openheid van een economie in de formule. Gegeven de groeiende invloed van het internationale kapitaalverkeer op de mondiale financiële stabiliteit wil het Koninkrijk daarnaast de factor financiële openheid in de vaststelling van quota laten meewegen. Ten behoeve van enerzijds een waarborg van voldoende transparantie in de vaststelling van quota, en anderzijds de bestuurbaarheid van het Fonds op lange termijn is Nederland voorstander van een formule die op zichzelf staat, in de zin dat deze rechtstreeks vertaald kan worden in de quota van alle leden (en waarvoor dus geen ad hoc aanpassingen meer nodig zijn om tot een haalbaar compromis te komen).

Via minimaal een verdubbeling van het aantal basisstemmen blijft Nederland pleiten voor een verhoging van de stem van transitie- en ontwikkelingslanden. Hun niveau mag uiteindelijk niet lager liggen dan voor de ad hoc verhogingen tijdens de jaarvergadering in Singapore (zie onder). Tevens dient dat te worden bereikt door een vormgeving van de formule die het verschil in quota tussen grote en kleine economieën beperkt.

Op de jaarvergadering in Singapore (2006) is besloten om, vooruitlopend op een quotaverhoging op basis van een nieuwe formule, vier opkomende economieën een ad hoc quotaverhoging toe te staan. Eventuele volgende quotaverhogingen dienen pas plaats te vinden als er daadwerkelijk een liquiditeitsbehoefte is.

Wereldbank
In de praktijk vormen de IMF-quota het uitgangspunt voor de kapitaal- en stemverdeling in de Wereldbank, maar aangezien de mandaten van beide organisaties belangrijke verschillen kennen, kan daar vervolgens van worden afgeweken. De voorstellen voor de Wereldbank zijn nog onvoldoende uitgewerkt om daar een oordeel over te kunnen vellen.


---

5. Evaluatie IMF-Wereldbank samenwerking

Op 23 februari is een rapport verschenen over de samenwerking tussen IMF en Wereldbank. Het rapport is afkomstig van een speciaal voor deze gelegenheid gecreëerd extern comité o.l.v. voormalige Braziliaanse minister van Financiën Pedro Malan. Het Koninkrijk der Nederlanden verwelkomt het rapport dat positieve elementen bevat .

De notie dat een "cultuur van samenwerking" begint bij de bewindvoerders, gouverneurs en management is volgens het Koninkrijk nuttig. De hiervoor te gebruiken middelen moeten nader bestudeerd worden, maar duidelijk is dat de communicatie ook op de hogere niveaus te verbeteren is. Daarnaast wordt het principe van uitwisseling en mobiliteit van medewerkers gewaardeerd. Dit kan bijdragen aan beter wederzijds begrip. Ook wordt het voorstel tot betere informatie -uitwisseling gesteund. Vertrouwelijke informatie waar de Bank over beschikt moet in principe ook toegankelijk zijn voor het Fonds (en vice-versa).

Het Koninkrijk waardeert het uitgangspunt dat een goede taakafbakening en goede samenwerking elkaar aanvullen. Het advies dat het IMF de langetermijnfinanciering aan lage-inkomenslanden in de vorm van Poverty Reduction and Growth Facilities (PRGF) moet uitfaseren wordt gesteund. Ook wordt de visie gedeeld dat het IMF wel beperkte taak heeft in lage-inkomenslanden. De invulling van de taakverdeling ziet het Koninkrijk op dezelfde manier als de auteurs van het rapport: het IMF dient zich te richten op het macro-economische beleid, terwijl de Wereldbank zich met armoedebestrijding en lange termijn economische groei en daaraan gekoppeld sectorspecifieke beoordelingen bezig moet houden.5 Het Koninkrijk ziet, in het kader van de taakverdeling tussen beide instellingen,graag dat de instellingen opnieuw kijken naar de conditionaliteiten die zij in hun programma's stellen. Deze conditionaliteiten dienen uiteraard verband te houden met de kernmandaten van beide instellingen. Het moedigt het IMF verder aan om te kijken naar de macro-economische aspecten van de discussie over fiscal space (zie ook paragraaf 7). Voorgaande nuancering onderstreept eens te meer de noodzaak om tot een "cultuur van samenwerking" tussen beide instellingen te komen. Het is echter de vraag of de aanbevelingen voor taakafbakening ver genoeg gaan. Het rapport doet weinig concrete aanbevelingen voor concentratie door IMF en Wereldbank op hun kernmandaat. Een goede samenwerking zal vooral effectief blijken indien beide instellingen opereren vanuit een eigen, specifiek mandaat. De discussie zal zich daarom de komende tijd toespitsen op de taakverdeling tussen IMF en Wereldbank.

