Kamerstuknummer : 25268-42
Vragen aan : Regering
Commissie : Rijksuitgaven
Nr. Vraag
1 Hoe ver gaat de ministeriële verantwoordelijkheid bij stichtingen waarbij een
bewindspersoon betrokken is geweest bij de oprichting, hetzij oprichten, hetzij
doen oprichten, hetzij mede-oprichten?
Antwoord
De ministeriele verantwoordelijkheid wordt niet zozeer bepaald door de
betrokkenheid bij de oprichting of de wijze van oprichting, maar door de
bevoegdheden die de statuten aan de minister geven. Aangezien dit van geval tot
geval verschilt, zijn hier in algemene zin hier geen uitspraken over te doen.
2 Wat is de status van het Kader voor stichtingen? In hoeverre zijn dit
stichtingenkader en de daarin beschreven procedures bindend voor ministers?
Waarom is niet gekozen voor een wettelijke status van het Kader voor stichtingen?
3 Wie gaat er op toezien dat het Kader voor stichtingen door de ministers adequaat
wordt gevolgd en toegepast?
4 Op welke wijze wordt de Tweede Kamer op de hoogte gehouden van de (mate
van) naleving van het Kader voor stichtingen?
Antwoord
In het kader is het kabinetsbeleid ten aanzien van stichtingen vastgelegd. Het
stichtingenkader werkt de terughoudende lijn van het kabinet verder uit, zoals deze
zijn verwoord in het kabinetsstandpunt IBO VOR (p.8): "Het kabinet voelt veel voor
het advies van de commissie Kohnstamm dat in beginsel de overheid niet moet
optreden als oprichter, medeoprichter of medebestuurder van stichtingen." In de
kern stelt het stichtingenkader dat het oprichten van stichtingen de uitzondering
vormt, en niet de regel (`nee, tenzij ...').
Indien gebruik gemaakt wordt van de uitzondering, dan moet de minister dit
voornemen conform de voorhangprocedure uit artikel 34 van de Comptabiliteitswet
2001 kenbaar maken aan de Staten-Generaal (via de Algemene Rekenkamer en
Ministerraad).
Het kader gaat in op de vragen, die gesteld moeten worden, voordat de keuze om
een stichting op te richten gemaakt wordt. Een eventuele wettelijke status van het
Kader voor stichtingen biedt bij het maken van die keuze geen enkele
meerwaarde. In de kennisgeving aan de Staten-Generaal zal mededeling gedaan
worden van de politiek-bestuurlijke afweging uit dit kader. Hiermee kan de Staten-
Generaal, net als de Algemene Rekenkamer, de Ministerraad en het ministerie van
Financiën toezien op de naleving van het stichtingenkader.
5 Impliceert de term `leidraad' dat sprake is van een grote vrijblijvendheid als het
gaat om het gebruik van het stichtingenkader bij de beoordeling van stichtingen als
beleidsinstrument bij een periodieke beleidsdoorlichting? Zo ja, waarom is niet
gekozen voor een verplichting om het stichtingenkader te gebruiken bij het
beoordelen van stichtingen als beleidsinstrument bij een periodieke
beleidsdoorlichting, of voor een
Antwoord
Van vrijblijvendheid met betrekking tot de toepassing van het stichtingenkader kan
geen sprake zijn. Immers, bij de kennisgeving van het voornemen om een stichting
op te richten zal door alle partijen die een rol hebben bij de beoordeling hiervan
(zie artikel 34 van de Comptabiliteitswet 2001 en het antwoord op de vragen 2, 3
en 4) expliciet gekeken worden naar de wijze waarop aandacht is besteed aan de
overwegingen uit het stichtingenkader. De term `leidraad' is gebruikt om aan te
geven dat er naast de overwegingen om een stichting op te richten ook nog
andere, casusspecifieke, overwegingen kunnen zijn die bij de uiteindelijke
beslissing om betrokkenheid te hebben bij het oprichten van een stichting een rol
kunnen spelen.
6 In hoeverre loopt de overheid aansprakelijkheidsrisico's wanneer zij
medebestuurder is van een stichting?
Antwoord
Uitgangspunt in dit beleidskader is dat ambtenaren niet plaatsnemen in het bestuur
van een stichting waar het Rijk een oprichtingsrelatie mee heeft. Indien er
niettemin valide redenen zijn om toch namens de overheid in het bestuur van een
stichting deel te nemen, dan geldt de reguliere bestuursaansprakelijkheid conform
het Burgerlijk Wetboek.
7 Is het mogelijk om voor het tot stand komen van publiek-private
samenwerkingsovereenkomsten inzake infrastructurele projecten een stichting op
te richten? Zo ja, is dit wenselijk?
Antwoord
Aangezien een stichting geen winstoogmerk kent, leent deze rechtsvorm zich
minder voor het realiseren van publieke doelen onder hantering van
bedrijfseconomische principes in de vorm van publiek-private samenwerking.
Bovendien is het niet mogelijk uit een stichting kapitaal te onttrekken, waardoor de
overheid niet kan meeprofiteren van het succes van de publiek-private
samenwerking. De stichting is geen gewenste vorm voor het totstandkomen van
publiek-private samenwerkingsovereenkomsten. In die gevallen, waarin het
gewenst is dat de overheid (naast haar rol als opdrachtgever) deelneemt in de
uitvoering van de publiek-private samenwerking, geschiedt dat in de vorm van
overheidspartcipatie in een NV, BV of CV.
8 Kunnen de Staten-Generaal vanuit een beroep op het budgetrecht de financiering
van een stichting stopzetten?
