ChristenUnie




Bijdrage debat over de Koninklijke Marechaussee

dinsdag 17 april 2007 11:02

De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Wij voegen ons graag bij de lovende woorden over de Koninklijke Marechaussee. Tegelijkertijd heeft dit wetsvoorstel ons genoopt tot een kritische beschouwing van de vraag waarvoor wij de Koninklijke Marechaussee hebben en wat wij ermee moeten. Wij bespeuren ook bij andere partijen de wil om daarover na te denken.

Voorliggende wetsvoorstel kent drie onderdelen, te weten het opheffen van de beperkingen op de opsporingsbevoegdheid van de KMar, het toevoegen van de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten en het regelen van de mogelijkheid voor de politie om in bijzondere gevallen bijstand te verlenen aan de KMar. Met de laatste twee punten heeft mijn fractie geen enkele moeite. Daarom zal ik die onderdelen onbesproken laten.

De bestaande wetgeving koppelt de opsporingsbevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee aan de politietaken die dit wapen heeft. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat dit een bewuste keuze is geweest, gelet op de veranderde positie van de Koninklijke Marechaussee na de Tweede Wereldoorlog. Was de Koninklijke Marechaussee voordien onderdeel van het reguliere politieapparaat, na de oorlog trad het wapen primair op als militaire politie met daarnaast nog enkele andere specifieke taken. De toenmalige minister van Justitie noemde het niet alleen onnodig maar ook ongewenst om de Koninklijke Marechaussee buiten het terrein van de eigen taken opsporingsbevoegdheden te geven. Een uitzondering bestond aanvankelijk in gevallen dat er onmiddellijk gevaar dreigde voor iemands lijf, eerbaarheid of goed. Later is deze uitzondering in het vierde lid van artikel 6, de bevoegdheid tot optreden bij het stuiten op strafbare feiten, ruimer geformuleerd, zodat het ook voor de Koninklijke Marechaussee mogelijk is om in voorkomende gevallen buiten de eigen taken op te treden, ook al is er misschien geen onmiddellijk gevaar.

Met het voorliggende wetsvoorstel wordt de koppeling tussen bevoegdheden en taken losgelaten. Als het aan het kabinet ligt, is de KMar voortaan altijd en overal, voor alle feiten en iedereen, opsporingsbevoegd, met die beperking dat de KMar zich moet onthouden van optreden buiten haar politietaken. Daarbij verzekert de minister in de stukken een- en andermaal dat het beslist niet de bedoeling is om de politietaak van de KMar uit te breiden. Ook benadrukt hij dat de KMar in geval van een toevalstreffer buiten de eigen politietaken het onderzoek zo snel mogelijk moet overdragen aan de politie. Als de minister, wat mij betreft terecht, vasthoudt aan het beperkte takenpakket van de KMar, wat zijn dan de redenen om de strikte koppeling met de bevoegdheden los te laten?

In de stukken geeft het kabinet drie argumenten. Het eerste argument is dat de huidige regeling ingewikkeld en ondoorzichtig zou zijn. Het tweede argument is dat er zaken zijn geweest waarbij mensen werden vrijgesproken na een onbevoegd optreden van de KMar. Dat is moeilijk te verdedigen naar de buitenwacht en sowieso ongewenst. Het derde argument is dat militairen van de KMar zich soms voor de keuze gesteld zien tussen onbevoegd optreden of afzien van optreden, ook wanneer optreden vanuit maatschappelijk oogpunt wel gewenst zou zijn.

Mijn fractie is door deze argumenten helaas niet overtuigd. Zo blijkt uit rechtspraak over artikel 6, vierde lid van de Politiewet dat de rechter onder omstandigheden een overschrijding van het eigen takenpakket toestaat, maar conform de wettelijke lijn hamert op een snelle overdracht aan de politie. De vrijspraken waren vooral een reactie op de neiging bij de KMar om een zaak niet of te laat over te dragen aan de politie of uitgebreider onderzoek te doen dan nodig was. Dat mag geen reden zijn de wet te wijzigen. Voorts is in geen enkele gepubliceerde zaak van de KMar gevraagd werkloos toe te zien bij het plegen van een strafbaar feit. Kan de minister de bewering in de stukken onderbouwen dat men niet zou kunnen handelen? Ook de stelling dat de huidige regeling ingewikkeld zou zijn, is geen aanleiding voor de wetswijziging. Ziet de minister geen enkele mogelijkheid om de regeling, de toelichting daarop en de instructie inzichtelijker te maken?