5 Deze taakverdeling geldt ook voor de technische assistentie van beide instellingen.
---

6. Schulden, schuldkwijtschelding en schuldhoudbaarheid

Schulden, schuldkwijtschelding en schuldhoudbaarheid staan formeel niet op de agenda van de voorjaarsvergadering, maar naar verwachting zal het onderwerp en marge van de vergadering wel een rol spelen.

Het aantal zwaar verschuldigde ontwikkelingslanden is als gevolg van verscheidene internationale schuldverlichtingsinitiatieven (HIPC, MDRI) in de afgelopen jaren fors afgenomen, en dat aantal zal naar verwachting in de komende jaren verder dalen. De ontwikkelingslanden die geprofiteerd hebben van deze initiatieven hebben in veel gevallen de vrijgekomen middelen ingezet voor armoede bestrijding. Deze positieve ontwikkelingen betekenen niet dat HIPC en MDRI de problemen met onhoudbare schulden structureel de wereld uit geholpen hebben: er bestaat nog steeds het risico dat ontwikkelingslanden bijvoorbeeld vanwege exogene schokken in de schuldenproblemen raken of dat landen na schuldverlichting om uiteenlopende redenen opnieuw veel kredieten aantrekken waardoor hernieuwd onhoudbare schulden kunnen ontstaan. Het Koninkrijk vindt dat het bereiken van de MDG's nader betrokken dient te worden bij de discussie over onhoudbare schulden.

Het Koninkrijk der Nederlanden bepleit daarom een toekomstgericht schuldenbeleid, dat er vooral op is gericht om het ontstaan van nieuwe onhoudbare schulden te voorkomen via extra investeringen in capaciteitsopbouw op het terrein van schuldenmanagement, stevige inbedding van de uitgangspunten van het Debt Sustainability Framework, en het maken van internationale afspraken voor verantwoord uitleengedrag door crediteuren.

In dit kader roept het Koninkrijk der Nederlanden Wereldbank en IMF op om bij te dragen aan sterkere capaciteit in ontwikkelingslanden op het terrein van schuldenmanagement. De Wereldbank heeft recent gesignaleerd dat de capaciteitsopbouw op dit terrein ondanks eerdere inspanningen nog steeds beperkt is, terwijl goed schuldenmanagement nieuwe onhoudbare schulden aantoonbaar kan helpen voorkomen.

Het Koninkrijk der Nederlanden blijft streven naar een stevige inbedding van de uitgangspunten van het DSF in het uitleenbeleid door crediteuren. Het schuldhoudbaarheidsraamwerk wordt inmiddels behalve door Wereldbank, IMF en regionale ontwikkelingsbanken ook door de Club van Parijs en de OESO omarmd. Ook het initiatief voor verantwoord uitleenbeleid van exportkredietverzekeraars draagt bij aan een dergelijke inbedding. Het Koninkrijk der Nederlanden streeft ernaar nieuwe crediteuren, zoals China en India, en commerciële crediteuren in dit proces te betrekken.

Het Koninkrijk der Nederlanden overweegt tenslotte om in overeenstemming met bepaalde criteria (zoals gelijke behandeling en eigen verantwoordelijkheid van landen, het voorkomen van moral hazard, het bereiken van een houdbare schuld) en in overleg met andere donoren
---

middels donorfinanciering aanvullend bij te dragen aan schuldverlichting voor lage

inkomenslanden die (nog) geen toegang hebben tot HIPC. Zo staan voor een aantal post-conflict landen de zogenaamde protracted arrears (achterstanden) bij de internationale financiële instellingen, die ongeveer USD 6 miljard bedragen, deelname aan HIPC in de weg. Het Koninkrijk der Nederlanden vindt dat een beleid ten aanzien van achterstanden voor nu en in de toekomst dient te worden opgesteld op basis van principes van (1) equal burden sharing (donoren dragen naar rato bij), (2) gelijke behandeling van alle landen in een dergelijke situatie, en (3) het niet in gevaar brengen van de financiële soliditeit van de internationale financiële instellingen. Ook zal het Koninkrijk der Nederlanden actief meewerken aan een oplossing voor het free rider-gedrag van niet Club van Parijs landen en voor private crediteuren die evenmin bereid zijn equal burden sharing toe te passen. Met name vulture creditor funds vormen hier een groot probleem.