Antwoord
Nee. Het budgetrecht van de Staten-Generaal geeft de Kamer de bevoegdheid
een maximum te stellen voor besteding van begrotingsmiddelen aan een bepaald
doel. Het enkele feit dat een toereikende begrotingspost ontbreekt, ontslaat de
overheid echter nog niet van het nakomen van haar plicht om financiële
verplichtingen die zijn aangegaan jegens burgers (en in dit geval ook stichtingen)
na te komen (HR 4 november 1849, W. 1058, De Bourbon-Naundorff). Het ligt
echter voor de hand dat als een toereikende begrotingspost ontbreekt, de
subsidieverplichting afgebouwd wordt met inachtneming van de daarbij geldende
zorgvuldigheidsnormen.
9 In hoeverre zullen nieuw op te richten stichtingen, die (nieuwe of incidentele )
subsidies ontvangen, waarvan de wettelijke basis ligt in de kaderwetten subsidies
van de ministeries, worden voorgehangen bij de Tweede Kamer op basis van
artikel 34 van de Comptabiliteitswet? Om hoeveel stichtingen gaat het jaarlijks
naar schatting?
Antwoord
Het stichtingenkader ziet op het oprichten, mede-oprichten en doen oprichten van
een stichting als een beleidsinstrument van de centrale overheid. In dat verband is
op zijn minst sprake van `doen oprichten', indien bij de oprichting van een stichting
als beleidsinstrument van de centrale overheid aan die stichting ook een
subsidie wordt verleend waarvan de grondslag ligt in een departementale kaderwet
voor subsidies. In dat geval zal de voorhangprocedure op grond van artikel 34 van
de Comptabiliteitswet 2001gevolgd worden.
Voor een laatste overzicht van verstrekte subsidies en andere financiële
instrumenten verwijs ik u naar het subsidieoverzicht Rijksoverheid dat als bijlage
bij de begrotingsstaat van het Ministerie van Financiën (IXB) voor het jaar 2006
aan de Kamer is toegezonden1.
Op voorhand valt niet te zeggen hoeveel nieuwe stichtingen tot stand zullen
worden gebracht als beleidsinstrument van de centrale overheid.
10 Kan de betreffende minister bij een afdwingovereenkomst ook de manier waarop
de stichting haar activiteiten uitvoert afdwingen?
Antwoord
De afdwingovereenkomst is, volgens de definitie uit artikel 4:36 lid 3 Awb, een
bijzondere vorm van uitvoeringsovereenkomst en is met name bedoeld voor
gevallen waarin de subsidiabele activiteit bestaat uit het verschaffen van door de
overheid essentieel geachte voorzieningen en (dreiging met) intrekking van de
subsidie een onvoldoende effectieve sanctie is.
De afdwingovereenkomst regelt dus vooral dat de activiteit wordt uitgevoerd, en
niet hoe. De praktijk laat zien dat de subsidievoorwaarden voldoende ruimte
bieden om voorwaarden te stellen aan de wijze van taakuitoefening, voor zover dit
wenselijk geacht wordt. Wellicht ten overvloede wordt hierbij opgemerkt dat
wanneer een Minister veel invloed wenst op de wijze van uitvoering van door de
hem of haar essentieel geachte taken, de stichtingsvorm niet de juiste rechtsvorm
is.
11 Waarom wordt in het stichtingenkader, naast de andere 9 aandachtspunten, niet
gewezen op de mogelijkheid om in de statuten van een stichting expliciet vast te
leggen dat jaarlijks een rechtmatigheidsverklaring over de besteding van de
publieke gelden aan de minister moet worden overlegd?
12 Vindt de regering het wenselijk dat door de overheid (mede) opgerichte stichtingen
zich jaarlijks verantwoorden over de rechtmatigheid van de besteding van publieke
gelden? Zo ja, op welke wijze zal zij bewerkstelligen dat dat daadwerkelijk
gebeurt? Zo nee, op welke wijze zullen de ministers zich verantwoorden over de
rechtmatige besteding van de door hun (mede) opgerichte stichtingen?
Antwoord
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) regelt een aantal bevoegdheden voor
subsidieverstrekkende organen. Indien aan de stichting, waarmee een
oprichtingsrelatie bestaat, ook subsidie wordt verleend, dan regelt de Awb
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 20052006, 30 300 IXB, nr. 27
standaard al een aantal bevoegdheden voor de minister. Ten aanzien van
verantwoording is geregeld (Awb, art. 4:37 lid 1 sub f en h):
Het bestuursorgaan kan de subsidieontvanger verplichtingen opleggen met
betrekking tot
- het afleggen van rekening en verantwoording omtrent de verrichte
activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover
deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn;
- het uitoefenen van controle door een accountant als bedoeld in artikel 393,
eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek op het door het
bestuursorgaan gevoerde financiële beheer en de financiële
verantwoording daarover.
Overigens zijn de statuten van een stichting niet de juiste plaats voor het
vastleggen van een rechtmatigheidverklaring. Immers, indien een stichting niet
langer subsidie zou ontvangen, zou er nog steeds een statutaire verplichting
bestaan tot het afgeven van een rechtmatigheidverklaring.
Indien er sprake is van een stichting (rechtspersoon) met een wettelijke taak
(RWT), dan geldt een andere verantwoordingsregime. Hiervoor verwijs ik u naar
de antwoorden op uw vragen naar aanleiding van het Algemene Rekenkamer
rapport RWT 5.
13 Ontstaan er rechtsgevolgen voor een opgerichte stichting wanneer de
voorhangprocedure bij de Staten-Generaal niet (goed) is uitgevoerd?
Antwoord
Artikel 36 van de Comptabiliteitswet 2001 geeft aan dat de geldigheid van
rechtshandelingen niet wordt aangetast indien bijvoorbeeld de
voorhangprocedure niet (goed) zou worden toegepast.
---- --
Ministerie van Financiën