Naast de voorgaande bezwaren van de minister heeft mijn fractie vooral moeite met de rechtsbescherming in de voorgestelde regeling. Op dit moment kan onbevoegd optreden soms tot vrijspraak leiden. Dat is niet de bedoeling en niet te verdedigen. Het bepaalt ons bij de norm dat een opsporingsambtenaar met een beperkt takenpakket zich simpelweg moet houden aan de wettelijke grenzen van zijn taakveld. Het lijkt misschien buiten proportie, maar wij willen toch niet dat douaniers snelheidscontroles houden of dat boswachters een woninginbraak onderzoeken? De vergaande consequenties die onbevoegd optreden kunnen hebben, doen recht aan het ingrijpende karakter van strafvorderlijke bevoegdheden. Mijn fractie vindt dat terecht.

De heer Haverkamp (CDA): Ik heb een hypothetische vraag. Een boswachter ziet op weg van het bos naar huis iemand een woning ingaan. Vindt de heer Anker dan dat de boswachter moet kunnen optreden?

De heer Anker (ChristenUnie): De boswachter is een bijzondere opsporingsambtenaar en geen algemeen opsporingsambtenaar. Een marechaussee van de KMar zou kunnen optreden, maar hij zou geen opsporingsbevoegdheid hebben. Hij kan de persoon aanhouden en daarna in contact treden met de politie voor verder onderzoek. Ik zei al dat mijn voorbeelden buiten proportie lijken, maar het zijn wel twee voorbeelden van mensen met een heel duidelijke taakomschrijving waar ze zich niet buiten zouden moeten begeven.

De heer Haverkamp (CDA): De heer Anker vindt het niet wenselijk dat op dat moment wordt opgetreden.

De heer Anker (ChristenUnie): Dat is iets anders, want dan gaat het over bijzondere opsporingsambtenaren en niet over de Koninklijke Marechaussee. Ik gaf slechts een voorbeeld.

De heer Haverkamp (CDA): Het risico van een voorbeeld is altijd dat je dat visualiseert. Ik zie de boswachter terug fietsen, maar ik zou het heel prettig vinden, als het om mijn huis zou gaan, als de boswachter wel ingrijpt. Mijn fractie is daarom ook blij met deze uitbreiding van taken en bevoegdheden van de Koninklijke Marechaussee, want je kunt aan het eind van de rit niet hebben dat iemand wordt vrijgesproken, omdat wij een en ander te formalistisch hebben uitgelegd. Vandaar mijn vraag aan de heer Anker of hij het al of niet wenselijk vindt dat op dat moment wordt ingegrepen.

De heer Anker (ChristenUnie): Ik val een beetje in mijn eigen zwaard, omdat ik appels met peren vergelijk. De marechaussee heeft wel de mogelijkheid op te treden. De marechaussee mag wel mensen aanhouden, maar mag vervolgens niet verder gaan met opsporen, met het daadwerkelijk doen van onderzoek. Dat is aan de politie, maar de marechaussee kan wel ingrijpen.

De heer Van der Staaij (SGP): Wat vindt u ervan dat de AID en de FIOD wel een brede opsporingsbevoegdheid hebben, ondanks hun zeer beperkte takenpakket?

De heer Anker (ChristenUnie): Ik moet bekennen dat ik daar heel weinig over kan zeggen. Ik heb mij uitermate goed voorbereid om iets te zeggen over de Koninklijke marechaussee, maar niet over de AID en de FIOD. Ik wil er graag een keer met u over in discussie, maar ik hoop dat u nu enige coulance wilt hebben met een onervaren woordvoerder.

De heer Van der Staaij (SGP): Ik wist het eerlijk gezegd ook niet, maar het wordt in de stukken in ieder geval genoemd als illustratie om aan te geven dat de positie van deze bijzondere opsporing gelijk wordt getrokken met die van bijvoorbeeld de FIOD en de AID. Ik vond dit eigenlijk wel een overtuigend argument.

De heer Anker (ChristenUnie): Dan heb ik verkeerd ingeschat wat u vroeg. Er zou verwezen kunnen worden naar de instructienorm dat de marechaussee zich dient te onthouden van optreden buiten haar eigen taken. Volgens de stukken kan overtreding van deze norm tuchtrechtelijk worden afgedaan. Uit de litteratuur over de Wet militair tuchtrecht blijkt dat een instructienorm geen dienstvoorschrift is, zodat die niet tuchtrechtelijk gehandhaafd kan worden. Kan de minister hierop reageren?