7. Global Monitoring Report en voortgangrapport inzake fiscal space

Het Global Monitoring Report 2007 besteedt aandacht aan het behalen van de milleniumontwikkelingsdoelstellingen (MDG's) in 2015 met daarbij dit jaar specifieke aandacht voor het belang van gendergelijkheid voor de hele ontwikkelingsagenda. Daarnaast is gekozen voor de ontwikkeling van fragiele staten als doorkruisend thema.

Uit het rapport blijkt opnieuw dat het behalen van de MDG's in 2015 een grote inspanning zal blijven vergen van de internationale gemeenschap. Het Koninkrijk steunt de Wereldbank en het IMF in de conclusie dat voor het behalen van de MDG's een extra gerichte inspanning nodig is in de vorm van ophoging van ODA enerzijds en een meer gecoördineerde aanpak van de internationale donorgemeenschap om deze extra middelen zo effectief mogelijk in te zetten anderzijds. De uitvoering van de Verklaring van Parijs zal daarom prominent op de agenda moeten staan om naast een verhoging van de omvang van de hulp ook de effectiviteit van de hulp te versterken. Het Koninkrijk vindt dat de Bank moet aangeven waar regelgeving, opgelegd door de aandeelhouders, de implementatie van de Verklaring van Parijs bemoeilijkt. Hiernaast zal er blijvende aandacht moeten zijn voor capaciteitsopbouw en het versterken van ownership van de ontvangende landen. Het Koninkrijk moedigt de Bank aan haar leidende rol op het terrein van de Verklaring van Parijs met verve te continueren.

MDG's hebben een belangrijke impuls gegeven aan een meer resultaatgericht werken in en door partnerlanden. De bijbehorende indicatoren zijn in veel landen naar de nationale context vertaald en geïntegreerd in de tweede generatie PRSP's en de daaraan gekoppelde monitoringsraamwerken. Door deze sterkere nadruk op monitoring en indicatoren komen de tekortkomingen op het gebied van statistiek en analyse duidelijk naar voren. Het Koninkrijk ondersteunt de Wereldbank en het IMF daarom in verdere statistische capaciteitsopbouw en de disseminatie van informatie. Dit zal de
---

internationale gemeenschap beter in staat stellen de hulp ten behoeve van het behalen van de MDG's

effectiever in te zetten.

Uiteraard hebben ontwikkelingslanden ook een eigen verantwoordelijkheid met betrekking tot het behalen van de MDG's. Het Koninkrijk der Nederlanden steunt daarom de analyse van de Wereldbank over de noodzaak van een nationaal begrotingsbeleid gericht op het vergroten van de potentiële begrotingsruimte (fiscal space) ten behoeve van groeibevorderende uitgaven. Dit kan niet alleen via schenkingen en leningen maar ook via een efficiënter en effectiever uitgavenbeleid en betere belastinginning. Het Koninkrijk verwelkomt de conclusie dat begrotingsbeleid sterk landafhankelijk is en alleen goed kan worden uitgevoerd indien er sprake is van goed bestuur en management in de publieke sector en goede, onderling samenwerkende instituties. Het Koninkrijk ziet niet alleen een rol voor de Wereldbank maar ook voor het IMF om deze capaciteit in landen te versterken en om landen te helpen alternatieve beleidscenario's te ontwikkelen die de trade-offs over de tijd heen duidelijk weergeven. Dit leidt tot beter geïnformeerd en meer effectief begrotingsbeleid. Het Koninkrijk vraagt de Wereldbank en het IMF tevens om een stimulerende rol te spelen in de dialoog tussen donoren en ontwikkelingslanden door in elk land beter in beeld te brengen wat nodig en mogelijk is aan financiële middelen om de MDG's te bereiken. Regeringen, parlementen en het maatschappelijk middenveld moeten zoveel mogelijk hierbij betrokken worden.

