Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Voorzitter van de Tweede Kamer Postbus 90801 der Staten-Generaal 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof 1 A Telefoon (070) 333 44 44 2513 AA S GRAVENHAGE Fax (070) 333 40 33 www.szw.nl 2513AA22XA

Contactpersoon Uw brief 2060710750 Doorkiesnummer Ons kenmerk AV/IR/2007/12607 Datum 23 april 2007 Onderwerp Kamervragen van de leden Karabulut en De Wit

Hierbij zend ik u mede namens de Minister van Justitie de antwoorden op de Kamervragen van de leden Karabulut en De Wit (SP) over het ontslag van een transgender na een geslachtsveranderende operatie.

De Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

(mr. J.P.H. Donner)

Ons kenmerk AV/IR/2007/12607

Vraag 1
Kent u het persbericht van COC Nederland met de oproep om het ontslag van een transgender na een geslachtsveranderende operatie alsnog te onderzoeken? Zo ja, wat is uw oordeel?

Vraag 2
Wat is uw mening over het zonder motivatie seponeren van de aangifte van discriminatie door het Openbaar Ministerie, terwijl de Commissie gelijke behandeling oordeelde dat het ontslag onrechtmatig is?

Antwoord 1 en 2
Het betreffende persbericht is mij bekend. Het Toetsingskader voor het oordeel van de Commissie gelijke behandeling is de Algemene wet gelijke behandeling. Het toetsingskader voor de beslissing van het Openbaar Ministerie wordt echter gevormd door de bepalingen uit het Wetboek van Strafrecht. Hierbij gelden de algemene bewijsregels van het Wetboek van Strafvordering. Deze zijn strenger dan de bewijsregels in het civiele recht. Dit verklaart het ogenschijnlijke verschil tussen het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling en de beslissing van het Openbaar Ministerie om niet te vervolgen.

Vraag 3
Deelt u de mening van het COC Nederland dat het Openbaar Ministerie het bestrijden van discriminatie hoge prioriteit moet geven? Zo ja, hoe blijkt dat uit de praktijk? Zo neen, waarom niet?

Vraag 4
Deelt u de mening van het COC Nederland dat kwetsbare groepen, zoals transseksuelen, er op moeten kunnen rekenen dat aangiften wegens discriminatie serieus worden opgepakt? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 3 en 4
Vanzelfsprekend ben ik van mening dat kwetsbare groepen erop moeten kunnen rekenen dat aangiften wegens discriminatie serieus behandeld worden. Uit de aanwijzing discriminatie en uit de nota Perspectief op 2010 van het Openbaar Ministerie blijkt daarom ook duidelijk dat het bestrijden van discriminatie een hoge prioriteit heeft.

Vraag 5
Bent u bereid het Openbaar Ministerie te verzoeken de zaak alsnog te onderzoeken? Zo ja, wanneer? Zo neen, waarom niet?

Antwoord 5
Gelet op het bovenstaande ziet de Minister van Justitie daartoe geen aanleiding. Voor de volledigheid wijs ik er op dat men, al dan niet op basis van een oordeel van de Commissie
---

Ons kenmerk AV/IR/2007/12607

gelijke behandeling, de wederpartij via een civielrechtelijke procedure voor de rechter kan dagen. In de wet is een nauwkeurig uitgebalanceerde regel van bewijslastverdeling opgenomen: bij discriminatie op het werk verschuift bij een redelijk vermoeden de bewijslast naar de werkgever. Als een werknemer in een juridische procedure feiten naar voren brengt die kunnen wijzen op discriminatie en die bij de rechter het vermoeden doen ontstaan dat er onderscheid is gemaakt, is het aan de werkgever om het tegendeel te bewijzen. Deze regel komt tegemoet aan de lastige bewijspositie van de partij die aanspraak probeert te maken op zijn of haar rechten op grond van het beginsel van gelijke behandeling.


---