Er wordt in de stukken ook verwezen naar de klachtenregeling voor politietaken. Deze regeling biedt echter niet de mogelijkheid om te klagen over de toepassing van het vierde lid van artikel 6 van de Politiewet. Ook hierop graag een reactie van de minister.

Mijn fractie vindt het belangrijker dat het tuchtrecht en het klachtrecht sowieso geen geschikt alternatief zijn voor controle door de strafrechter op het juiste gebruik van strafvorderlijke bevoegdheden. Het tuchtrecht gaat immers over misdragingen van een individuele militair, terwijl de klachtenregeling betrekking heeft op de bejegening door een ambtenaar van de Koninklijke marechaussee. Het een is dus van een totaal andere orde dan het ander. Bovendien geldt voor alle andere vormen van onbevoegd optreden in het strafrecht en voor vormen van verzuim dat ze ter beoordeling aan de strafrechter worden voorgelegd. Waarom dan in dit geval niet? Een verwijzing naar een vergelijkbare instructienorm voor de politie vind ik niet bevredigend, want deze bestaat al jaren en hij is nooit nader uitgewerkt in de ambtsinstructie. Feitelijk functioneert de instructienorm dus helemaal niet.

Kort en goed, wat mijn fractie betreft biedt de bestaande wetstekst alle ruimte die de Koninklijke marechaussee nodig heeft om zo nodig op te treden buiten het eigen takenpakket. Dat de regeling niet voor alle betrokkenen even duidelijk is, is geen reden om de wet te wijzigen, maar om de wet beter uit te leggen. Daar roep ik de regering dan ook toe op. Omdat mijn fractie het wetsvoorstel voor het overige graag steunt, dien ik een amendement in om de huidige regeling voor de opsporingsbevoegdheid in stand te laten.

De heer Brinkman (PVV): Ik geef even een voorbeeld. Twee medewerkers van de Koninklijke marechaussee rijden in een blauwe bus die herkenbaar is als een voertuig van de marechaussee, van Schiphol, een gebied waar zij bevoegdheden hebben, naar Uddel. Op de A1 zien zij iemand die levensgevaarlijk rijgedrag vertoont, mogelijk onder invloed van alcohol. Vindt u nu dat deze medewerkers die bestuurder aan de kant mogen zetten?

De heer Anker (ChristenUnie): Ja, en volgens mij biedt de wet ook mogelijkheden om in zo'n geval op te treden.

De heer Brinkman (PVV): Goed, maar vervolgens ruiken zij, als de auto aan de kant is gezet, een wietlucht. Mogen zij dan de auto doorzoeken?

De heer Anker (ChristenUnie): Als zij zien dat de bestuurder waarschijnlijk onder invloed is, dan houdt dat verband met het rijgedrag, met het strafbare feit dat zij constateren. Dat zouden zij dan ook kunnen onderzoeken. Het kentekenbewijs controleren of nagaan of de auto nog verzekerd is, zou te ver gaan, maar zij mogen in zo'n geval optreden.

De heer Brinkman (PVV): Ik heb begrepen dat er in dit soort zaken vrijspraken zijn geweest.

De heer Anker (ChristenUnie): Die zijn er inderdaad geweest, maar dat waren gevallen waarin de Marechaussee verderging met het onderzoek dan de bedoeling was. Men heeft het rijbewijs gecontroleerd, maar vervolgens ook gekeken of de auto verzekerd was, of het rijbewijs vals was en dergelijke. Die zaken kan de Marechaussee op dat moment niet verder onderzoeken. Het gaat op dat moment over het rijgedrag.

De heer Brinkman (PVV): U vindt het dus goed dat de betreffende persoon een bekeuring krijgt voor te hard rijden, levensgevaarlijk rechts inhalen en dergelijke, maar van u mag men niet kijken of de auto onverzekerd is?

De heer Anker (ChristenUnie): Dat klopt.

Tweede termijn De heer Anker (ChristenUnie): Voorzitter. Wij danken de minister voor de beantwoording van de vragen. Ik heb het vermoeden dat ons amendement het net niet zal halen, maar wij hebben nog een week en houden het dus even boven de markt.