Het behalen van MDG 3 en 56 blijft een uitdaging. Het Koninkrijk vindt dat meer van het beleid van de Wereldbank het gebied van gender en seksuele en reproductieve gezondheid in de uitvoeringspraktijk terug te vinden moet zijn.

Het Global Monitoring Report geeft aan dat goede voortgang wordt gemaakt met betrekking tot MDG 27, waarbij het Education for All/Fast Track Initiative een belangrijke rol speelt. Het initiatief geldt als voorbeeld van een effectief partnerschap dat aansluit bij lokale hervormingsprocessen en brengt de Parijse agenda voor effectievere inzet van ODA in praktijk. Het Koninkrijk der Nederlanden heeft daarom met andere deelnemende donoren besloten het FTI Catalytic Fund om te vormen tot een meer voorspelbaar, financieringsmechanisme voor de lange termijn dat voor meer landen beschikbaar is. Het Koninkrijk der Nederlanden vindt dat de Wereldbank de eigen investeringen in onderwijs op peil moet houden en daarbij oog moet hebben voor de integratie in de verschillende sub- sectoren en de eigen operationele procedures voor het FTI Expanded Catalytic Fund zodanig moet aanpassen dat de doelstellingen van meer voorspelbaarheid en harmonisatie daadwerkelijk gerealiseerd kunnen worden.

Tenslotte is het Koninkrijk der Nederlanden er voorstander van dat het Global Monitoring Report meer gedetailleerde gegevens verstrekt en zo verder uitgroeit tot een instrument voor de internationale gemeenschap om snel knelpunten bij het behalen van de MDGs te identificeren. Hierbij kan gebruik

6 MDG 3 = gendergelijkheid, MDG-5 = daling van het percentage vrouwen dat overlijdt in het kraambed 7 MDG 2 = onderwijs voor iedereen

10

worden gemaakt van de analyse van de landenspecifieke informatie van de UNDP die in maart

bekend zal worden gemaakt. Ook dient het Global Monitoring Report kritisch te kijken naar de inspanningen van de internationale financiële instellingen zelf. Het Koninkrijk der Nederlanden verwelkomt in dit licht verdere ontwikkeling van het systeem COMPAS van de Multilaterale Ontwikkelingsbanken.

Voor fragiele staten zie ook paragraaf 8 over het African Action Plan.

8. Africa Action Plan

In 2005 heeft de Wereldbank haar African Action Plan gepresenteerd. Dit plan vormt het kader voor de ondersteuning van kritieke beleidshervormingen van Afrikaanse regeringen. Speciale aandacht in het plan gaat uit naar hervorming van de publieke sector, de ontwikkeling van een gezonde private sector en hervormingen gericht op verkleining van de inkomensongelijkheid in Afrikaanse landen8.

Op Nederlands verzoek is in het najaar van 2006 het Action Plan for the Access to Energy in Africa in het Africa Action Plan opgenomen. Het Koninkrijk der Nederlanden vindt het nodig dat de Wereldbank in het kader van dit energieactieplan nauw samenwerkt met de Afrikaanse Ontwikkelingsbank die een soortgelijk initiatief heeft ontplooid9 en met UNDP op het punt van capaciteitsopbouw. Ook moet de Wereldbank in dit kader uitvoering geven aan de aanbevelingen van het Platform van energieministers uit Afrika (FEMA)10. Tenslotte zal het Koninkrijk der Nederlanden tijdens de voorjaarsvergadering van WB en IMF andere landen oproepen hun deel aan de duurzame toegang tot energie in Afrika bij te dragen.

Het Global Monitoring Report geeft aan hoe belangrijk verdere ontwikkeling en de goede uitvoering van beleid ten aanzien van fragiele staten is voor het behalen van de millenniumontwikkelingsdoelen. Voor de succesvolle uitvoering van het Africa Action Plan is het belangrijk dat de Wereldbank haar voornemens voor effectiever optreden in fragiele staten juist in dit continent ten uitvoer brengt. Dit betekent dat het Koninkrijk der Nederlanden zich ervoor zal inzetten dat aandeelhouders van de Wereldbank de instelling toestaan om onder omstandigheden flexibelere procedures of zelfs de procedures van derden, zoals de VN, toe te passen en ruimte in haar budget vrij te maken voor het stimuleren van betere en adequate aanwezigheid in het veld. Het Koninkrijk der Nederlanden is van mening dat (gezien recente negatieve ervaring in Zuid-Soedan) betere afspraken

8 Zie ook geannoteerde agenda voor AO WB/IMF van 8 september 2005 voorafgaande aan de jaarvergadering
Zie het van WB en IMF (Washington, 24 en 25 september 2005) 9 FINESSE
10 Ministeriële Conferentie over Energievoorzieningszekerheid en Duurzaamheid (Ministerial Conference on Energy Security and Sustainability) van het Forum of Energy Ministers in Africa (FEMA), Maputo, 28-30 maart 2007.

---

over de samenwerking tussen de Wereldbank en derden van wezenlijk belang zijn voor het behalen

van succes in deze landen en verwelkomt de recente voorstellen van de Wereldbank terzake. Het Koninkrijk der Nederlanden moedigt naast de uitwerking van bovenstaande voorstellen, de ontwikkeling van een common template van Wereldbank en UNDP voor multi-donortrustfunds in post- conflictsituaties ten zeerste aan. Ook op deze gebieden kan de Verklaring van Parijs handreikingen geven voor verdere donorharmonisatie.

9. Overige onderwerpen

Corruptiebestrijding en goed bestuur
De strategie van de Wereldbank voor het bestrijden van corruptie en het bevorderen van goed bestuur is tijdens de jaarvergadering in Singapore besproken. Sindsdien heeft een wereldwijde consultatieronde plaatsgevonden, waaraan ook Nederland (overheid en NGO's) heeft kunnen deelnemen. Het voortgangsrapport dat zal worden gepresenteerd, bevat een samenvatting van deze consultaties en een plan van aanpak voor de toekomst. De lessen voortvloeiende uit de consultaties11 zijn in lijn met de voor de jaarvergadering geformuleerde inzet. Het Koninkrijk zal zich de komende jaren inzetten op de ontwikkeling van transparante en objectieve criteria of indicatoren op basis waarvan de Wereldbank de vorm en omvang van steun aan landen aanpast. Dergelijke indicatoren zijn volgens het Koninkrijk der Nederlanden niet alleen van cruciaal belang voor het monitoren van vooruitgang maar ook om een consistente behandeling van landen in soortgelijke situaties te waarborgen. Vanuit het oogpunt van transparantie en gelijke behandeling dient volgens het Koninkrijk der Nederlanden de Raad van Bewindvoerders geconsulteerd te worden indien de Bank overweegt om haar steun aan een land aan te passen.

Klimaat en energie
In de zomer van 2006 heeft de Wereldbank haar investeringsraamwerk voor schone Energie en Klimaat gepresenteerd. In lijn met de voor de jaarvergadering geformuleerde inzet roept het Koninkrijk der Nederlanden de Wereldbank op om proactief met donoren en de andere internationale financiële instellingen en de Verenigde Naties te overleggen over de inzet van bestaande instrumenten voor mitigatie van de uitstoot van broeikasgassen en waar nodig samen met hen nieuwe financiële instrumenten te ontwikkelen ten behoeve van de ontwikkeling van schonere technologieën die een duidelijke toegevoegde waarde ten opzichte van bestaande instrumenten hebben.

Daarnaast vraagt het Koninkrijk der Nederlanden de Bank om voortgang te maken met de aangekondigde rapporten over nieuwe technologieopties, de socio-economische gevolgen van

11 Belangrijke lessen uit de consultaties zijn: (1) het belang om ook in landen met zwak bestuur actief te blijven, (2) het belang van dialoog met overheden, maar ook de private sector, het maatschappelijke middenveld en de media, (3) het versterken van landsystemen in plaats van deze te ondermijnen, (4) het belang van transparantie ten aanzien van het handelen van de Bank zelf, (5) het belang van het monitoren van vooruitgang met behulp van indicatoren en (6) het belang van samenwerking met andere internationale organisaties.
12

klimaatverandering en actieplannen voor een selectie van landen die o.a. betrekking hebben op de

(financierings-)behoefte van adaptatie.


13


---- --